Het is een mannetje

12 aug. 2016 · 2 keer gelezen · 0 keer geliket

Het geraamte stond in een afgesloten kamertje, samen met de andere spullen waar we niet aan mochten komen, de diaprojector, de stencilmachine, de opgerolde wereldkaarten, de vellen groen en blauw kaftpapier en de grote perforator. Op de deur hing de naam van het kamertje: didactisch lokaal. Het apparaat waarmee de witte letters op een zwart zelfklevend lint waren gedrukt, lag op de lessenaar van meester Jos. Ook daar mochten we niet aankomen. Alles mochten we worden in die dagen. Brandweerman, dokter, filmster. En alles mochten we zijn. Braaf, stil en onzichtbaar. Maar ergens aankomen mochten we niet.

Toch aarzelden we maar heel even voor we, die ene keer dat de deur van het didactisch lokaal tijdens het speelkwartier per ongeluk openstond, ongezien het kamertje binnenglipten. Ronny, Dirk, Marc, Erik, Carl en ik. Zodra de deur in het slot viel, reikten onze handen, de een al wat klammer dan de ander, naar de lichtschakelaar. Want een geraamte op de tree van de klas is een ding, op armslengte in het donker een ander.

‘Het is groter dan ik dacht,’ giechelde Erik.

‘En bloter,’ grinnikte Carl.

‘We moeten het aankleden!’ Ronny mikte zijn pet op het benige hoofd en Erik viste zijn sjaal uit zijn zak en draaide hem rond de magere nek.

‘Nu hebben we nog een dik stuk krijt nodig.’ Dirk deed meester Jos na zoals die tijdens de middag zijn sigaar rookte, hoofd in de nek, blazend naar de hemel.  

‘Correctie! Twee stukken krijt, en een tube lijm,’ zei Ronny. ‘Iemand moet terug naar de klas. Jij.’ Hij knikte met zijn hoofd in mijn richting.

Het voelde alsof hij me wegstuurde.

‘Er is niet genoeg tijd,’ zei ik.

‘Toch wel, de meester is jarig en ze eten taart in de leraarskamer.’

De jongens keken naar me. Als ze taart aten duurde het speelkwartier dubbel zo lang.

‘Schiet op,’ zei Ronny. Er zat een rimpel in zijn voorhoofd. De denkrimpel die ik zo goed kende, die altijd voorafging aan een wilde inval. Zes jaar lang had ik ze met hem gedeeld, die wilde invallen, zes jaar lang had ik met hem en de andere jongens gevoetbald, tikkertje gespeeld, huiswerk gemaakt. En nu stonden ze naar me te kijken, wachtend tot ik weg zou gaan.

‘Komt er nog wat van?’ maande Marc me aan. Hij keek niet naar mij, hij keek naar Ronny.

Ik glipte naar buiten. Op de speelplaats werd luid gejoeld en uit de leraarskamer klonk gelach en gezang. Lang zal hij leven. Het zou niet lang meer duren voor meester Jos met pensioen ging. Wij zouden de laatste klas zijn aan wie hij ‘de speciale les’ moest geven. Hij had gelachen toen hij dat zei. We vroegen niet waarover de les ging. Dat wisten we al. We wisten ook waar meester Jos het kijkmateriaal bij de les bewaarde. Op de dia’s die in het kamertje lagen, bij de diaprojector en het witte scherm.

Was dat waarom de jongens me hadden weggestuurd? Het besef overviel me zo plots dat ik even tegen de muur van onze klas moest leunen. De onderste krul van het haakje waaraan Ronny’s jas hing die ik zo mooi vond, zo stoer, drukte in mijn nek. Het deed pijn, maar ik bleef staan. Minutenlang. Tot de deur van de leraarskamer openging en iemand de gang in liep. Zonder te kijken wist ik dat het meester Jos was.

‘Angela!’ Zijn stem galmde door de gang en ik schrok van zijn toon en stootte mijn hoofd tegen de bovenkant van het haakje. De jas viel op de grond. 

‘Waarom ben je niet op de speelplaats? En waar is je hofhouding?’

‘Daar,’ wees ik. Mijn uitgestrekte arm trilde.

‘In het didactisch lokaal?’ donderde de meester.

Ik trapte op de jas, stampte hem aan de kant en wilde de meester tegenhouden, maar het was te laat. Terwijl hij naar het kamertje beende, rende ik achter hem aan.

Meester Jos gooide de deur open en zette zijn handen in zijn zij. ‘Wat stelt dat hier voor?’

Door de driehoek van zijn arm zag ik wat hij zag. De gebogen hoofden van de jongens, hun witte nekken. En op de witte muur – ze hadden niet eens de tijd genomen om het scherm op te zetten – de levensgrote projectie van een meisje en een vrouw. Naakt. Naast hen, als een wachter die over hen waakte, het geraamte. Met een dik stuk krijt tussen zijn tanden en een nog dikker stuk krijt tussen zijn bekkenbeenderen. Een rol plakband lag op de stencilmachine.  

‘Tong verloren, jongens? Kijk me aan als ik met jullie praat!’ doorbrak meester Jos de stilte. De jongens draaiden zich langzaam om, maar bleven naar de punten van hun schoenen kijken. Ze zagen me niet.

Meester Jos zag me wel. Hij knikte naar me en wees naar het geraamte.

‘Het is een mannetje,’ zei hij.

Alles wat ik niet was en nooit zou worden.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

12 aug. 2016 · 2 keer gelezen · 0 keer geliket