onontwarbaar is de zwerm op het aas
de wetten die ons strikken met kromtaal,
de haarvaten waar het bloed het weefsel bijna raakt
onontwarbaar het legioen dat uiteenstuift,
de noedels in het bord geschept.
de monsters uit de ‘val van de opstandige engelen’
de opgerolde duizendpoot en verstrengelde adders,
je drukke gebaren waarvoor ik een doventolk vraag.
het net met ongelijke mazen dat ons verbindt.
het net dat ons omsluit als de visser het ophaalt.
zonder je hulp wikkel ik de draad niet af,
blijf ik naar het kompas staren in het labyrint
en herhaal ik de doodlopende gangen.