Ooit was dit gedeelte van de stad een sjieke buurt geweest, net zoals dit gebouw ook grandeur en smaakvolle luxe uitstraalde. Als je iets wilde betekenen, moest je gezien worden in Hotel Metropole. Captains of industry, mediafiguren, politici, bankiers. Iedereen passeerde vroeg of laat langs de bar of door het sterrenrestaurant van deze tempel van overvloed, al dan niet gevolgd door wat gerollebol in één van de opulente kamers. Hier was hij dertig jaar geleden zelf op zo’n uit de hand gelopen vrijdagnamiddag met Naomi voor het eerst naar bed geweest, drie verdieping boven waar ze nu zaten. De receptie, het huwelijksfeest, alles speelde zich hier af. Maar wat blijft er nu nog over van het wonderkind van dertig jaar geleden, het nieuwe financiële wonder? Waar is het toch allemaal misgegaan, wat was het begin van het einde? Voor de zoveelste maal speelt de film van zijn leven zich voor zijn ogen af, terwijl de ijsregen zijn gezicht geselt. Hij trekt Naomi wat dichter tegen zich aan, waardoor hij haar intens rillen alleen maar harder voelt. Samen met de kou trekt de schuld door zijn lijf. Had hij net als Icarus te dicht bij de zon willen komen? Hij draait de dop van fles en neemt nog een geut van die gore whisky, die qua smaak haast ondrinkbaar is, maar gelukkig voldoende alcohol bevat. Neen, het is wellicht loutere machtswellust en grootheidswaanzin geweest. Hij is kapot, ziek en uitgeput. Hij voelt Naomi snikken. Met het belletjesgerinkel op de achtergrond zakt hij weg, ver weg.
Op kerstochtend opent het nieuws dat de plotselinge vrieskou van gisterenavond en de afgelopen nacht tot een behoorlijke aantal ongevallen heeft geleid, en dat in het portiek van het verpauperde Hotel Metropole twee zwervers zijn doodgevroren, verstrengeld in een innige omhelzing.