Je zit onder mijn vel,
het prikt. Pijn is geen
rationeel gegeven, woede
geen pleister maar een open wonde.
Ik dep haar met mijn vingers,
proef
de metalen smaak van bloed.
Langzaam week ik jou
van mij los,
de korst van het verleden.
Water bij de wijn,
de scherpe geur van azijn
en alcohol.
Altijd blijft er iets van jou
en mij, een plek die oplicht
op mijn huid, het huis zonder dak
waar we onze dromen als ballonnen
lieten vliegen.
De jaren hebben ze doorprikt,
verstikte woorden en versmoorde gedachten,
het kind in een deken gewikkeld,
nog altijd houden we het warm.
Leg een pleister op mijn ziel,
sla je armen om mij heen.
Alleen ben je pas als niemand
je nog troost.