Bij de kapper voel ik me het minst sociaal aangepast. Small talk lukt niet wanneer ik met natte achterovergekamde haren voor een te grote spiegel zit.
Gelukkig is er Patsy; ik denk dat ze mij begrijpt. Onze gesprekken beperken zich tot hoe ik mijn haar wil (zoals altijd), slechte knieën (bij haar, bij mij) en simpele ja/neevragen. ‘Plezante feestdagen gehad?’, ‘Goei verlof gehad?’… Een ‘ja hoor, super!’ volstaat als antwoord.
Bij de andere stoelen worden familieverbanden blootgelegd, ziektes besproken, foto’s van kleinkinderen getoond en uitgebreide reisverhalen gedeeld. Patsy knipt in stilte. Ik maak mezelf wijs dat ook zij blij is met onze verstandhouding, met zwijgzaam de schaar zetten in een uitdagende bos haar. Wanneer op de grond een grijze dode kat ligt, verzucht ze: ‘Er is toch weer veel af hè?’ wat ik beaam. We maken meteen een afspraak voor over twee maanden zodat ik niet hoef te telefoneren.
Wanneer ik buitenga, regent het. Ik trek mijn paraplu open en als ik uit het zicht van het kapsalon ben, zet ik de kap van mijn jas op.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.