kasper

huro
1 mei 2015 · 2 keer gelezen · 0 keer geliket

Kasper was

 

een uur en zeventien minuten geleden

 

wakker geworden in een omgeving die hij helemaal niet herkende.  Hij had ook geen enkel idee hoe hij hier verzeild was geraakt.  Zodra hij de ogen had geopend viel het hem op dat hij volledig naakt was en dat zelfs zijn supernauwkeurige horloge verdwenen was.  Hij bespeurde geen enkel geluid, behalve het monotone gezoem van een airconditioning tegen dicht tegen het plafond hing in deze vrijwel exact vierkante ruimte. 

 

De thermostaat stond op vierentwintig graden. 

 

Kasper was er echter vrij zeker van dat de nauwkeurigheid van het apparaat beperkt was en dat het in realiteit een graad of twee warmer was.  Hij had tijdens de afgelopen zevenentwintig jaar van zijn leven voldoende studies uitgevoerd met echte en gevoelstemperaturen om in te schatten hoe warm of koud het was in een ruimte.  Door het feit dat deze kamer ook nog eens afgesloten was en volkomen tochtvrij, kon hij met zekerheid zeggen dat het zesentwintig graden warm was. 

Gezien zijn naakte toestand vond hij het voor één keer niet zo heel erg dat de temperatuur zo hoog was gezet.  Bovendien was er helemaal niets in de kamer te bespeuren waarmee hij zijn magere lijf kon bedekken.  Niet alleen waren zijn kleren verdwenen, hij was ook wakker geworden op een – weliswaar splinternieuwe – matras zonder lakens of dekens.  Zodra hij zijn ogen opende, bekeek hij zichzelf in een spiegelplafond. 

 

Hij had zichzelf nooit graag bekeken, hij walgde van naaktheid,

 

maar nu hij daar zo lag in zijn blootje kon hij er moeilijk aan weerstaan.  Hij tuurde afwisselend met opengesperde blauwe kijkers en met een halfgesloten-wazige-wimperblik naar zichzelf.  Zijn belangrijkste vaststelling was dat zijn linker dikke teen krommer was dan de rechter.

 

 

De deur die een weg kon bieden naar de vrijheid was afgesloten. Het feit dat er een kijkgaatje in zat dat van buiten naar binnen gebruikt kon worden, maar niet andersom, verontruste hem enigszins.  Het sterkte zijn overtuiging dat hij gevangen zat.  De personen die hem vasthielden kenden hem bijzonder goed.  De matras was van perfekte kwaliteit en hij had bij het wakker worden met enige voldoening gevoeld hoe het materiaal de vormen van zijn lichaam had gevolgd en een kuil had gemaakt waar zijn heup en zijn schouder bijna naadloos in waren weggezakt.

 

Links van het bed zag Kasper door een openstaande deur dat hij een kleine badkamer ter beschikking had. In een blinkend metalen rek naast de wastafel - met koud en warm water – lagen een ganse doos tandenborstels met meerdere tubes tandpasta, negen washandjes en elf handdoeken, twee voetdoeken

 

Kasper waste zich twee maal per dag erg grondig, van boven met één en van onder met een ander washandje. Het negende washandje was reserve. 

 

Twee dagen.

 

Hetzelfde gold voor de handdoeken.

 

Hij gebruikte er twee per wasbeurt en eentje bood de nodige reserve. De twee overige waren om overdag de handen aan af te drogen.

 

Twee dagen.

 

Het was één keer gebeurd dat hij een washandje in een ogenblik van verstrooidheid op de grond had laten vallen, waardoor het onbruikbaar werd.  Sindsdien had hij de nodige extra’s voorzien tijdens een wasbeurt.  Hij weigerde immers van de voetdoek – zoals hij dat in gedachten humoristisch wist te beschrijven – af te stappen tot hij helemaal proper en droog was.

 

Kasper besloot dat het tijd was voor een klein opmeetproject, gezien zijn toenemende gevoelens van angst. 

 

Hij werd claustrofobisch in kleine ruimtes indien hij niet exact wist hoe groot ze waren.

 

Hij doorzocht grondig zijn kleine wereld.

 

Een rolmeter was niet beschikbaar maar door een A4-blok papier te gebruiken dat hij in een open rek tegen de muur vond, had hij vrij accuraat bepaald hoe groot de kamer was.  Het had hem slechts elf minuten van zijn tijd gekost om de afmetingen te schatten door middel van het aantal keer 210 en 297 millimeter dat hij nodig had om van muur tot muur te geraken.  De laatste stukjes vroegen om enige nauwkeurigheid bij het plooien en scheuren van een blad tot het paste tussen de plint en de laatste volledige pagina.  Door telkens het blad te halveren kon hij exact bepalen hoe breed het stuk papier was. 

Zijn conclusie was nu duidelijk.

 

Hij bevond zich in een afgesloten vrijwel vierkante ruimte van vier meter vierennegentig bij vier meter vijfenvijftig. 

 

Vermoedelijk had het oorspronkelijk vijf meter bij vier meter zestig moeten worden maar nauwkeurigheid was zelden de sterkste kant van bouwvakkers. Hij was er vijfennegentig procent zeker van dat de afmetingen klopten. 

 

Kasper sprak: “Het Clericale Celibaat kan leiden tot lijden indien zelfkastijding niet voldoende blijkt om...” 

 

Kasper onderbrak de zin die hij luidruchtig in de richting van de deur stuurde.  Hij was ervan overtuigd dat hij aan de andere kant van zijn gebarricadeerde vrijheid een geluid hoorde.  Het ritme van kordate voetstappen die naderbij kwamen leek gestoord  te worden door een gedempt gesprek.  Het versneld verwijderen van bonkende voetstappen overtuigde hem ervan dat een vrij zware persoon op dunne zolen wegrende op een stenen vloer.  Hij wachte enkele minuten tot hij er zeker van was dat de personen aan de andere kant niet terugkeerden.

 

“Het CleriCALE CeliBAAT kan LEIden tot LIJden...” 

 

Zijn gehoor was extreem accuraat zodat hij aan de andere zijde van een deur – zo lang ze van hout was – kon inschatten waar zich muren en gangen bevonden.

 

Aan de andere zijde van deze deur bevond zich enkel een gang van naar schatting acht meter diep.  Op het einde van die gang was er op zijn minst één afslag naar links of naar rechts. 

 

Hij herhaalde zijn zin en tijdens het spreken – dat af en toe op schreeuwen leek – draaide hij zijn hoofd in alle richtingen en hoeken om de kenmerken van de ruimte achter de deur vast te stellen.

 

“...indien zelf-            

KAS...TIJding...

ZELF...

ZELF...

ZELF

...kastijding niet vol    DOEN    de...

VOL...

DOEN

DE  ...

 

BLIJ...kt...” 

 

 

De kans was klein dat er zich aan het einde van de gang een deur bevond.

 

 

Kasper voelde zich een stuk beter nu hij wist hoe groot zijn kamer was en hoe het er aan de kant van de vrijheid uitzag. 

 

Op een meter van het voeteinde van zijn bed stond een tafeltje met twee stoelen.  Een nog

 

gesloten fles

 

bronwater en enkele glazen,

 

verpakt in plastiek

 

één liter, wachtten geduldig op zijn dorst. 

 

POLI

-ethy

LEEN

-terefta            LAAT

Te                    LAAT.”

De gang moest een afslag naar links hebben, zoveel was nu duidelijk.

 

Een brood van vierhonderd gram – volkoren en vers – lag

 

ongesneden

 

onder een doorzichtige stolp.  Jonge kaas – eveneens vers en nog

 

luchtdicht verpakt

 

lag naast een plastic bord. 

 

Het plastic bord stond hem niet aan.  Hij hield van proper en koud porselein.  Hij brak een stuk van het brood en snoof diep de verse geur op tot zijn longen verzadigd waren.  De kaas was verpakt zoals hij het graag had.  Een kleine insnijding in een hoek van de verpakking liet toe dat het pakje kon geopend worden zonder mes.  Hij scheurde het open en snoof met voldoening aan de perfekte jeugd van dit gele genot.  Vijftig procent vet had deze kaas.  Hij vulde zijn mond met kleine stukjes brood en jonge kaas en kauwde.  En kauwde.  En kauwde. 

 

Veertien maal per hap moest hij kauwen vooraleer het eten mocht afgeslikt worden. 

 

Dit zorgde ingeval van volkoren brood voor een perfekte verteerbaarheid. 

 

Meergranenbrood moest elf maal gekauwd worden. 

 

Gewoon grijs brood acht maal. 

 

Wit brood helemaal niet. 

Wit brood at Kasper niet. 

Wit brood was ongezond.

 

Het bronwater was heerlijk.  Hij genoot met volle teugen en wist dat hij zich voorlopig geen zorgen moest maken over zijn dorst.  In het rek dat ook zijn papieren meettoestel had bevat, bevonden zich achttien flessen water van een liter. 

Na het eten waste Kasper zich grondig.  Hij vond de moed om zichzelf in de spiegel te bekijken en merkte op dat hij zijn hoofd binnen enkele dagen zou moeten scheren.  Zijn oksel- en schaamharen had hij nog maar pas verwijderd en wat betreft de rest van zijn lichaam was hij gelukkig dat hij vrijwel geen enkel haartje kon bespeuren. 

 

Het fenomeen borsthaar kende hij niet. 

Hij wist dat mannen vaak halve apen waren onder hun kleren. 

Hij niet. 

Hij had babyhuid.

Het stoorde hem dat hij geen scheermes had gevonden.  Hij vroeg zich af hoe hij dit probleem moest oplossen.   Hij had slechts een dag of twee tijd hiervoor.

 

* * *

 

 

Op het nachtkastje naast zijn bed lag een werkje van Immanuel Kant – Fundering voor de metafysica van de zeden. 

Het was nog verpakt waardoor hij wist dat het nog door niemand gelezen was. 

Hij hield van Kant. 

Kant was een beetje misantroop, zoals hij dat ook was.

 

Hij las nog een uur en twintig minuten – traag en analytisch – en legde het boek dan terug op de plastic verpakking.  Het stoorde hem dat hij onbedekt moest gaan slapen. 

 

Onzedig. 

 

Onverantwoord. 

 

Onaangenaam. 

 

Onnatuurlijk. 

 

Ongemakkelijk.  

 

Heel erg ON...

 

 

* * *

 

 

 

Toen hij wakker werd was hij een ogenblik lang niet helemaal overtuigd dat hij ook echt wakker was. 

Hij wist niet of hij in paniek moest slaan. 

 

Hij wist het niet. 

 

Het was voor het eerst in acht jaar dat hij iets niet wist met absolute zekerheid. 

Hij was wakker geworden op zijn rechterzij in zijn geliefde foetushouding, beide handen onder het hoofd.  Hij voelde echter een nabijheid in zijn rug en vermits hij niet over dekens beschikte wist hij in eerste instantie niet wat er aan de hand was.  Hij opende voorzichtig de ogen en draaide het hoofd naar links, zodat hij zichzelf in de spiegel tegen het plafond kon bekijken.

Het kostte hem welgeteld drie sekonden om uit het bed te springen en zich in volle paniek naar een hoek van de kamer te reppen.

 

 

“Ook een goeiemorgen.”

 

***

 

Zij was al even naakt als hijzelf.  Goudbruine haren vielen warrig tot over de schouders.  Voor het overige leek ook zij volledig kaalgeschoren.  Ze rekte zich schaamteloos en kreunend uit en legde dan ontspannen de armen achter het hoofd.

 

“Hoe is het mogelijk dat u hier lijfelijk aanwezig bent?  Bent u tevens gevangen gezet in deze vrijwel vierkante ruimte?”

 

“Dat zal dan wel.  Enig idee hoe laat het is?”

 

“Er is een geringe kier in de blindering van dat raam aan de zuidoostelijke kant.  Ik heb gisteren de zon gevolgd en vermits het juli is moet het nu zo ongeveer kwart na acht in de ochtend zijn.”

 

“Een uur of acht was ook al goed geweest.  Hebben we een toilet?  Ik moet pissen.”  Kasper was een beetje geschokt door het perverse taalgebruik maar wees vervolgens toch met gestrekte arm en wijsvinger naar de kleine badkamer.  Het licht brandde.  Hij had het licht niet aangedaan.  Er lagen extra handdoeken, washandjes en...

 

“vrouwelijke dingen.  Die lagen hier gisteren nog niet.  Ze zijn voor u.  Ze hebben voor mij geen functie.  Welk is uw officiële naam?”

 

“Els.”

“Els Wat?”

“Geen Wat, alleen maar Els.”

“Waarom?”

“Ik heb geen achternaam meer.  Ik heb...hem niet meer.”

“Waarom?”

Moei d’er u er niet me.”

“Waarom?”

“Hou op!  Kleuter!”  Ze verdween in de badkamer en liet Kasper verwonderd achter.  Hij wou gewoon haar naam weten. 

 

Mensen zijn complex. 

Vrouwen zijn complexer.

 

 

* * *

 

 

“Het moet vrij zeldzaam zijn dat iemand meerdere geboortevlekken dicht bij elkaar heeft, en dat die niet verdwenen zijn in de kindertijd.”  Els greep haar rechterarm beet met haar linkerhand om de plekken te bedekken, maar haar linkerhand vertoonde er nog meer.

 

“Ik wil het er niet over hebben.  Ik heb geen geboortevlekken.  Mijn huid is perfekt.”

 

“Roken is ongezond.  Leeft uw geboortevader nog?  Heeft het roken hem longkanker bezorgd?  Is hij dood?  Was u blij of extatisch toen hij stierf? Heeft u op zijn graf gedanst?  Of zelfs geürineerd? Werd hij palliatief behandeld?  Of...”

 

“Hoe komt ge erbij dat...”

 

“Oom Jan zit nu in Mexico.”

 

“Wat zit ge nu ineens te memmen over Nonkel Jan?  Hoe...”

 

“Hij is de broer van mijn moeder.  Hij is pastoor.  Hij kwam vaak op bezoek toen ik klein was.”

 

“Zat gij daarom zo te brullen...”

 

“U was aan de andere kant?  U bent geen gevangene?  Werkt U met de anderen samen?”   

 

 

* * *

 

 

 

“90-66-95”.

 

“Wat?”

 

“Zijn dat uw maten?”

 

“Hoe..., ja, ongeveer, hoe...”

“Ik ben goed met cijfers.  U heeft de ideale maten.”

“Niet bepaald.  Ik heb een vette reet. Een hangkont.”

“Zesenzestig en vijfennegentig hebben de perfekte ratio van ongeveer zeventig procent voor de man met een sterke nood aan voortplanting.  Niet voor mij.  Ik heb geen plan om mij voort te planten.  Mijn genen zijn verontreinigd.  Ik heb...”

 

 

* * *

 

 

 

Ze aten met smaak een boterham met kaas.  Geen van beiden leek er moeite mee te hebben naakt te zijn.  Els krabte regelmatig zonder enige schroom waar ze jeuk had.

 

“Deze kaas heeft een vetgehalte van rond de vijftig procent.  Gouda.  Wielvormig.  Tot vijftien kilo per wiel.”

 

“Zijt ge ongelukkig?”

 

“Waarom?  Neen, waarom zou ik ongelukkig zijn.  Deze cel is tijdelijk.  Denk ik.  Nadien is alles weer normaal.  Ik zou wel graag naar huis gaan.”

 

“Waar is thuis?”

 

“De Noordpool denk ik.  Dat zou mijn thuis kunnen zijn.  Proper.  Koel.  Geen buren.”

 

“Waarom denken de anderen dat ge ongelukkig zijt?”

 

“Bent u ongelukkig?” 

 

Els had haar benen opgetrokken en haar voeten rustten op de kunststof zit van haar stoel.  Ze legde haar armen omheen haar benen en begroef haar hoofd tussen haar knieën.  Kort daarna hief ze haar hoofd op en keek hem aan. 

 

“Vandaag niet.”

 

 

* * *

 

 

 

“Uw welgevormde melkklieren brengen waarschijnlijk menig kleuter het hoofd op hol.”  Zijn staalblauwe ogen verpinkten niet.  Hij leek bloedserieus.

 

“Is dat humor?”

 

“Ja...

 

Neen...

 

Misschien.”

 

“Wat is het nu?  Niet zeker?”

 

            Hij was niet zeker.

 

“Neen.”

 

“Neen, wat?”

 

“Het was geen humor.”

 

* * *

 

Ze zaten nu al vijf dagen opgesloten in de vrijwel vierkante gevangenis.  Geen van beiden had sindsdien de nood gehad nog een kwaad woord tot de ander te richten.  Er leek een perfekte harmonie te bestaan tussen deze twee vreemde wezens.

’s Ochtends werden ze uitgerust wakker en stelden ze met enige voldoening vast dat het toiletgerief en het eten op een correcte manier werd aangevuld:

 

met aandacht voor een perfekte properheid.

 

Toen Kasper de badkamer betrad zag hij hoe Els zichzelf stond te bekijken in de spiegel.

 

“In het midden van de spiegel bevindt zich een kleine verkleuring.  Het moet een goedkope spiegel geweest zijn.  Het is geen verkleuring van uw huid.  Uw huid is...glanzend.”  Els keek een ogenblik bedenkelijk naar het spiegelbeeld van Kasper.

 

“Ik erger me aan mijn tetten.  Ik word een dagje ouder.  Nog even en ik zit met een gruwelijke Afrikaanse hangcultuur die ik voortdurend moet steunen met strakke BH’s.”

 

“Ik walg niet van u.”

 

“Wat?”

 

“Ik walg niet van u.”

 

“Amai mersi.”

 

“U begrijpt het niet.”

 

“Wat...”

 

“Ik walg niet van u.  Ik walg van iedereen.  Ik walg van mezelf.  Maar ik walg niet van u.”

 

“O.”

 

* * *

 

“Geïnteresseerd in kant?  Je bent toch geen flikker hoop ik.”

 

“Flikker?

 

Flikker.

De.

Mannelijk.

Homoseksueel.

Iemand op zijn flikker geven.  Een pak slag geven.  Een hevige berisping bezorgen.  Snars.

Hij snapt er geen flikker van.

 

Ik snap er geen flikker van.”  Kasper begreep nog steeds niet wat ze bedoelde en keek haar vragend aan.

 

“Dat boek.  Over kant.”

 

“Kant.  Met een hoofdletter.  Filosofie.  Meneer Kant.  Immanuel Kant.  Hij heeft bepaald wat ethiek is.  Hij was op zoek naar het begrip goede wil, plicht, de autonomie van de wil.”

 

“Amai dat is zo een boek waarmee je een scheve tafel rechthoudt.”

 

“Ik begrijp u niet.”

 

“Dat soort boeken interesseert me geen zak.”

 

“Wat denkt u over goede wil?”

 

“Daar denk ik niet over na.  Er is voornamelijk slechte wil.  Goed bestaat vrijwel niet.  En zeker geen goede venten...”

 

“Misschien...”

“Misschien ben jij een uitzondering.  Menig andere vent had al lang geprobeerd mij plat te neuken.  En gij...”  Ze bekeek zichzelf en zuchtte.  Ze ging op één van de stoelen zitten en begroef haar gezicht in haar handen.

 

 

* * *

 

 

Het was de zesde ochtend.  Het was waarschijnlijk een prachtige ochtend, maar de ruimte waarin ze zich bevonden was half verduisterd en onveranderd op zesentwintig graden gehouden. 

 

Els werd wakker met haar hand op de buik van Kasper.  Hij lag ontspannen op zijn rug en zijn hoofd rustte op haar schouders.

 

Kasper opende de ogen en stelde vast hoe hij tegen haar aan lag.  Hij liet zijn hoofd onbeweeglijk liggen tegen haar lichaam en deed zijn ogen opnieuw dicht.  Het versterkte de ervaring die hij opdeed.  Er was geen angst.  Niet meer.  Niet bij haar.

 

“Mag ik u op bijzonder onbetamelijke manier aanraken op plaatsen die u misschien...”

 

“Doe wat je niet laten kunt.  Ze ging languit op haar rug liggen, haar knieën eerst nog kuis tegen elkaar, vervolgens...”

 

Kasper legde drie vingertoppen van zijn rechterhand in de ronde holtes op haar arm, holtes met een diameter exact even groot als een sigaret.  Els begon te huilen en begroef haar gezicht in zijn nek...

 

* * *

 

 

 

“Wat zit je te staren, gore smeerlap!  Geef me mijn kleren!  Nu!  En geef  me dan die van hem!  Nu!  Godverdomme!  Ik doe hier niet meer aan mee!”

 

“Els, je...Maar...”

 

“Hou er mee op!  Ik weet wat ik beloofd had.  Ik weet nog heel goed waartoe ik hem moest overhalen.  Het gaat niet meer.  Het moet ophouden.   Het is niet goed.  Voor hem.  Het is niet goed voor hem.  Ik vertrek!  En hij gaat mee!  Dit experiment is afgelopen!  Er is niks mis met hem.  Hij is...hij is perfekt.”

 

“Dit kan niet, zijn ouders...En jij Els, je staat bij ons onder...”

 

“Waag het niet ons tegen te houden.  Ik maak dit wereldkundig in iedere krant!  Hij gaat met me mee, hoor je me?”

 

 

* * *

 

 

 

 

Ze lagen op een vers gewassen en door de wind gedroogd laken in hun aan alle kanten afgeschermde tuin. 

 

De zon brandde op hun huid.

 

Ze waren naakt en geen van beiden had er problemen mee.

 

“Mag ik u op bijzonder onbetamelijke manier aanraken op plaatsen die u misschien...”

 

 

Els begon keihard te schateren.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

huro
1 mei 2015 · 2 keer gelezen · 0 keer geliket