In de buik van het schip adem ik naar het oppervlak.
Mijn handen zitten vast aan het leven in zee.
Mijn stem is diepliggend en houdt geheimen ongewenst vast.
In de romp van het verlaten ontstaat een hoog lied.
Voor een jong land wil ik herrijzen.
Mijn tenen tellen tien omwille van de redding.
Er kan een vijand met vinnen en dood in het oog verschijnen.
In de buik van het zinken graaft men naar materiaal.
Proberen gaat mee in zee als in de grote wateren.
Hoor de stemmen in het donker als aanwezig licht en schaduw.