Ze stak de straat over, keek al naar het terras in de verte, misschien zou ze hem herkennen. Met een greep geheugen in haar hand twijfelde ze aan het beeld: een grijze broek en zwarte pull met rolkraag. Dat had hij toen gedragen, het ondergoed onzichtbaar maar waarschijnlijk wit en van goede kwaliteit. In het glas de rode wijn van het huis. Hij maakte zijn plan bekend, wachtte haar reactie af. Slechts een glimlach gaf ze hem. Ze kon onmogelijk vragen naar het bedrag, dat zou misstaan. Er stond dus een vergoeding tegenover.
'Schrijf je veel?'
'Toch niet', zei ze.
'Gedichten?'
Dat had hij onthouden, en nu wilde hij zich herinneren hoeveel jaar er voorbij was. Zij gokte. Een jaar of drie. Vier.
'Minstens vijf', beweerde hij.
Maar overtuigd leek hij niet.
Zwarte pull...welke man droeg...er zat een koppel aan een tafeltje en aan drie andere zaten drie mannen. Drie types, verschillende leeftijden. Aan de oudste kon ze voorbij; hij was het zeker niet. Aan de aantrekkelijkste man, vroeg ze, aarzelend: 'Ben jij Jan?'
Dat voelde alsof ze een speurhond was, klaar om van bijdschap te kwispelen.
De man aan de uiterst linkse stak zijn hand voorzichtig de hoogte in. Hij had gezien dat zij op zoek was. Tussen hen is bevond zich iets génant toen ze naar een ander terras wandelden. Zij keek naar het maatpak en zijn das.
'Je bent veranderd!'
'Dat type kledij droeg ik toen niet', beaamde hij.
Een lichtgroene das kreeg geen kans het grijze pak op te vrolijken.
Het eerste denkbeeldig kruisje er over; ze mocht tenslotte kritisch zijn.
Er moest besteld worden. De ober had de bestelling willen opnemen.
De drankenkaart hadden ze niet eens aangeraakt. Het dringende van een weerzien hadden ze alle voorrang verleend, de ander in zich opnemend, wroetend in het falend geheugen.
Het zonlicht brak nog niet door in deze tweede ontmoeting. Hij was gehuwd, ook daar was zij van op de hoogte. Verder werd er weinig onthuld van ieders privé, behalve dat er nood was aan affectie en aan reizen. Dat laatste konden ze met de eigen partner waarmaken.
'Hoe heet ze?'
Die overbodige vraag had ze niet gesteld.
Het bespreken van het plan; daar hadden ze de bus en de trein voor genomen.
Hij de trein, hij de reiziger, hij de rijpere, hij de man voor wie het woord 'joepie' bij kleuters hoorde. Zij de bus, zij joepie!
'En heb je in die jaren iemand anders...?'
'Nee, niemand.'
Hij keek er bij alsof ze loog, misschien ééntje om bestwil.
Toen haar moeder ooit had uitgelegd dat zulke leugentjes toegestaan zijn, had ze zich afgevraagd hoe zwaar die leugentjes van slechte wil wogen. Omdat ze geen enkel bezwaar had, licht bleef in de ogen, claustrofobische schuld geen bezit van haar nam.
Het kwam er dus op aan te achterhalen met welke blik hij keek. Welk licht, welke zwaarte?
Ze kon weer rustig ademen en koos voor de mozarella en tomaat.
'Je hebt in al die jaren niemand...?'
Ze schudde met het hoofd, dronk de spa rood in één keer uit.
Hij is best een aardige man, dacht ze.
Ik kan me niet inbeelden dat ik deze man anders zou benaderen, vaker zou toelaten, hem iets in het oor zou fluisteren of het haar op zijn armen zou voelen, dacht ze.
Toen ze aanstalten maakte af te rekenen, zei hij: 'Laat maar, het is geen probleem.'
Plots besefte ze dat de omgeving aan haar voorbij was gegaan. De tijd die ze had besteed zou nooit meer tikken.
Met enkele blikken naar links en rechts, naar de barman en de diensters, het rode vasttapijt, de glazen bol vol paaseitjes, nam ze afscheid van een lelijk interieur.
Ze stak haar hand uit.
Ze gaven nog een kus.