mijn hersenstam
verkaterd pretpark
verdraaide molen,
dat dronken kind met suikerspin
rolschaatsen
schoorvoetend
achteruit
vertel me terug naar je dromen
keer me wederom, dit porseleinen mensje in een poppenhuis
jouw knutselwerk
je prutste maar wat
modderde aan
verdronken fonteintje
slurpende soep
ik was één der verzamelschelpen
je deed er nog een schepje bovenop
driemaster op afstandsbediening
ankert
in de branding schittert het licht
parelmoeren bedrading
van verdwaasde zonnevlokken
er gaat niets boven je ogen
die olievelden in het hart van een orkaan
ik word een zeiler van je fronzen
wenkbrauwen als zeewierstruikjes
borstelen dit geboetseerde schuitje
dat botervlootje
waar mens zich in kruimeldeeg verzandt
er zijn overlevenden op dit schuurpapieren land
ze drijven in het maagzuur
slikken zich een verschot in de ruggengraat
dansende aderen
drank tot het hen het strot verknijpt
tenen worden straten
een verzicht dat voor haardvuur
neervlijt
er schokt iets in mijn handen
het is kleur en het krijst
het sterft en vergrijst
donst van schimmelkoorts
overal slingeren slierten droom
als lamsvlees krult het om een verroeste werkelijkheid
ik wil terugwijzen maar mijn gevingerte verstrikt tot frituursnack
er woedt wat zoals
lever in brijzels uitgekraterd
braakt over mijn verse spijkerbroek
je wenkbrauwen teren welig
op deze hersenstam
ik had er geen zier om gegeven
tot je vergat
hoe prachtig het wel was