Er was eens een dier uit dendermond
Dat pronkte met zijn mooie kont
En overal waar het passeerde,
Je zijn achterwerk presenteerde
Wel, daarom was het ook een hond,
(met een zeer lelijke mond)
Maar nu, waar het echt op stond,
Hij kakte in het rond
En snuiven maar en droppen daar
Hij was nog lang niet klaar
Met het laten van de perfecte stront
Maar: geen enkele die hem aanstond!
(te dik, te slap, te lang, te rond)
Geen voldeed aan zijn wil,
tot hij iets voelde aan zijn bil
er viel iets op de grond
De drol was lelijk als zijn mond
Maar 1 die de hond, wél mooi vond
Hij staarde ernaar, heel tevree
Hij was echt wel oké!
Maar helaas voor de hond,
Want die was écht niet gezond