Er hangt een grijze waas over de hemel
Wolken noch zon
Een onzichtbare wind dwingt de bladeren van de takken
De tuin, kil en verweesd
De druivelaar hangt vruchteloos te zwaaien
boven de rieten stoelen op het terras
We hebben in geen weken meer gezeten
rond de ronde tafel
“Alle druiven zijn nu gevallen”, zegt ze zacht,
met haar buik leunend tegen het aanrecht
Een glas gevuld met water in haar hand
Hij kan de uitdrukking op haar gezicht horen
Hij ziet het verdriet gekromd in haar rug
terwijl zij door het raam naar buiten staart
en weer terug