Als de maan op zijn plaatsje aan de hemel klimt, is ze niet alleen. Niet zo ver bij haar vandaan slapen ook een grote en een kleine beer en een poolster kijkt onafgebroken zonder knipperen met haar schitterende oog over de slapende wereld.
Nu komt die grote beer af en toe wakker met een berenhonger en probeert dan een stukje van die romige, ronde maan te bijten. Als de maan dan wakker is, bijt ze stevig terug. Maar als de maan dan net zelf aan het slapen is, neemt die gulzige beer snel een stevige hap. Zo komt het dat de maan er soms steeds dunner begint uit te zien.
Als er dan maar een enkel schijfje maan meer overschiet, wordt de maan zo zwak en ongelukkig dat ze heel hard begint te wenen. Haar snikken wekken dan de kleine beer. De kleine beer is veel liever dan de grote beer en ook niet zo gulzig. Omdat ze het vreselijk vindt anderen ongelukkig te zien, stelt ze er zich tevreden mee alleen van de zwarte dropmaterie van de nacht te eten. Voor de maans dunne en ongelukkige gezichtje, schiet ze in actie. Ze giet wat melk van de melkweg in een kom, doet er wat eiwit bij en neemt van alle sterren uit de hemel een snufje van hun heerlijke sterrenpoeder. Elke ster heeft een sterpoeder dat anders smaakt. Sommige sterrenpoeders smaken naar anijs, anderen naar zoute koekjes en ga zo maar door. Dan klopt ze heel snel met een lepel in de kom, tot het maanmengsel stijf wordt, plaatst de kom een hele nacht in de diepvries en de volgende dag vult ze de maans opgegeten rondingen weer aan. En dan gaat ze terug slapen.