Lezen

De wedstrijd

GentUniversitair ZiekenhuisKamer 52605:30 De nacht liep op zijn einde. Wie nog ronddwaalde in de straatjes van de binnenstad zou het niet zijn opgevallen maar hier, aan de rand van de stad en ver boven het geraas van de snelweg kon je een rode gloed zien verschijnen aan de horizon. Een gloed die zich langzaamaan zou uitstrekken over de Vlaamse vlakte, de nacht in schemer zou doen omslaan en uiteindelijk zou zelfs die het onderspit delven voor de eerste zonnestralen die alle illusies van de nacht onherroepelijk doorboren zou. In deze kamer werd de rode gloed gade geslaan door een figuur aan het raam. Een vrouw om precies te zijn. Ze staarde de nacht in zonder echt iets te zien. Het leek alsof ze daar nog uren zou kunnen staan en er misschien al uren had gestaan. In haar handen klemde ze een gsm waar een bericht op te lezen stond dat ze tijden geleden geschreven maar nog steeds niet verzonden had. Achter haar klonk een piepen. Niet monotoon maar een opeenvolging van korte stoten. Tekenen van leven. Voorlopig leven. De vrouw keerde zich plots om in de richting van de gedaante op het bed. De in het wit gehulde gestalte leek door een wirwar van draadjes verbonden te zijn met de apparaten verantwoordelijk voor het voorlopig nog steeds wederkerende geluid. Ze zuchtte, drukte op verzenden en klemde de gsm weer stevig vast terwijl ze naar buiten staarde.Kijkend.Luisterend.Wachtend. RoeveneGemeentelijke sporthalKleedkamer A11:00 Zweet. De kamer geurde naar zweet. Niet naar vers zweet maar naar de opeenhoping van zweet door de jaren heen. In die naar zweet geurende kleedkamer was een slungelige tienergedaante druk bezig alleen te zijn in een menigte. De menigte bestond uit een collectie van halfnaakte jongens die zich in kleurige wieleroutfits probeerden te wurmen. De slungel genaamd Arne nam niet actief deel aan dit schijnbaar belangrijke ritueel maar staarde, nog volledig in burgerplunje, afwezig naar zijn gsm alsof daar iets op te lezen stond dat hij nog niet gelezen had. Zijn meditatieve lezen werd ruw verstoord door een stem met West-Vlaamse tongval die tot hem probeerde door te dringen: “Iersie den Arne!”. Arne keek op en identificeerde al vlug de bron van de kreet: een boomlange Kortrijkzaan zich een weg richting Arne baande. De rosse pedaalridder liet zich naast Arne neerzakken en begon zich terstond om te kleden, al stopte hij daarom niet met praten. “En? Wat ist plan bij ulder?” “Arne grijnsde en legde voor het eerst in een kwartier zijn gsm naast zich neer. “Ge weet lieve vriend dak u da ni vertellen mag eh”.“Neuh? Allez, weete anders vertel ik u wa ons plan is”“Das ni echt nen eerlijken deal eh vriend. Gulder zijn maar mee vier en daarvan kunnen er maar twee echt mee nen fiets rijden.”“Zo zo, en wat is ons plan dan?”“Gij gaat aanvallen en den Gianni gaat in `t wiel van Soetens of Deveaux gaan zitten” “Tgaat daar wel druk worden pijsk” was Wesley`s antwoord. Arne lachte, enerzijds omdat het grappig was, anderzijds omdat het simpelweg waar was. Vanaf het moment dat het parcours van het BK junioren bekend gemaakt werd had iedereen die de junioren een beetje volgden twee namen opgeschreven. Maar twee namen. Die van Soetens en Deveaux. Als het parcours van hellingen of vol kasseien had gezeten was het wel anders geweest. Dan hadden er nog een boel andere namen naast gestaan, waaronder die van Wesley en Arne. Maar nu? Nu het parcours biljartvlak was op twee puisten en een steile maar veel te korte helling na? Dan zouden het logischerwijze de twee zelfde namen worden die elke andere sprint van het voorbije seizoen gewonnen hadden: Roland Deveaux en Dimi Soetens. Arne zuchtte, een zucht waarin hij al vlug vergezeld werd door Wesley die met dezelfde zorg zat: Een kampioenschap te moeten rijden dat al lang gereden leek.  Wesley had zich nog maar net in zijn spannend spandex broekje gehesen toen de deur openvloog en een roedeltje jonge wolven in felblauw trainingspak onthulde. Zelfverzekerd marcheerden ze richting de rechterkant van de tevoren al krappe kleedkamer, er duidelijk van uitgaande dat er op magische wijze plaats zou vrijkomen op de toch drukbezette bank. En zowaar, alsof het Mozes zelve betrof was er plots leegte waar het even tevoren nog vol was. Arne en Wesley keken lijdzaam toe al kon Arne zweren dat hij Wesley op bepaald moment kon horen knarsetanden. Iedereen haatte de jongens van Inlux maar Wesley misschien wel nog het meest. Niet zozeer vanwege de onwaarschijnlijke arrogantie waarmee ze dezer dagen tewerk gingen maar omwille van het fundamentele feit dat ze voor het compleet tegenovergestelde wielrennen stonden. Wesley was het soort jochie dat opgegroeid was met verhalen over epische solo`s, over ontsnappingen die pas op de meet gegrepen werden en ware helden die elke wedstrijd uitreden met of zonder beenbreuk. Voor Wesley was wielrennen romantiek, epiek en glorie. Voor de mannen van Inlux was het vooral winnen. En winnen dat deden ze. Aan de lopende band. Vaker wel dan niet met Soetens. Dan reed dat prachtige ploegje van hem zich volledig uit de naad zodat de zonnekoning iedereen weer eens met meters voorsprong kloppen kon. Niet dat hij het niet alleen kon maar ze maakten het hem graag makkelijk. En zo waren zelfs de juniorenwedstrijden, die meestal even onvoorspelbaar waren als de karaktertjes van de renners die ze reden tegenwoordig vreselijk saai. Wat je ook probeerde, vroeg of laat zou achter je dat blauwe gevaar opdoemen en was verlies onvermijdelijk. Temidden van dat groepje welpen stond wat men enkel een jonge, blonde wielergod noemen kon. Soetens was ongeveer even lang als Wesley maar bestond in tegenstelling tot die laatste niet enkel uit botten en pezen. Bij Soetens zaten er ook al spieren aan die dijen, waren die kuiten al zowat volgroeid. Iedereen die een blik op dat groepje renners had geworpen had onmiddellijk Soetens aangewezen als een geboren winnaar. Dat er nog een schoon snoetje en goudblond haar op dat lijf stond hielp natuurlijk ook. Terwijl de rest van de kleedkamer gebiologeerd naar Soetens staarde stootte Wesley Arne aan. “Kijk ne keer” zei hij naar enkele gestaltes op de bank tegenover hen wijzend. Arne volgde zijn blik en zag ze zitten, gemoedelijk naast elkaar: de outsiders. De mannen die al een heel seizoen lang verloren hadden. Mannen die goed waren maar telkens opnieuw op die blauwe muur waren gestoten. Mannen die het beu waren, jaloers waren, boos waren. “Die gaan miserie maken” zei Wesley en er vormde zich een kwaadaardige grijns op zijn gelaat. “En gij gaat meedoen zeker?” vroeg Arne glimlachend.“Tuurlijk, gij nie?”Arne zweeg maar aan dat zwijgen had Wesley al genoeg. “Nee dus verdomme! Alles op Jeroentje ofwa” Waarop hij met geveinsde boosheid richting de wc`s liep, Arne opnieuw alleen achterlatend. Die liet zijn blik opnieuw naar zijn gsm glijden, knikte alsof hij eindelijk een beslissing genomen had en stond op het punt om, nog volledig in burgerplunje gekleed, naar buiten te wandelen. Dat hij de deur niet uitgeraakte was te danken aan Jeffrey. Jeffrey die net op dat moment zijn blonde hoofd vol puisten de kleedkamer in stak. Hij keek verward om zich heen, liet zijn ogen eventjes op Soetens rusten om vervolgens Arne te lokaliseren en hem volgende aanmoediging toe te schreeuwen: “Arne! “Doe uw kleren ne keer aan! Chef wil ons zien!” Eventjes leek Arne tussen twee werkelijkheden te zweven, eentje waar hij Jeffrey simpelweg negeerde en langs hem heen naar buiten liep en eentje waar hij zich gedwee omdraaide en zonder echt goed te weten waarom zich net zoals de anderen in zijn clownspakje wurmde. Voor hij het goed en wel besefte had hij het tweede gedaan, beleefd naar Wesley geknikt en stond hij naast Jeffrey en de rest naar zijn ploegleider te luisteren. Zijn ploegleider luisterde naar de naam Harold en zag eruit zoals een ploegleider er hoort uit te zien: Een man van middelbare leeftijd met toefjes grijs haar en een bierbuik die aangaf dat mocht de man ooit zelf een actieve carrière had gehad die dan wel al een tijdje in het verleden lag. De man in kwestie liet zijn kraaloogjes nog een laatste keer over zijn manschappen gaan alvorens zijn betoog aan te vatten. Hij begon bij Nils die naast hem stond. Brave Nils. Nils die altijd net iets te zwaar stond om mee te kunnen met de grote jongens maar desalniettemin een uitstekende knecht was. Zo eentje die knikt en doet zonder klagen en eigenlijk nog best met een fiets rijden kan. Naast Nils stond Jeroen. Jeroen Callebert met het lijf van een winnaar en het hoofd van een loser. Wie Jeroen en Soetens naast elkaar zou zetten zou initieel amper het verschil tussen beiden kunnen zien. Tot ze aan het snoetje van beide heerschappen kwamen. Waar Soetens de zelfzekerheid van een zonnekind had leek Joentje eerder een lammetje rijp voor de slacht. Niet dat hij niet fietsen kon. Jongens wat kon die jongen fietsen. Op training weliswaar en dan alleen als er niemand keek. Maar als er iemand in hun gezellige ploegje Soetens of Deveaux kloppen kon dan was het Jeroen wel. Al was Jeroen daar zelf niet zo zeker van. Zijn met sproeten bedekte gezicht straalde onzekerheid en angst uit. Harold keek het kringetje rond, liet zijn blik nog even op Jeroen rusten en stak toen van wal: “Ok jongens. Luister nen keer” “Ge kent allemaal het plan nog?” Communaal geknik was het eensluidende antwoord. Met de sceptische blik van een leerkracht die weet dat de kans dat al zijn leerlingen mee zijn nihil is richtte Harold zich tot wat sommigen de minst intellectueel capabele van zijn pupillen zouden noemen. “Jeffrey vriendje wat is het plan?”“Om bij Jeroen te blijven chef?”“Goed zo, gij blijft bij Jeroen. En de rest?”“Ik ga mee met de eerste beste vlucht en probeer zo lang mogelijk vooraan te blijven” antwoordde Nils spontaan. “En ik ga mee met een vlucht waar zich twee of meer outsiders in bevinden” zei Arne. De besnorde grijsaard knikte maar bleef verwachtingsvol naar Arne staren. Die zuchtte en voegde eraan toe: “En ik draai in geen geval mee met die mannen. Ik schuif enkel mee, hou de benen stil en wacht op het peloton met Jeroen.” Harold knikte tevreden en keerde zich nu naar voornoemde Jeroen. “Jeroen?”“Ik euh. Ik wacht in het peloton en schuif mee met Delveaux en Soetens” stamelde hij zenuwachtig en zonder enige blijk van zelfvertrouwen dat hij dat ook kunnen zou. Harold zuchtte zachtjes bij het openlijk vertoon van zoveel onzekerheid alvorens de logische vervolgvraag te stellen: “En in wiens wiel probeerde te zitten bij de sprint?”“Da van Soetens”“Mooi zo” Harold knikte nog eens bevestigend, gaf Jeroen een net iets te stevige bemoedigende schouderklop en stuurde vervolgens iedereen op weg met de woorden: “Allez, iedereen veilig onderweg en veilig thuis eh!” Zijn welpjes knikten en togen gezamenlijk richting start, Arne incluis al was hij er zich nog vaag van bewust dat hij luttele minuten tevoren nog andere plannen had gehad.    Een jaar eerder22:54 Zonder geluid was het een vredige scene geweest. Een simpel beeld van een lang uitgerekte jongen bovenop zijn bedsprei die zijn aandacht op het boek voor hem gevestigd had met een intensiteit waar menig leerkracht Nederlands diep gelukkig van worden zou. De kamer was donker op het vage licht van een nachtlampje na waarbij de jonge slungel lijn na lijn las, hardnekkig weigerend om zijn ogen weg te trekken schijnbaar bevangen door wat daar ook neergeschreven zijn mocht. Dergelijke illusies zouden al snel weg vallen eens men de volumeknop naar boven draaien zou. Dan zou je het horen: praten, luid praten, luider praten en nog luider schreeuwen. Van een mannenstem en een vrouwenstem, elkaar afwisselend met de regelmaat van een klok. Maar voor geluid leek geen plaats te zijn in de simpele wereld van de lezer. Die las. Die las tot een derde stem plots tot de kamer doordrong: “Arne?” Arne keek op van zijn boek en gluurde in de richting van de deur die op een kier stond. Er wurmde zich een in roze pyjama gehulde gedaante door die vervolgens enkele schuchtere passen richting zijn bed zette. “Arne” herhaalde ze. “Wanneer gaan ze stoppen denk je?Arne keek naar zijn zus, naar het nachtkastje waar zijn wekker op ruste en haalde zijn schouders op met schijnbare onverschilligheid. Niet goed wetend wat te doen met dat gebrek aan antwoord liet ze zich op de rand van het bed zakken. Ze zat nog maar of beneden brak een nieuwe symfonie van geluiden los. Vage klanken, echo`s van woorden dwarrelden door deuren en vloeren heen, zweefden over trappen Arnes kamer binnen waar ze even bleven rondgonzen alvorens uit te sterven in de oren van zij voor wie ze niet bedoeld waren. Onherkenbaar als ze waren was het niet de betekenis van al die woorden die het meisje in het roze deed sidderen maar hoe ze klonken. Hoe ze koud, kil en bloedheet tegelijkertijd klonken. Hoe ze gesproken werden door stemmen die ze kende. Wat in haar broer omging wist ze niet tot die opsprong, met twee passen de nog openstaande deur bereikte en die sloot. Maar niet voor enkele woorden nog binnenglippen konden. Woorden die als laatste hun weg naar boven gevonden hadden en nu door een speling van het lot als eerste en laatste van al hun voorgangers helder door de kamer klonken: “… En ga maar naar die hoer!”. Arne bleef even aan de deur staan met de klink in de hand terwijl woorden opnieuw klanken werden. Toen hij uiteindelijk bewoog stapte hij richting zijn uit de kluiten gewassen boekenkast, koos een boek en wandelde terug naar het meisje op het bed. Vanonder een mengeling zwarte haren en verse tranen keek zijn zus naar hem op alsof hij antwoorden had op nog niet luidop gestelde vragen. Zwijgend drukte hij haar een boek in de handen, kuste haar op het voorhoofd en dook terug zijn boek in. Minuten later zaten broer en zus naast elkaar te lezen terwijl ergens beneden na een laatste kreet van ongenoegen een deur hard toesloeg Belgisch kampioenschap Junioren 2019Vijf ronden voor het einde. Ze waren goed een halfuur onderweg en het regende. Aanvallen. Van vocht, behalve vrolijk vergoten puberzweet was nog geen sprake. Van aanvallen daarentegen, ... Het was alsof iedereen een praatje met Wesley gemaakt had en vervolgens tot exact dezelfde conclusie was gekomen: “Weg! We moeten weg!” Van de mannen op zijn lijstje had hij nog niemand ten strijde zien trekken. Die zaten allemaal op de tweede linie net als hem. Het waren knechten en avonturiers die er als eersten op uit trokken. Arne had Nils als een van de eersten zien mee schuiven en had hem, in tegenstelling tot de meeste van zijn soortgenoten, nog niet zien terug waaien naar het peloton. Dat peloton werd gemend door een blauw legertje doorspekt met rood en groen. De werkpaarden werkten en bijgevolg raakte het zootje ongeregeld dat voorop gekomen was maar niet weg. Arne wachtte, net als het roedeltje outsiders dat vlak achter de frontlinie elkaar zat te begluren. Wat verder zaten Soetens en Deveaux, steeds opnieuw subtiel loensend naar de ander. Zichzelf er steeds weer van overtuigend dat de ander er nog zat en het spreekwoordelijke kalf nog niet verdronken was. In hun wiel zaten zowat alle sprinters elkaar te verdringen. Arne kon Jeroen niet onderscheiden in heel dat zootje ongeregeld en vermoedde dat die instructies had gekregen om zich voorlopig op de achtergrond te houden. Al die zenuwachtigheid was nergens goed voor en al zeker niet voor Jeroens frêle schoudertjes. Het in goede banen leiden van al die nervositeit was Arnes job niet vandaag en dus bleef hij rustig wachten. Hij wist niet bepaald op wat hij precies aan het wachten was tot hij het zag. Net toen het peloton voor de derde keer de twee kilometerlange kasseistrook aansnijden wou flitste er iets lang en roods weg op rechts. Een blik op de lange slungel die diep over het stuur gebogen zichzelf een weg baande over de kasseien was genoeg voor Arne om te bevestigen dat het om Wesley ging. Zo een twee seconden lang duurde dat moment. Twee seconden lang reed die zielsalleen weg van de rest van de wereld. En toen besloot die wereld om te volgen. Na twee seconden was hij niet langer alleen maar strekte het hele peloton zich uit in een lange sliert die zich wanhopig richting Wesley trachtte te kronkelen. Maar zelfs die slang ging niet snel genoeg voor sommigen en toen Arne uit beide ooghoeken de ene na de ander zich zag rechten en richting het front trekken deed hij hetzelfde. Het was zowaar, tegen alle verwachtingen in, koers. Wat volgde was chaos. Chaos waar niemand nog wist wat boven en wat onder was. Al wat je wist was dat er een hier en een daar was. Jij was hier en je moest daar geraken. Daar was waar de eerste renner reed, al wist niemand echt goed wie dat op dat moment wel zijn mocht. Het enige wat je wel wist was dat voor die renner zich een uitgestrekt niets bevinden moest en zolang jij uitkeek op andermans vers geschoren benen je daar nog niet was. Voor het eerst sinds lang was alles helder in Arnes gedachten. Al wat hij doen moest was naar het wiel voor hem springen, en dan nog een en nog en nog … Opnieuw en opnieuw tot er geen wiel meer over was of tot zijn lichaam besloten had dat die ene trapbeweging nu echt wel de laatste zijn moest. Pas toen hij de kasseien afdonderde keek hij voor de eerste keer verder dan het dichtstbijzijnde achterwiel. Wat hij zag was een tiental gestalten die diep voorovergebogen zich een weg baande richting de eerste van twee puisten op het parcours. Vervolgens wierp hij een blik achter zich om te kunnen opmeten waar precies in de chaos hij zich bevond. Het antwoord was simpel en ontmoedigend: recht in het midden. Het midden dat vroeg of laat overspoeld zou worden door wat nog restte van het peloton. Instinctief ging hij op de trappers staan en sprong hij weg in de richting van het volgende achterwiel. Boven dat achterwiel wiebelde een in blauw-geel gehulde kont heen en weer Het was die kont die hij strak in het vizier hield terwijl hij zijn ros over smalle wegen en door verraderlijke bochten loodste tot hij de kont in kwestie bereikt had. Die bleek zowaar aan een renner bevestigd te zijn en achter die renner lonkte zowaar nog een kont. Minutenlang sprong hij van kont naar kon tot hij uiteindelijk bovenkwam op een van de twee puisten op het parcours en daar in de afzink de kop van de koers zag rijden. De kop van de koers bleek een groepje van vijf te zijn, een mengeling van rood, geel, groen en blauw gehulde gedaantes die al goed op weg waren richting de volgende puist. Tussen hen en Arne gaapte de leegte. Geen enkele renner zweefde nog tussen hen in, van een spreekwoordelijke springplank was geen sprake meer. Enkel een gat dat hij overbruggen moest. Terwijl hij bovenstaande conclusie trok kwam het logische antwoord op het vraagstuk al bij hem op: rijden. Simpelweg rijden en sneller rijden dan de verzamelde vijf op kop. Zonder nog verder na te denken over wat voor een stom idee dat eigenlijk was gooide hij zich met stalen ros, lijf en leden de afdaling in. Tien minuten later sloot Arne Raveels aan bij de kopgroep. Tien minuten lang was de wereld herleid tot twee wielen: zijn voorwiel en het dichtstbijzijnde achterwiel. De enige gedachte in zijn hoofd deze: Zijn voorwiel moest naar dat achterwiel. Dat was alles wat er nog toe deed, alles wat nog belangrijk was. En terwijl zijn benen ronddraaiden in eindeloze cirkels was het voor het eerst sinds lang weer stil in het diepst van zijn gedachten. Bloed en zuurstof werden daarheen gestuurd waar ze het meeste nodig waren terwijl handen en ogen op eigen initiatief vehikel en ballast op de weg hielden. De grens tussen pijn en genot vervaagde terwijl meter na meter weggevreten werd. Ergens wist Arne wel dat als hij zo kon blijven rijden het gat vroeg of laat gedicht zou worden. De enige vraag was hoe lang hij dat volhouden kon. Hoe lang het zou duren vooraleer het hem zwart voor de ogen werd, vooraleer hij de concentratie verloor en domweg in de gracht reed, vooraleer zijn wielen simpelweg niet meer zo snel draaiden als die van die mannen vooraan. Het antwoord op die vraag bleek simpel: langer dan tien minuten. Toen na 10 minuten zijn voorwiel bijna het achterwiel raakte van zijn voorganger werd die vraag voorlopig naar de prullenbak verwezen.  Zes maand eerder. In Arne`s garage stond een hele roedel fietsen bij elkaar, sommigen in een verregaande staat van verroesting, anderen even blinkend als de dag dat ze uit de fabriek tevoorschijn waren gekomen. Het meest blinkende exemplaar werd door Arne nog maar eens opgeblonken een eindje weg van zijn soortgenoten. De fiets in kwestie was Arnes koersfiets: een nogal dure verzameling van chroom, rubber en plastiek. Eenmaal klaar met het nodeloze opblinken controleerde hij nog maar eens zijn remmen, de banddruk en al die andere kleine dingetjes die op een slechte dag wel een het verschil zouden kunnen uitmaken tussen een angstig momentje en een sleutelbeenbreuk of erger. Terwijl hij al knielend in zijn strakke broekje het ventiel van zijn voorwiel aan het betastten was klonk plots een stem die de relatieve magie van het moment doorbrak: “Arne?”“Ja?” antwoordde hij, zijn blik nog steeds strak op het ventieltje gericht.“Mama wil da je binnenkomt. Ze zegt da ze ons iets vertellen moet.” De stem zei niets maar Arne zuchtte vooraleer op te staan, zich uit te rekken en richting de deur te wandelen waar zijn zus hem stond op te wachten. “Moet da nu?” vroeg hij terwijl ze tezamen over het tuinpad richting de achterdeur wandelden. “Kging just vertrekken” Ze zuchtte en gaf hem het soort blik voorbehouden voor zusters wiens geduld voor broederlief nogmaals op de proef gesteld wordt. “Arne, ik denk …” begon ze maar haar broer gaf haar de tijd niet om de zin af te maken. “Ok, ok! Al goed” zei hij nog terwijl hij de achterdeur openhield en ze door de keuken heen de woonkamer in laveerden. Daar zat een vermoeide vrouw op hen te wachten die dan ook nog eens hun moeder bleek te zijn. In haar ene hand koesterde ze een kop koffie; in andere klemde ze een stapeltje officieel lijkende papieren. Arne en zijn zus namen plaats aan de andere kant van de tafel terwijl ze beiden hun uiterste best deden om niet naar die wel heel lege stoel naast hun moeder te kijken. Niet dat het eigenlijk nog een verrassing was dat die leeg was. Niet na drie weken. Drie weken. Zo lang was het geleden dat ze hun vader nog gezien hadden. Niet zozeer hun vader maar eerder zijn rug terwijl hij de voordeur uit marcheerde en vervolgens met gierende banden de straat uitreed. Het moest wel onzin zijn maar in Sanders ogen leek het wel alsof zijn moeder in drie weken tijd dertig jaar ouder geworden was. Voor het eerst meende hij grijze haren tussen al dat bruin te zien, rimpels en wallen die haar er ouder deden uitzien dan ze eigenlijk was. Ze zaten nog maar of haar lippen vormden de woorden al waarvoor ze hen had laten komen: “Papa en ik gaan scheiden”.Een tel lang gebeurde allerhande tegelijkertijd. Arne hoorde zijn moeders woorden terwijl hij haar lippen zag bewegen en op min of meer hetzelfde moment voelde hij hoe zijn zus haar hand op zijne legde. En toen stond hij recht. Even bleef hij staan alsof hij niet goed wist waarom hij eigenlijk rechtstond tot benen en lippen vanzelf in beweging kwamen hij “Ok” zei en simpelweg de kamer uitliep. Achter hem hoorde hij zijn moeder nog vragen waar hij naar toe ging, zijn zus roepen dat ze er over moesten praten maar tegen de tijd dat zij bij de deur waren gleed Arne de straat al uit.  Belgisch kampioenschap Junioren 2019Drie ronden voor het einde. Door een typisch Vlaams landschap van velden doorspekt met heuveltjes zo groot als molshopen gleed een groepje van zes zelfverklaarde wielrenners. Wie ze van bovenaf had kunnen bekijken had kunnen zien hoe die rode, groene, gele, grijze en blauwe vlekjes langzaam maar zeker voor de vierde keer richting die ene vermaledijde kasseistrook reden. Een kasseistrook die door zoiets simpels als water er nu stukken gevaarlijker bijlag dan pakweg een uurtje eerder. Wat begonnen was als simpel gedruppel had zich in de tijdspanne van enkele minuten omgevormd tot een dik gordijn van ijskoud water. Was er een camera aanwezig geweest bij dit hele gebeuren dan had die van de relatieve rust gebruik gemaakt om eens langs de zes koplopers te glijden en op die jonge gezichtjes in te zoomen. Die gezichtjes zagen er hoe langer hoe vermoeider uit en bij sommigen werd het gezicht langzamerhand zo rood dat de puberale puistjes nog amper te onderscheiden waren van de zeldzame ongeschonden huid. Een lange in het rood gehulde gestalte nam bij het begin van de kasseistrook resoluut de leiding en bleef minutenlang beuken tot de veel te dunne bandjes over de laatste kei waren gedenderd. Toen Wesley zich eindelijk rechtte en omkeek om de schade op te meten zag hij tot zijn teleurstelling dat alle vijf gezellen zijn krachtstukje hadden overleefd., Hij zuchtte, maakte een beweging met zijn elleboog om duidelijk te maken dat iemand de kop moest overnemen en liet zich vervolgens afzakken naar de laatste renner in het rijtje. Arne keek met lede ogen toe hoe Wesley zich traag maar zeker tot bij hem liet uitzakken, telkens ene woordje uitwisselend met elke renner die hij passeerde, hen zelfs een bemoedigend schouderklopje gevend terwijl elk van hen braafjes de kop nam eens het hun beurt was. Elk van hen, behalve Arne. “Sorry” zei die toen Wesley eenmaal bij hem was, wetende dat de kans wel heel erg klein was dat Wesley daar mee genoegen nemen zou. “Sorry?” antwoordde Wesley met ene toon waar het sarcasme zowat van afdroop. “Gij vuile klootzak gij” ging hij verder met een toon die suggereerde dat als beide heren niet op snel voortbewegende rijtuigen hadden gezeten Wesley Arne niet louter verbaal op zijn donder had gegeven. Terwijl in de verte langzaam maar zeker de enige helling op het parcours opdoemde ging Wesley gewoon verder met zijn tirade: “Een beetje sorry zeggen terwijl da ge hier vanachter in nen zetel zit en nog gene fucking millimeter kopwerk gedaan hebt. Wat ist hebben ze u gezegd da ge nie moogt meerijden? Da ge op Jeroentje wachten moe? Wat ist? Tong ingeslikt?” Tot Wesley`s grote frustratie had Arne hem sinds die ene sorry geen blik meer waardig gegund, de ogen enkel en alleen gevestigd op het achterwiel vlak voor hem. Terwijl de renners voor hen de bocht namen richting de helling Keek Wesley nog een laatste keer geërgerd naar Arne en snauwde nog: “Fuck you maat” alvorens zijn plaats aan de kop van het rijtje opnieuw in te nemen. Hoewel het de eerste keer was dat Arne het doelwit was geweest van Wesley`s gesakker was het verre van de eerste keer dat hij het had mogen aanschouwen. Wesley, mentaal afkomstig van een lang vergaan heroïsch tijdperk van wielrennen had een hekel aan profiteurs die zich rustig lieten mee glijden door het harde werk van anderen. Aan de hele filosofie van “het leegeten van andermans bord” had hij geen boodschap en dus kon iedereen die zich aan dergelijke tactieken bezondigde in zijn bijzijn zich verwachtten aan een bolwassing van formaat. Al ging het hem niet enkel om het principe had hij ooit toegegeven aan Arne. Het uitkafferen van dergelijke bloedzuigers wekte meestal de nodige adrenaline op die hij nodig had om ze daarna simpelweg uit het wiel te rijden. En dus zat Arne aan de voet van de helling, net toen het nodig was niet meer helemaal achteraan maar in Wesley`s wiel. Vlak voor ze de kasseitjes van de Kosterberg ter hoogte van een lelijke kromme boom keek Wesley even achterom, staarde recht in Arnes uitdrukkingsloze gelaat, draaide zich terug om en smeet zich de bocht in. Het was een vreemde bocht. Een kromme bocht. Een bocht die de meeste renners op rechts zouden aanvatten, omdat dat logisch leek. Maar dat was het niet. Had een boel wetenschappers die bocht aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen dan hadden ze duidelijk gezien dat wie zich met de nodige snelheid op links die bocht in wierp een meter of drie winnen kon op wie met dezelfde snelheid langs rechts ging. Nu had er natuurlijk geen enkele wetenschapper die bocht aan een grondig onderzoek onderworpen. Maar Wesley wel. En zowaar, toen hij de bocht uitkwam had hij drie meter voor op Arne en consoorten. Met een groot verzet bestormde hij de helling en reed hij meter voor meter weg. De ene na de andere stoof voorbij Arne en richting Wesley`s achterwiel. Elke keer weer kwam de ongelukkige tot meters, in één geval zelfs centimeters van het begeerde wiel en telkens opnieuw moesten ze net voor het bereiken van dat rubberen doel opnieuw gaan zitten en een paar tandjes lichter schakelen waarop de rest opnieuw voorbijgleed met Arne op kop. Pas toen Wesley bovenkwam wierp hij voor het eerst een blik achter zich en moest die met een grimas op het gelaat vaststellen dat er op minder dan meter nog steeds een zekere Arne bengelde. Een tel lang leek Wesley zijn opties af te wegen alvorens zich niet als een gek in de net iets te gladde afdaling te werpen maar de benen stil te houden. Arne peddelde naar hem toe, gleed zachtjes tot vlak naast zijn rosse vriend en knikte vriendelijk alvorens voor de eerste keer de kop van de wedstrijd te nemen. In de achtergrond was men langzaam maar zeker tot de conclusie gekomen dat die vijf van voren net iets te veel voorsprong bij elkaar gereden hadden. Dus werden de nog aanwezige knechten verplicht om te vermijden dat dit kampioenschap tegen alle verwachtingen in een echte wedstrijd zou kunnen worden. Plotsklaps werd het tempo de hoogte in gedreven en aan voor pubers duizelingwekkende snelheden wurmde een hele horde rennertjes zich over smalle wegeltjes tussen heggen en struiken richting de Kosterberg. Het soort heuveltje dat enkel in een fundamenteel plat landschap als Vlaanderen de titel berg toebedeeld krijgen kon. Een heuveltje waarop die ene meter die net dat beetje steiler dan de andere is de doorslag geven kan. En heuveltje dus waar iedereen in dat peloton vooraan wil zitten. Wat technisch gezien onmogelijk is. En toch probeerden al die rennertjes zich naar voren te wurmen in die laatste kromme bocht bij de kromme boom. Die laatste, gladde, smalle bocht. En gingen ze collectief tegen de vlakte. Niet dat ze allemaal hardhandig in aanraking kwamen met het asfalt. Een tiental jongelingen was al gepasseerd toen de eerste ongelukkige plots weggleed over dat ene gladde stuk weg. Voor hem waren ze net beginnen versnellen en in een poging om toch vooral niet dat geliefde achterwiel van zijn voorganger kwijt te raken gaf hij nog een paar trappen bij. Trappen die hem net dat beetje teveel snelheid gaven in een bocht die net dat beetje schuin, net dat beetje te glad was. Zoals het vaak gaat met dat soort dingen leek het voor de renner in kwestie zowat in slow motion te gebeuren. Eerst voelde hij hoe zijn voorwiel plots niet meer zo stevig als tevoren contact maakte met de ondergrond en vervolgens hoe kader, zadel en ledematen in een niet te vermijden neerwaartse beweging terecht kwamen. Eenmaal de zwaartekracht zijn werk gedaan had bleek het willekeurig neergekomen lichaam van hun kameraad voor de hem volgende renners een onoverkoombaar obstakel te zijn. Het ene moment was er nog sprake van een grote groep, het andere stond de overgrote meerderheid met de voet aan de grond terwijl een tiental gelukkigen al de Kosterberg opdraaiden. Eenmaal boven hing er nog een klein groepje van vier samen. Voorop twee gestaltes in lichtblauwe truitjes, eentje met min of meer menselijke maten en eentje die rondreed als “god op ne vélo”. Achter de struise schouders van Soetens gleed een kromgebogen Deveaux mee in zijn groen met oranje tenuetje en daarachter zat zowaar Jeroentje. Op dat eigenste moment was die goede oude Nils in wat restte van het peloton druk bezig met het zoeken van zijn kopman. Een kopman die hij niet vinden kon omdat die voor het eerst in welke wedstrijd dan ook exact zat waar hij zitten moest.  Enkele minuten later reed Arne als eerste van het kopgroepje over de meet terwijl een vriendelijke grijsaard een groot krijtbord boven zijn hoofd probeerde te tillen. Op het krijtbord had iemand met heel veel enthousiasme het cijfer twee getekend. Langs de dranghekkens stond het verzamelde publiek van klasgenootjes, vaders, moeders en toevallige passanten die altijd opdaagden voor dat soort kampioenschappen. Arne peddelde rustig verder tot hij op rechts een snor zag die hem bekend voorkwam. Terwijl hij voorbij snor en eigenaar gleed riep de stem van Harold hem het volgende toe: “Wachten! Jeroen, Soetens en Deveaux komen!” Arne mocht de boodschap dan wel gehoord hebben maar ze bleke een stuk moeilijker te verwerken dan te horen. Al is het moeilijk om aan doordachte tekstanalyse te doen terwijl hij zich bovenop een smal stukje staal bevond dat zich tegen 36 km per uur voortbewoog op fijne bandjes over een ondertussen doorweekt wegdek, toch kwam hij in enkele seconden tijd tot de volgende conclusies:  a)       Soetens en Deveaux kwamen eraan. Daar had hij op zich geen moeite mee, dat was nu eenmaal de natuurlijke staat der dingen.  b)      Jeroen kwam eraan. Dat de naam van Jeroen zich in dezelfde zin bevond als die van Soetens en Deveaux liet vermoeden dat ze in elkaars gezelschap verkeerden. Met andere woorden dat Jeroen er op één of andere manier in geslaagd was om bij de twee topfavorieten te blijven. Dat was geenszins de natuurlijke stand der dingen. c)       Hij moest wachten. Op Jeroen. Nu was Jeroen tot nog toe een leuk excuus geweest om niet al te veel kopwerk te doen en rustig af te wachten wat deze gekke vlucht in deze gekke koers hem brengen toch had er geen haar op zijn rijkbevolkte hoofd eraan gedacht dat hij wel eens echt zou moeten wachten.  Terwijl Arne al die zaken probeerde te verwerken had een van zijn metgezellen de woorden van Arnold ook opgepikt. Wesley had nog maar de namen Soetens en Deveaux gehoord of zijn achterwerk verrees zich al van zijn zadel in wat zijn derde aanvalspoging van de dag was. Toen Arnes mentale denkprocessen eenmaal afgerond waren gaven zijn ogen de boodschap door dat die ene rode vlek daar genaamd Wesley zich wel heel snel van hem aan het verwijderen was. Voor hij het goed en wel besefte had hij zich nog maar eens over zijn stuur gebogen en ging hij voor de derde keer die dag op de trappers staan om achter een zekere Wesley aan te gaan. Ergens ver achter zich hoorde hij nog iemand roepen maar die stem het woord wachten ook maar had kunnen uitspreken. Drie maand eerder “Zie je het een beetje zitten dit seizoen?” De vraag kwam van Arnes vader die tegenover hem zat aan een gammel tafeltje in een al even gammel cafétje. Arne knikte enkel als antwoord, waarop zijn vader nog maar eens verweesd voor zich uit keek. In vijf minuten tijd had die er zowat elk mogelijk gespreksonderwerp doorgejaagd in de hoop om meer uit zijn zoon te krijgen dan wat afwezig geknik en de sporadische ja of nee. Alle hoop ten spijt had Arne weinig meer gedaan dan generische, nietszeggende antwoorden te geven. School ging goed, nee hij had nog geen vriendinnetje en ja wat was het heerlijk dat het weer eindelijk mooi aan het worden was. Telkens een poging van zijn vader om een gesprek in gang te steken faalde nipte Arne geduldig van zijn ice tea terwijl vaderlief iets nieuws probeerde te bedenken. Deze keer kwam hij echter niet met een nieuw gespreksonderwerp maar met een vraag. Eentje waar hij blijkbaar wel de nodige moeite mee had. Zijn bier was lauw en Sanders ice tea uit toen hij eindelijk vroeg wat hij vragen wou: “Arne, ik zou graag willen dat je de komende vakantie meegaat naar Portugal. Een vriend van mij heeft er een villatje met zwembad en we zouden er een week of twee kunnen blijven.” Toen de gebruikelijk stilte weer haar intrede deed keek Sander voor het eerst sinds lang naar zijn vader. Ogenschijnlijk nog steeds dezelfde man als die van vroeger zij het ietsje zwaarder misschien en met een modieuze leren jas. Ogenschijnlijk want dat was niet wat Sander zag. Of dacht te zien. Wat denkt ge?” vroeg zijn vader uiteindelijk na lang nerveus wachten.“Met haar?” vroeg Arne. Zijn vader zuchtte eerst diep en zei dan “Met haar” om er bliksemsnel “En met uw zus” aan toe te voegen. “Maar met haar?” vroeg Arne. “Met haar” klonk het antwoord even snel als de vraag. In de stilte die volgde staarde vader naar zoon met een mengeling van angst en aanvaarding tot wat gebeuren zou ook gebeurde. Arne zei enkel “Ok, niet dan”, en terwijl de letter N nog van zijn tong rolde greep hij in zijn broekzak naar wat kleingeld dat hij keurig uittelde op tafel om vervolgens zonder nog een woord te zeggen de deur uit te wandelen, zijn vader achterlatend.   Belgisch kampioenschap Junioren 2019Anderhalve ronde voor het einde Al hadden Arnes hersenen technisch gezien wel begrepen dat hij wachten moest, zijn benen hadden die boodschap pas begrepen toen hij Wesley opnieuw bijgehaald had. Het had zowat een halve ronde geduurd maar in de lange rechte strook voor de kasseien had hij Wesley eindelijk te pakken. Het was dan pas dat hij besefte dat hij eigenlijk had moeten wachten. Wachten op zijn kopman. Iets wat hij eigenlijk wel vaker had moeten doen maar nog nooit op anderhalve ronde van de finish van het nationaal kampioenschap. Toen hij zich tot naast Wesley liet glijden besefte die dat zijn solo nog maar eens afgelopen was. Hij zuchtte en grimlachte alvorens naar zijn drinkbus te grijpen er het laatste beetje vocht uit te knijpen. “Ge zijt goed jong.” zei hij toen hij zijn dorst had gelest. Arne keek zijn vriend verbaasd aan alvorens te beseffen dat hij dat misschien ook echt wel was. Nog voor Arne kon beseffen hoe goed hij eigenlijk wel was rukte Wesley zijn ogen los en draaide zijn nek tot hij de lange weg achter hen in ogenschouw nemen kon. Arne volgde zijn blik en zag in de verte iets blauws. Iets smals en blauws op twee wielen. “Soetens” fluisterde Wesley. “Fucking Soetens”. Er glinsterde iets in zijn ogen alvorens hij voor de laatste keer die dag de kop nam. Hij keek Arne nog éénmaal in de ogen en zei: “volgen!” alvorens alles te geven wat nog in zijn tank zat. Ze versnelden maar elke keer Arne achter zich keek zag hij die blauwe vlek naderen. En werd langzaam maar zeker duidelijk dat achter die ene blauwe vlek nog eentje verscholen zat, en een groene en een gele. Voor hem reed Wesley met al wat er nog in dat lange slungelige lijf van hem zat. En toen pas besefte Arne dat hij goed was. Echt goed was. Of het nu door de regen kwam, het feit dat hij in theorie niet winnen kon of zijn hersenen die vanuit een overlevingsinstinct fysieke prestaties liet primeren op existentiële twijfels het maakte niet uit. Hij was goed. En op anderhalve ronde van de finish lag hij in tweede positie terwijl de eerste zijn uiterste best deed om nummers drie, vier en vijf op afstand te houden. Hoezeer Wesley Soetens en Deveaux ook haten mocht, aan haat alleen had hij niet genoeg en toen de twee koplopers de kasseien opdraaiden zat de rest op een goede vijftig meter. En toen gebeurde het. Dimi Soetens ontbond zijn duivels. Zijn voorwiel had de eerste kassei nog maar aangeraakt of hij rechtte de rug al en vertrok naar het front. Al lagen de kasseien schots en scheef, al waren ze nat en vuil, dan nog zweefde Soetens er overheen alsof het vers gegoten fluisterasfalt was. Achter die ferm gevormde rug van hem spartelden zijn voormalige kompanen als duivels in een wijwatervat in een wanhopige poging om toch maar aan te kunnen klampen. Wesley, dappere Wesley deed er dan wel alles aan maar al vlug verscheen naast Arne een welbepaald voorwiel. Aan dat voorwiel bleek zowaar nog een hele fiets te hangen met erbovenop Soetens. Soetens, die zonder al te veel moeite het gat had dichtgereden en geen aanstalten maakte om ook maar eventjes in te houden. Zijn benen maalden verder en langzaam maar zeker schoof hij zo voorbij Arne en Wesley. En Arne keek. Naar dat grote lijf op die kleine fiets. Naar de uit marmer gehouwen dijen. Maar vooral naar Dimi’s gelaat. Bij sommige renners kan je alles aflezen van hoe ze kijken, hoe ze ademen. Bij Wesley bijvoorbeeld kon je aan de stand van zijn ogen en of hij al dan niet op zijn lip beet afleiden hoe groot de kans was dat die dekselse rosse van je wegrijden zou. Bij anderen zag je enkel een teken van menselijkheid als ze er compleet doorzaten. En bij Soetens, … Bij Soetens zag je niets. Hij leek amper te ademen terwijl hij over de kasseien dokkerde en verder en verder weg reed van Wesley en Arne. Pas toen Soetens twee meter voor hem uit reed besefte Arne dat hij die god op wielen niet zomaar mocht laten rijden en ging hij er achteraan met de moed der wanhoop. Daar, op die ene kasseistrook werd wielrennen voor Arne opnieuw gereduceerd tot wat het eigenlijk was: hard met een fiets rijden. Zijn ogen enkel nog gericht op dat in blauw gehulde achterwerk, zijn gedachten vrij en leeg van beslommeringen. Er was enkel nog de fiets, zijn benen en dat ene achterwerk. Telkens zijn fiets van de ene loszittende kei op de andere botste corrigeerden zijn handen automatisch, verschoof zijn kont net dat beetje om toe te laten dat hij niet plots op onzachte wijze met de keien in aanraking zou komen. Alles ging vanzelf en toen Soetens eindelijk weer doodgewone beton onder zijn wielen Ze kreeg zat er vlak achter hem een hijgende Arne Raveels. Licht verontrust door het geluid van al dat hijgen keek Soetens voor het eerst in de wedstrijd achter zich om en bewees dat hij meer was dan een wielergod. Hij bewees dat hij mens was: Hij vloekte. Pas toen Arne zijn blik volgde besefte hij waarom. Er zat niet één renner in groen plunje achter Soetens brede rug maar twee: Arne Raveels en Jeroen Callebert.   Eén maand eerder In een huis aan de éne kant van de stad belde een man naar een jongen aan de andere kant van de stad. De man stond voor een raam dat uitkeek op een groen gazon, de jongen in een garage naast een hoop fietsen. Toen de jongen zijn gsm opnam plaatste hij die tegen zijn oor zonder iets te zeggen. Aan de andere kant van de lijn klonk een aarzelend “Arne?”. “Ja” zei die. “Waarom kom je niet eens eten?” vroeg zijn vader. Arne keek rond zich naar zijn collectie fietsen, zuchtte nog even en antwoordde dan “Ik moet trainen.” Zijn vader zuchtte alvorens verder te gaan “Om 6uur s ’avonds Arne? Elke dag van de week?” Aan de overkant klonk enkel stilte gevolgd door een droge “Ja”.“Waarom kom je niet gewoon langs? Of gaan we niet ergens iets drinken?”“Waarom wel?”“Omdat … Omdat ik uw vader ben Arne.”“Ja, had je misschien eerder aan moeten denken.” Zonder daar nog een woord aan toe te voegen drukte een jongen op het rode telefoontje en reed hij op het dichtstbijzijnde vehikel de garage uit. Aan de andere kant van de stad legde een man zijn telefoon neer en schonk hij zichzelf een glas in. Belgisch kampioenschap Junioren 2019Een halve ronde voor het einde “De Kosterberg” dacht Arne terwijl hij van de kasseien dokkerde met Soetens en Jeroentje in het wiel. Het zou de Kosterberg worden. Daar zou Soetens hem en Jeroentje definitief van zich afwerpen om solo naar de finish te rijden. Het leek onvermijdelijk. Een goed verhaal ook, dat van de topfavoriet die na een harde en lange koers toch wint. En niet in de verwachtte sprint maar door op de laatste helling weg te springen. Veel mooier kon immers niet. En toch. Toch zaten ze er nog bij, hij en Jeroen. Ergens had hij verwacht dat Soetens één blik op Jeroen zou werpen en er onmiddellijk weer vandoor zou proberen gaan. Dat deed die niet. In plaats daarvan had hij zich rustig tot in het wiel van Jeroen laten zakken en Arne de kop laten nemen. Daar zat die ondertussen al een hele ronde. Zelfs op de kasseistrook was hij rustig blijven zitten maar nu doemde in de verte de Kosterberg nog maar eens op. Voor de laatste keer. De laatste kans dus voor Soetens om zich van die twee groene kwibussen te ontdoen. Kwibussen die niemand op voorhand op zijn lijstje had gehad. En toch zaten ze daar. “Goed gereden Arne” klonk het plots vanop rechts. Arne keek ietwat verrast in het gelaat van Jeroen die hem vriendelijk toelachte en er zelfs nog een kameraadschappelijk klopje op zijn schouder aan toevoegde. Arne knikte enkel en Jeroen knikte terug alvorens zich terug in Arne’s wiel te laten zakken. Soetens bleef rustig achter Jeroentje zitten. Hij wist wie de kopman was, hij wist wie de snelste in de spint was en hij wist dat Arne al een halve wedstrijd op kop gereden had. Arne zou ongetwijfeld zijn uiterste best doen maar in de ogen van Dimi Soetens was het duidelijk dat er nog maar twee jongens over waren die de wedstrijd winnen konden. Niet Arne die totaal uitgeblust moest zijn, niet Deveaux en Wesley die in de achtergrond nog hopeloos aan het ploeteren waren om terug te komen. Nee, enkel Jeroen en hij, enkel die twee konden winnen. Toen ze aan de helling begonnen wist Arne dat het een kwestie van wachten was. Wachten op de aanval van Soetens die achter de rug van Jeroen wegspringen zou. En hij, Arne, zou zijn uiterste best doen om het gat te dichten. In de hoop dat Jeroen hem volgen kon. Of het zelf kon doen. Terwijl die gedachten door zijn hoofd gingen zag hij de boom. Die kromme boom in die kromme bocht. Die bocht waar hij doorglijden kon als hij hem links aansneed. Die bocht … Of het nu zijn hoofd of zijn benen waren die de beslissing namen zou hij nooit weten maar Arne Raveels smeet zichzelf op links de bocht in en bestormde vervolgens de heuvel. Hij dacht aan niets meer op die heuvel. Niet aan hoe Jeroen het gat zou laten vallen. Niet hoe Soetens van achter Jeroens rug zou moeten komen om achter hem aan te komen. Niet hoe als hij alleen bovenkwam hij wel eens winnen kon. Hij dacht aan niets. Er was enkel zijn ademhaling en het op en neer gaan van zijn benen. Enkel de kasseien die één voor één onder zijn wielen verdwenen. Tot de bomen weken en hij boven was. Boven waar enkele mensen stonden die hem luid toeschreeuwden. Boven, waar een vrouw met een bord stond. Een groot wit bord met letters erop. Al was zijn lijf nog zo gericht op wiel en stenen, toch hadden zijn ogen die vrouw gezien. Die vrouw herkend. Zijn hoofd iets opgericht keek hij naar het bord en las: “Ziekenhuis Sint-Lucas, A514”. Het had niet langer dan een seconde geduurd. Een seconde waarin hij zijn benen stilgehouden had. Een seconde waarin Soenens tot op zijn wiel gekropen was. Nog voor Soenens voorbij een bijna stilstaande Arne kon rijden flitste Jeroen weg vanachter die brede blauwe rug. Arne kon nog net een glimp van zijn gezicht opvangen terwijl hij voorbijvloog. Een gezicht dat hij nog amper herkennen kon. Hetzelfde pluizige haar, dezelfde verwarrende combinatie van puisten en sproeten maar van dat onzekere Jeroentje van enkele uren eerder was geen spoor meer. Jeroen nam bocht na bocht zo scherp als maar mogelijk was. Achter hem probeerde Soetens hetzelfde doen maar centimeter na centimeter moest hij hem laten gaan. Tot de laatste bocht. De bocht waar Jeroen zijn eerste fout van die middag maakte: Hij keek achter zich. Achter en niet voor zich. Achter zich bengelde Soetens op een paar meters en voor hem lag een steen op de weg. Geen grote steen, de grote van pingpongbal ongeveer. Toen zijn wiel de steen raakte botste zijn wiel naar rechts. In normale omstandigheden geen ramp mits de bestuurder van dienst een kleine correctie kon doen. En niet achter zich aan het kijken was. En dus gingen fiets en renner verder in de nieuwe richting, zijnde rechtsaf het gras door en de beek in. Arne zoefde achter Soetens aan langs de beek de heuvel af. Terwijl hij zo zoefde gingen allerlei gedachten door zijn hoofd. Gedachten over een man in een kamer in een ziekenhuis in een stad. Over hoe hij daar het snelste geraken kon. Over wat hij die man nog zeggen moest. Zijn lichaam handelde ondertussen autonoom, niet dat het veel doen moest. Enkel volgen. Soetens volgen. Die reed door. Reed in de wetenschap dat er nog maar enkele kilometers zaten tussen hem en die Belgische titel. Toen Arne achter zich keek zag hij een groene vlek die Jeroen moest zijn en een bruine vlek die Deveaux moest zijn. Hij zag dat ze te ver zaten. Dat ze niet meer winnen konden. Maar hij wel. Pas toen zijn ogen een rode vod waarnamen vielen zijn gedachten stil. Werd alles helder. En toen stopte Soetens met trappen en begon hij te pokeren. Als een echte prof die de tegenstander wil laten aanzetten, de fout wil laten maken. Zodat hij rustig vanuit het wiel naar de meet sprinten kon.  Zodat hij winnen kon. En Arne? Arne zette aan. Soetens had de rug nog maar gerecht of Arne vloog vooruit terwijl enkele honderden toeschouwers hem toeschreeuwden met de traditionele sympathie voor de underdog. Voor de man die verliezen, de man die verliezen zou. Een fractie van een seconde lang leek Soetens stil te staan, bevroren in de tijd terwijl die ander sneller en sneller van hem wegreed. Tot hoofd, dijen en spieren ontwaakten en het fenomeen Dimi Soetens naar de meet lanceerden. Arne had zich ondertussen neergezet op het zadel en bleef rijden. Terwijl Soetens steeds dichter kwam bleef hij rijden. Toen Soetens op de meet zijn voorwiel net voor dat van Arne gooide bleef die rijden. Eens over de meet bleef hij rijden. Tot hij aan een hospitaal kwam. Aan een bed kwam. En zijn wedstrijd gereden was.

Veulen
3 0

Storm en liefde

Om verder te vertellen, zodat het opschiet voor Meeke, die graag wil weten hoe het afloopt, voordat Sturm der Liebe begint. "Haasten? Stolz der Liebe?" Dat was niet de afspraak. De jonge Laïs kijkt ons teleurgesteld aan. "Opschieten? Snelsisnel? Nee toch.." denkt ze. "Kan ik dan nooit rustig van de dingen mogen genieten? Tiktok moet al snelsnelsnel. Alles moet op een-twee-drie." Haar blik slaat naar de grond neer. Zij wil niet te snel gaan. Halt, jongens, wees kalmmm. Zij houdt van een mooi verhaal.. "Boeie streich der Liebe," zucht ze, "VerdAmmt de schmerz der Liebe. Wat een saaie soapsie.. Welk een saaie Duitsers." "Meeke heeft iets met die Duitsers," vermoedt ze zomaar. "In de middelste schuif van Mee, bovenop TeVe-BLAD, ligt een zwarte dolk met Germaanse runen. Staat volgekrast met îhaz en sôwilô's.." Tegen de dieven, zegt Mee. --- Laïs laat het hoofd zakken. Tegen Meeke valt er toch niks te beginnen. Het is wat het is, denkt ze. Que sera, sera. Het is haar dag al niet. Tranen wellen op. Ze denkt verslagen aan vanmorgen terug, aan het whatsappje dat ze had gekregen. Ze veegt een traan weg met de mouw. Meeke mag niks merken. Het liefst wil ze nu tegen haar grote zus aankruipen. Liefst wil ze opgaan in rook. Liefst wil ze verdwijnen in een van de verhalen die ze thuis in de sofa samen met haar grote neef verzint, ook een dromer. Zij houdt van een mooi verhaal. Meeke houdt van Sturm. Zucht. "Gaat er nu echt niemand voor mij opkomen? Gaat iedereen weer naar Mee luisteren?" --- Uit de Technics-platenspeler op de achtergrond klinkt ouderwetse elektrische blues. Muziek verzacht de zeden. "Tiens.." mijmert Laïs. Zoiets ouds en bijzonders heeft ze nog nooit gehoord.. De rauwe woorden raken haar. Nog iemand met smart. Een forse sterke man, aan de robuuste stem te horen. Hebben die ook zoveel verdriet, soms?  Oh, I asked her for water Oh, she brought me gasoline That's the troublingest woman That I ever seen --- "Soaps zijn schadenfreude," ziet ook Cato, het scherpzichtige nichtje van Laïs. "Het is allemaal schnickschnack. Propaganda van Nyarlat. Geklasseerd! Ziezo." Cato probeert alles in het hoofd netjes te organiseren (behalve haar kamer: een chaos). Zin hoort aan de rechterkant / onzin aan de linker. "Dat lukt maar half hoor," glimlacht ze geruststellend. Een mens zou van haar ratio een paar stappen terugdeinzen. Soms is dat net goed, vindt ze. Het geeft haar de ruimte om rijen en kolommen vol oplossingen te bedenken voor andermans problemen. Het hoofdkwartier van de VN? Laat haar die schunnige Augiasstal maar uitmesten. De mannelijke smeerlapperij is er weer maar 's uit de klauwen gelopen onder voorbeeldpaus Antonio Guterres. Cato, engel? Misschien kan jij heel die zwijnenpan daar in New York trachten te vervangen door eindelijk een overwegend vrouwelijk, meer inlevend (dan zich uitlevend) en A.I.-geassisteerd bestuur dat een reeks realpolitieke hervormingen doordrukt, toewerkend naar een gezamenlijk doel toe in het algemeen belang. Dat kan toch niet onmogelijk zijn? --- Waar Guterres naast betamelijkheid niet van houdt, waartegen hij bussen vol spindoctors heeft ingelegd, dat zijn verbouwereerde kijkers die zich vol ongeloof vergapen aan de BBC-documentaire The Whistleblowers Inside the UN, tussen ons gezegd en gezwegen. "Oh," doet dat Stefano wegdromen, "Dan smeed ik voor Cato een vlammend zilver slagzwaard naar het model van Sword of Omens. Zo kan ze heel de zooi daar decimeren." "Thundercats are on the move / Thundercats are loose.." zingt Dimke nauwelijks hoorbaar, maar kolkend van ergernis wanneer hij over die hovaardige mummies hoort, over gluiperds als Guterres, Blatter of Michel, die hun voorbeeldfuncties met eigendunk besmeren en bevuilen. De lijst is lang, de verzameling is omstandig. Want iedereen kent er zulke. --- In een opvolgingsartikel van de BBC stond nadien te lezen: When asked about external oversight, the spokesman for the UN Secretary General said: "There is full transparency and we have an internal independent body that reports to the member states." The United Nations has a protected legal status and senior staff have diplomatic immunity from all national laws. All staff complaints have to be addressed internally. The Office of Internal Oversight handles the most serious allegations, including claims of criminality, but has no legal authority. --- Tja. Ergerlijk alweer. Degoutant. Maar wat moet men ertegen beginnen? Anders dan een grote hoop ontgoochelde en boze mensen geloven wij niet aan al de maffe complottheorieën die zomaar wild de ronde doen, nee. Dat niet. We proberen af en toe een deftig magazine of een boek te lezen, of kijken naar nieuwszenders die beweringen gewoon nog klassiek met feiten checken. Maar dat er vele stallen grondig moeten uitgemest, dat is een feit dat zeker is. Het kruim van onze twee oudere generaties heeft hard gezwoegd, heeft zonder veel vooruit te willen denken hard aan de eigen welvaart gewerkt. Het soort welvaart met een buitensporige kostprijs. Diezelfde generaties, die nu zo lang mogelijk aan de macht vastklampen, zijn het de laatste kwarteeuw nog extra aan het verklooien geweest. Van geen enkel ideaal hebben ze iets heel gelaten, ze hebben al onze instellingen ondergraven, een krankzinnig bedrag aan schulden opgestapeld en op de koop toe zijn ze te lui om hun historische schuld tegenover het milieu en pakweg dieren af te lossen. Dus: treed nu eindelijk allemaal af. Klaar. Of dringt het nog niet door? Hoeveel verkiezingen willen jullie nog verliezen? Opgedonderd. Dat is vandaag de boodschap. --- Hannah fronst, controleert haar nagels, plukt de pluisjes van haar t-shirt af. "Bon. 't Was chill. Maar nu hangt er een zekere spanning," voelt ze met een zevende zintuig. "Dat krijg je in een kleine zoo met zoveel soorten samen." Haar familie is druk, druk samen. Het zijn er, hier alleen al, een slordige 23. Het leven is vol prikkels en sensaties. Er is geen tijd om alles ordentelijk te verwerken, gewoon geen tijd. Och toch, Yog-Sothoth! "Tuurlijk heeft Zus gelijk," zegt ze tegen Celia, "Meeke en de tantes zouden beter naar een docu kijken over de voedingsindustrie, over alle corruptie op de wereld, over de onwil van zoveel schijtleiders en f*cking boomers om er gezamenlijk nog iets moois van te maken voor ons, voor onze generatie." "Ssshh," sust Celia, "Je moet altijd een balans willen bewaren, Hannah, tussen de zienswijze van de ene en de zegswijzen van een ander, met tussenin de verenigende meningen van je mama." Meeke fronst. "Ons Celia heeft zware studies gedaan.." --- Mee zet haar flegmatieke striplezertje Isaak weer veilig aan de grond. Hij is de allerjongste maar kijkt al prentjes in De Rode Ridder. Dat wordt een hoofse knaap. Ze neemt de frêle Alixe op schoot, een Mini-Me van d'r tante Helen, met saffierblauwe ogen en engelenhaar. "Tsjaka!" lacht Beyoncé. "Mooi gesproken, lieve Hannah. Waar houden die boomers zich in gOdsnaam mee bezig? Met heelder dagen soaps kijken. Met bodyshaming.." "Met voze anonieme commentaartjes op de socials," springt Marijke bij. "Terwijl ik," danst de guitige kleine Mila huppelend tussendoor: "Terwijl ik al direct zou zeggen: ik probeer iemand anders te behandelen zoals ikzelf gejespecteerd wil worden. Neh. Dansen dansen dansen!" --- Svens forse gestalte werpt een verkoelende schaduw over de spelende en duttende kleintjes neer. "Dank Svenneke," wrijft Kaartje hem dierbaar over de hand, "Ge zijn een schattenbeer." "Enfin.. meer een zilverruggorilla," denkt ze toegenegen. Van ver, mocht het donker zijn, lijkt hij op Mike Tyson. Buffelschouders, de brede kop, het korte zwarte haar. Een toeval. Het is Tyson met wie Sven langs de tv opgroeide. Ze delen een nietig teer hartje, de twee verschoppelingen, maar ook een temperament dat in beestachtige knokpartijen uitbreekt. Op café, op de voetbal, op café en laatst nog op de barbecue van de voetbal. (Daar liep hij een infectie aan de vuist op omdat zijn opponent, Benno Barnardt, een pedante ploertige Hollander, alweer vijf weken de tanden niet had gepoetst. "Zelfs waar ik sta, kan ik uit zijn bek ruiken!" had ons Ilanootje geroepen, niet de beleefdste, vindt Mee.) Gelukkig voor de brute linkshandige bokser gaat het er dikwijls aan toe zoals Tyson vs. Ratliff en smijt hij desnoods het meubilair door alle vensters om duidelijk te maken dat het stoeien beter stopt. Er wordt veel na Sven opgekuist maar ook door Sven, om schoorvoetend iets proberen goed te maken. "Wiedergutmachung," klopt Mee af, baf, alsof Blokken bezig is. "T.R.E.-oefeningen Sven," dringt Katy almaar aan, "Tension Release, ventje." Naar zijn familie toe is hij een lam, een zorgzame herder, een trouwe herdershond. --- Meeke knikt haar kloekende Sven weer goedkeurend aan. Zij beseft hoeveel waarde hij de familie toebrengt, hoeveel kolossale energie er in hem schuilgaat die hij meestal aanwendt om er Goeds voor anderen mee te doen. Svens favoriete docu, enfin: het is niet echt een docu, maar hij beweert van wel, is de verfilming van Jesus Christ Superstar, een excentrieke maar prachtige evocatie -vindt zelfs Mee- van Christus' lastige Passiedagen. De muziek, in elk geval, is magnifiek. En de rest ook. Traantjes van beroering.. Jaarlijks met Pasen kijkt heel de familie samen rond Mee vergaard naar de documentaire.  Listen Jesus I don't like what I see. All I ask is that you listen to me. And remember, I've been your right hand man all along. You have set them all on fire. They think they've found the new Messiah. And they'll hurt you when they find they're wrong. --- Vinnie draait het volume naar een vreedzaam niveau opdat ook de nieuwe gereformeerde buren kunnen meeluisteren die verstopt achter hun sobere, voorbeeldige gevel behoorlijk wat kabaal maken met huiselijk dronkemansgeweld. Meeke slaat een kruisje om Ted Neely. En om Maria Magdalena, "dat beschimpte arme schaap, dat allicht niks dan Goeds wou doen, maar onder de vroegste Christenen weer klof tegen een patriarchaat aanliep. Waarom halen ze dat niet als een boodschap uit de Bijbel, de Ouderlingen, die ouwe mannen? Het staat letterlijk in de Apocriefen." --- Maxime ondertussen sleutelt aan de tuintafel in een notaboekje aan de oplossing voor het torsieprobleem op de nokaskoppeling van zijn matzwarte Damon Hypersport HS Premier. Trekt 200pk, voor een moto! Een prachtmasjien. Dat machtige geluid op kruissnelheid.. als van een McLaren. Max draagt soms visies uit zijn dromen mee de baan op waar de ingenieurs van motorfabrikanten nog niet in kunnen volgen -en dat frustreert hem. --- "Ik bezet en ik betoog!" Willem, schelms en guitig, is langs de regenpijp in de dakgoot geklauterd. Katy & Marie zijn gegêneerd. Elize keuvelt met Cleo en Odile over de Belgische stoet raspaarden. Ze kijkt op en giechelt om de klimmende belhamel Wimpie, de Jean Genet van de familie. "Ik lees De Standaard van mijn vier jaar. Maar er is al lang geen standaard meer. Ik verwerp de wereld die mij verworpen heeft!" roept de boef daarboven, "En ik bezet daarom het dak."  Kleine Cleo wijst kirrend omhoog en port Odile aan, die weinig interesse toont. Er bestaan blinkender dingen dan muurklimmers en bezettingspolitiek, denkt ze. --- Als zij om jongens lacht, Odile, dan is het op ondoorgrondelijke, haast mystieke wijze. De gulden Mona Lisa noemen ze haar op school in Latem, op de Latemse school. Jongens kijken haar na en zij glimlacht vederlicht, Odile, nadat ze hen geruisloos in een wolk van wasverzachter is voorbijgeschreden. Ze lijkt sprekend op De Roos uit dat prachtige jeugdboek van Anne Provoost. De Roos en Het Zwijn, geloof ik, is de titel. "Odile mag dan een roos zijn," zegt Simon, "Maar van het zwijn zijn er genoeg." Ook om Odiles dolle moeder Vinnie worden er door dolverliefde Vlaamse zangers sibillijnse liedjes als Domino gecomponeerd. Zij houdt van verre landen, Vinnie, van godverlaten stranden. Wachten op Godot, daar heeft ze geen geduld voor. Ze heeft soms in haar ogen het rood van regenbogen na een nachtje Cava Mirgin met al haar klinkende vriendinnen. Giechelend, snaterend en schaterend galmen de prettige dames tot een holst in de nacht over de Leie. Er wordt soms over venten gesproken. Dan klimt het schateren omhoog. --- Willem verliest bijna het evenwicht, daarboven in de goot, maar wil er nog geen kwaad in zien. "Zulke fratsen gebeuren toch voornamelijk met de jongens," sakkert Katy, roodgeworden als een klaproos. "Elaba!" zegt Mee eindelijk, "Geen drukke bedoeningen hé daarboven. Doe maar kalm gij kleine boef! D'r valt hier nietnie te bezetten dan een plekske tussen ons op mijne schoot. Klim naar beneden, kom hier bij mij, manneke, waar ge veiligstaat." "Ola Mee," bromt Sven, "Laat Wimpie daarboven maar smurfen. Onze Otis & Ilano klimmen er ook maar bij. Hupatee. Ze kunnen thans straks minimaal wat lappen krijgen, de drie musketiers. Een goeie stevige peutering, hoort ge mij daarboven!" "Jamaar manneke," wuift Meeke meteen weg, "De kiendjes moeten veilig met de voeten op de grond weerkeren, verstaan?" "Dikken beuzak!" roept Ilano zwierend rond de parasol. "Ge geeft uw familie natuurlijk geen rammeling," denkt Helen, een ware Ondine Bosmans. "Maar de rest soms van de mensen?" Er zijn dingen die Helen door de vingers wil zien. --- Simon, de trouwhartige jonge kickboxer, hoort alles lijdzaam aan. Legt de iPhone neer waarop hij net de kranten overliep. Onrecht, hij kan er moeilijk mee om, met de ellende uit onrecht. Hij probeert in de vakanties met het hoofd in de natuur te leven, waar er ook wreedheid bestaat, jazeker, maar dan als offer, als een dienst aan het algemeen belang. "Bijna alle dieren doden uit noodzaak," weet Simon. "Ze martelen en ze folteren niet. Alleen de dieren die meest op de mens lijken vertonen soms nijdige, sadistische neigingen." Waar in de evolutie is dat uitgesplitst? Waarom? Waarom is dat laakbare gedrag niet uitgeroeid maar dominant geworden? Waarom laten wij zo vaak de wreedste regeren in plaats van 'm samen gewoon plat te leggen? "Ik moet Yuval Harari herlezen," besluit Simon. Zijn favoriete docu is die over een grote getergde wolvenfamilie uit Yellowstone, Wyoming. De edele dieren huilen vaak, zoeken 's nachts contact. --- Kwinten staat uit de sofa op met Rémi op de arm en de kleine smiecht Otis als tasmanian devil rond de benen. Karen probeert Otis' teugeltjes te grijpen. "Een student poneerde mij een wel zeer boude stelling omtrent de paradoxen van het tijdreizen," start Kwinten aan enkele verwarden te doceren. Rémi bijt papa plots keihard in het oor. Gilt soms met plezier een trommelvlies aan flarden. Het is Maarten die vervolgt: "Ja want Kwint die antwoordde toen, en daarna werd het over heel de aula stil:    Stel je koopt bij het Paard van Troje een kopie van The Tragedy of MacBeth, je reist in de tijd terug naar het jaar 1600, overhandigt het boek aan een verbaasde Shakespeare, waarna je terstond terugflitst naar het jaar 2024 en in de boekhandel naar een kopie staat te kijken van Macbeth. De vraag is nu: wie heeft dan het stuk geschreven?" --- "Dinges.." beweert Mee. --- "Kak die Duitse liefde," licht Laïs aan de besnaarde Laure toe, een elf, een fee, die met een hoofd vol dansballet en biowetenschap aandachtig naar haar nicht probeert te luisteren. "Goethe is wel wijs met zijn Werther. Ik wist niet dat jongens zo zielig konden doen. Maar de Kabale van Schiller ben ik niet doorheen geraakt hoor Laure. Precies een roddelblad! Dat boek leest als een soap. Een dwaze soap enfin." Laure moet lachen. Ze denkt aan de vele klassieke soapverhalen die herwerkt werden tot mooie balletstukken: Anna Karenina. Lady Chatterley. Coppélia. Don Quichot. "Een ander slag neuroot is Fraze Kafka, die schijnbaar noooit over de liefde rept. Alleen maar over de zotste dagelijkse Zazieaanse toestanden schrijft. Ja. Dat was precies nogal een leutigaard." "Hij hield de veranderende wereld een spiegel voor," spreekt Laure zacht en vast. "Misschien lag zijn missie hoger dan het persoonlijke leed uit liefde, Laïs. Misschien vond hij dat anderen dat beter konden beschrijven en voelde hij meer affiniteit met mensen die verdwalen in de gangen en de kelders van de maatschappij." "Waw. Da's mooi, Laure.. Zo had ik er nog niet over nagedacht." --- "Okee. Maar wie doet er zich nu ombouwen tot een kever?" zegt Beyoncé. "Zonder op voorhand een plan klaar te hebben," zucht Cato. "Tssss. Kafka toch. Ik had graag een handje toegestoken." "Maar dat kan toch gebeuren, zonder plan vallen?" vecht Hannah tegen, "Er kan zoveel gebeuren. Dat wou K. bedoelen." Vinnie knikt. Herkenbaar. Er kan veel gebeuren. "Ja dat kan zeker," beaamt Katy, "Het overkomt mij elke keer: proberen om een situatie vooruit te plannen en ommekeer, hups, de situatie verandert. Merde! Dan vloek ik de pannen van het dak. Ik heb al hele daken kaalgevloekt." --- "Excuseer, m'n lieve dames, die kritisch zijn op Kafka," probeert Marie op het gebeuren vat te krijgen, "Wij moeten zijn proces niet maken, want ons verhaaltje is toch óók volledig uit het slot gerukt?" "Hoezo?" kapt Laïs af, "Ge kan Kafka niet met ons verhaal vergelijken. Een plattelandsdokter is peanuts." Oei. Ze voelt schuld zodra ze dat zegt, want ze bewondert Kafka's doelloze verhaallijn, en corrigeert subtiel: "De Plattelandsdokter is ver ver van ons bed vandaan. Dit verhaal hier is van ons, Marie, ons allemaal. Het is ons sprookje, maar ook horror." Cato denkt er het hare van, maar zwijgt als een kluis. "Kinders," tikt Mee op haar versleten koper horloge, "Over een halfuur begint Storm. Zet teevee maar al gereed. Oh! Ich freue mich.." --- Laïs kijkt rond. Niemand anders freut sich momenteel aan televisie, ziet ze. Simon schenkt een glas Chablis voor Helen en voor Vinnie. "Tchin-tchin," lacht H'tje stralend en werpt haar neven kusjes toe. Stefano, in het hart getroffen, laat zich kermend uit een stoel vallen. Mila schaterlacht. Hij acteert als een artiest. Cleo, Alixe, Elize, Bé, Helen, Hannah, hij brengt ze allemaal aan het lachen. Alix zet een verse kan koffie op tafel. Dim brengt thee. Ilano tracht vuur te stichten met een vergrootglas. Iemand, in het dak gezeten, steekt je-m'en-fous een joint op. Sven trekt uit de vuist een Duvel open. "Ons verhaal," opent Laïs, "Is zwart als het leven, maar ook vol van kleur en licht. Het zijn verschillende sferen dooreen. Er gaat veel liefde in verscholen. Maar ook pijn. En wanhoop. En verraad. O, en zeemansliedjes! Die ken ik uit de zeescouts. Dus Maarten, Laure, Dimi, wat moet een verhaal feitelijk nóg meer hebben? Leg mij dat eens uit, dan, slimpies? Monsters!?" Kaartje, een hartveroverende Zorgzaamheid, met voelsensoren overal, capteert zeer goed hoeveel de familievertelling voor haar nichtje betekent. Ook Karen vindt het gezellig om als familie rond een oerverhaal te verzamelen. De lijm in een kleine gemeenschap bestaat tenslotte uit verhalen, weet ze, uit deernis, roddels en verhalen. Kaartje gaat achter Laïs staan, knuffelt haar en strijkt haar door de haren. Vinnie fluistert Laïs iets aan het oor. --- Ze beslaat een beetje rood, de mooisie Laïs, en aarzelt. Kijkt licht bevreesd naar Helen om, die schijnbaar op elk ogenblik in een kille wraakengel kan veranderen. Ze durft veel, zeer veel, een moedige jonge vrouw is ze, Laïs. (Heleen Debruyne, met een sierlijke wondermooie pen, vlijmscherp als het moet, is een van haar favoriete columnisten.) Maar ze durft niet te herhalen wat de plichtvergeten Vinnie daarzo zegt. Niet tegen Meeke.. En zeker niet met een statige Helen op de wacht. Ai.. Haar jonge innige ogen zoeken schroomvallig naar die van haar peter, haar eenzelvige maar warmbloedige neef, haar beschermengel, die gemesmeriseerd op afstand toekijkt, tegen de muur aangeleund, met naast hem zijn broer, een kale gelaten reus. Hij glimlacht vertederd terug en spoort haar met een knikje aan om het toch maar te proberen. "Wat is het ergste dat nu zou kunnen gebeuren, liefje," stelt hij haar zo vaak gerust, "En zou het dan onvermaakbaar zijn?" --- Ze haalt diep adem. "Ge moogt ons niet afyakken, m-Meetje," zegt Laïs, "Wij gaan hem rustig laten vertellen. Hij doet zijn best." Er valt een stilte. Het geroezemoes valt stil. Haar peter gebaart naar Helen, zijn nicht, zijn zusje, dat het niet nodig is, nee, om tussen te komen alvorens Meeke heeft gesproken. Laten we die kleine niet beter moedigzijn? gebaart hij. Ze knikt en ze begrijpt hem als vanzelf. Meeke ondertussen kijkt op. Haar strenge stalen ogen zoeken naar het tegenlaweit. Ze pint de blik op Laïs vast en fronst. "Mmm," denkt ze, de wakkere krokodil, "wat mee die kleine te doen.." Vroeger zou ze die kleine onmiddellijk de mantel hebben uitgeveegd. Tegenspreken? Sebiet een kakesmete. Maar diep vanbinnen peist ze in haar eigen, minzamer geworden, doodvermoeid van lastig te hebben geleefd, van negen kinders op haar eigen te hebben grootgebracht, van met de riem te zijn geslaan en van venten bespuwd en vernederd geweest (maar luctor et emergo), wel, na een hele Eeuw te hebben moeten overleven, na al die vele worsteling, denkt ze tegenwoordig diep vanbinnen, de Oermoeder: "Mmmm.. Ik heb misschiens al genoeg van mijn gelijk gekregen. Het grote gelijk moet nu van langsom aan de kiendjes toebehoren." Ze ziet, op die kleine Laïs, een vlindertje landen. "Moh! Tuurlijk," denkt Mee magisch, "het moest een vlinderke wezen of een dunne gulden zonnedraad. 't Kan pertan ook een bloemblaadje zijn, als ik die kleine goed bezie.." Ze smelt, Meeke, een heel klein beetje vanwege het lef van haar dappere achterkleindochter. Ze plooit, om al haar kinderen ter wereld, en zegt: "D'akkoord, mijn kind, speciaal voor U, me schûun wijveke", en knipoogt Laïs met een warme glimlach toe, die onmiddellijk komt te stralen, in liefde weer ontsteekt. --- Laïs' mama, Zazie, ontsteekt tevreden mee. Ze draagt haar dochter op een wolk. Zij, die dolgraag Franse literatuurles geeft, ze mijmert: "On est toujours trop bon avec les femmes" en glimlacht om de deugniet Queneau. Het was absoluut Le dimanche de la vie -wat anders- dat haar de ogen opende rond de oersimpele ingeving om het zondagse genotsgevoel ook langs dinsdag zo naar vrijdag door te trekken. Sindsdien is ze gelukkiger. --- Meeke verstaat amper Engels maar komt in gedachten gaarne bij Ted Neely terecht.  Who are you to criticise her? Who are you to despise her?  Leave her, leave her, let her be now. Leave her, leave her, she's with me now.  If your slate is clean, then you can throw stones. If your slate is not, then leave her alone. --- "Dat is gesproken." Meeke draait het hoofd, de glimlach verdwijnt. "Celia? Sieleke? Zeg eens rap tegen uw tante-engel Juul, lieveke, dat ze voor Sturm en Liebe de videorecorder programmeert. En dat hij van deze keer moet marcheren. Zeg het maar twee-drie keren. Zeg maar dat het rechtstreeks van mij afkomt. En géén reclames wil ik zien. Neh." Odile, een Amazone, altijd fier op Mee, ze lacht om zoveel lef. Ook Vinnie doet dat steeds, al krijgt ze soms nog van de Moeder op haar donder. Maarten, dromerig, tikt Laïs op de schouder en reikt haar een kop verse, warme chocomelk met een scheef torentje slagroom. Ze bedankt hem en knipoogt. Hij bloost en denkt: "Ik heb toch weer iemand gelukkig gemaakt." Kwinten, met een plakker op de oorlel, schuift geamuseerd bij en fezelt Laïs een nieuw vers raadsel toe. Fzz-fzz. In de sauna lag naast een dode man een thermosfles "Wow," denkt ze gelijk, "Waanzinnig wijs raadsel! En macaber. Dat moet in het Verhaal, peetje." "Danku Kwinten," zegt ze, "Danku iedereen.." Blozend werpt ze een kusje in de lucht. Meeke, zij glimlacht alweer om zoveel mooie oprechte beleefdheid. "Een dankbaar kind," kijkt ze vergenoegd naar de vogeltjes in de lucht. Dankbaarheid de schoonste Deugd --- Alix peilt de gemoederen. Zij adviseert de verteller. Zijn hoofd is te klein, denkt ze, om onze vertelling ook maar in de buurt van een goed einde te brengen. Hij is impulsief, meent ze, en veel te gevoelig. Voer voor spychologen. De hele Mythos, vreest ze, is hem te machtig. Ze staat op wacht, Alix, om te helpen mocht het nodig zijn. Tenslotte wordt ook zij door hem geholpen en, met hem naast haar, versterkt. Het schijnt een eeuwige beurtrol. Maar het is fair, rechtvaardig. Ze kan erin berusten. Om hem geeft ze wel, ja. (Toen ze klein was en niet slapen wou kwam hij traag en dramatisch de krakende houten trap opgekropen -zij giechelde- om voor te lezen uit Het herdersleven van James Rebanks. Hij liet overal veelzeggende stiltes. Het werden haar eerste verre reizen. Later werd er aan haar en Laïs voorgelezen uit de boeken van Daniel Wallace en uit de raadselachtige avonturen van Sherlock en Hercule Poirot. "Om de geest te scherpen," zei hij toen, "Opdat ge mettertijd een beetje voor uzelf leert denken.") Hij probeert om regelmatig attent te zijn en mooie dingen in haar te sommeren. Het lukt hem soms (maar nooit op een maandag. Een van haar bijnaams is Garfield). Dan gaat ze op in de schoonheid van de verhalen die ze op zijn uitnodiging uit de vingers tovert en tot een werkelijkheid brengt. Anderzijds kan ze zeer aandachtig luisteren, Alix. Ze kan ook haast alle citaten citeren waar ze bovenaan de bladzijde soms haar dagboek mee versiert.   Camilla: "You, Sir, should unmask."  Stranger: "Indeed?"  Cassilda: "Indeed it’s time. We all have laid aside disguise but you."  Stranger: "I wear no mask."  Camilla: (Terrified, aside to Cassilda.) "No mask? No mask!" --- "Seg vriend," segt ze, "Om de vertelling spannender en sappiger te maken: kunnen we hier en daar een dooie mus uit de dakgoot laten vallen? Een lijk dat van het dak afdondert? Een pets op de poep? Een kletsende natte gepassioneerde vrijpartij?" Ze wijst omhoog. Ik kijk 'r gepuzzeld aan, speur onwillekeurig naar een lek in de bedakking. "Oei! Erbarmen, dat dooi vogeltje! Wiene, o wien heeft het vermoord!?" acteert ze heel slecht (maar echt heel slecht). "Een afleidingsmaneuver," verklaart ze, "Om de wankele structuur van uw verhaal met een extra steunbeer te ontlasten. Een whodunit. Want ook onze vertelling mag versierd en verlucht worden, gelijk een middeleeuwse miniatuur, toch?" We gaan zien, liefje. Wij gaan zien of dat met mussen lukt. --- Piano piano. Geen zorgen importeren. Sachte bitte, Jungs. Niet teveel hooi op onze riek nemen. Meeke, in de eiken schommelstoel bij het haardvuur, met omzwachtelde benen en geruite pantoffeltjes, een geruit dekentje over de schoot, klapt blijmoedig in de handen. Ze is verzot op roodborstjes en mussen. Ze is zot van dooie ratten. "Meikevers en rodododenrons, dr"..oomt ze even naar heel vroeger weg, toen zijzelf geducht was om vanalles, Meeke, en de Klereberg nog veels en veel steiler om met haar roze fietske tegenop te piepen. "Maar vroeg'ren is van tel niet meer. En ook het NU is pertangs zo zo wreed belangrijk niet.. Later.. Later kom ik bij Jezuske terecht," glimlacht ze verzaligd. "En quasi al mijn kiendjes schijnen gelukkig. Ze zorgen voor mekander. Gelijk ik het wêns. Ze gaan ook goed veur mij zorgen.." A cruce salus --- "Ik hoop wel, aan de hemelpoort gekomen, dat Sinte-Pieter geen difficiele vragen meer stelt," heeft ze altijd gepeinsd, "Of ik zou 't aan de meet nog zelf om zeep helpen." "Maaarrr," grint Meet, "Maar 'k zal eerst keer goed mijn mening aan Petrus doneren: ik geloof niet in snelheidsboetes, m-Monseigneur. Want ons Kaartje, dat kind, een snelheidsduivel, d'akkoord, maar zij gaat langzaam onder de boetelast gebukt - en mijn Vinnie ook al een beetje veel. Ik heb een ander voorstel dan die boetes. D'otto's afschaffen. Alle mênsen, behalve mijn engelkes, met een grote zondvoed van de Aarde vegen." --- Meetje, nog steeds op Aarde, roept genegen om de beschermengel Helen, de liefste onder al haar Wienes, en om een tasje muntthee met honing, of rietsuiker is ook goed. "Merci me wijveke," fezelt Meeke enige momenten later al en streelt Helentje langs de rug, wrijft haar warm over de hand, en langs de lachende kaakjes van de kleine keizerin Maχine, Meekes fierste Moederschat. Meeke warmt zich liever aan Helen of aan Celia dan aan de open haard. Mijn gewassen engelkes, zegt ze. Helen smelt weg. Some people are worth melting for.. Daarom. We vertellen maar gewoon verder, lieve Laïs, zodat ons verhaal kan verderkachelen, opdat de warmte niet uit Mee vertrekt. †   --- I guess it's the chain that binds me.I can't shake it loose, these chains and things.

Lucien Haentjens
678 2

biografie

Hallo, ik ben Violette Vandervelden en ik ben net twintig jaar oud geworden. Zoals velen heb ik soms moeite met ouder worden en het beseffen dat je achterop raakt. Mijn werk is grotendeels geïnspireerd op mijn leven, omdat ik zelf deel uitmaak van de LGBTQIA+ gemeenschap. Het is enorm belangrijk om meer literatuur te schrijven die deze ervaringen meer mainstream kan maken, zodat jongeren zich gerepresenteerd voelen in wat ze lezen. Bovendien ben ik enorm bezig met mentale gezondheid en het bespreekbaar maken van deze problemen. In mijn persoonlijk leven luister ik graag naar podcasts terwijl ik aan het bakken ben. Mijn grootste liefde is mijn familiehond Nono. Niets is beter dan thuiskomen en een kwispelende vriend aan de voordeur te zien. Ik ben enorm geïnteresseerd in musea en ik kan echt stil worden van een mooi schilderij. Mijn ouders leerden elkaar kennen op een fotografiecursus, en logischerwijs heb ik ook deze creatieve genen geërfd. Van mijn 2,5 tot mijn 18 jaar ben ik naar school gegaan in het Jozefs Klein Seminarie, daarom heb ik soms moeite met verandering. Ik ben geïnspireerd door het schrijven, wat ik verder heb kunnen uitwerken als hoofdredacteur van onze schoolkrant. Ik zou mijn schrijfstijl beschrijven als dromerig maar toch realistisch, iets dat heerlijk paradoxaal is, maar het leven zou toch saai zijn zonder deze tegenstellingen. Momenteel beleef ik de tijd van mijn leven in de richting communicatiewetenschappen aan de KULeuven, met de nodige ups en downs. Hoewel ik soms bang ben voor het ouder worden, ben ik tegelijkertijd enorm nieuwsgierig naar wat de toekomst in petto heeft! 

Violette Vandervelden
18 0

De nageling

“Veel jongens slabakken. Het zijn geen goeie onderdanen,” brak Wiene koddig bij haar neven aan, “Toch niet die jongens van school. Veel liever ben ik bij jullie dan op die dwaze school.” Ze was nog maar net het warme, vertroostende huis binnengewaaid. Ze woei met woorden thuis binnen en struikelde, op de deurmat, potverdomme, over twee-drie zeven-acht opgepoetste Airjordans. De neven, zoals vaak, glimlachten om haar. Wreven haar de voetjes schoon met tere vaste handeling. Kusten haar het haar en zetten haar een kroon op, die klaarlag in de nevenkast. Allevier knielden ze voor haar en zoenden haar het handje. Het beroerde haar. Het ontroerde haar in de hoedanigheid van prinses, maar ook gewoon als mens, werd ze gewaar, om warmbloedig aanbeden te worden door vier woeste moedige krijgers, die er bij wijlen aan dachten om plechtig te herbevestigen de trouw die ze haar bij de Geboring hadden gezworen. Toch voelde ze hun overmacht, kreeg ze hen vaak niet om de vingers gewonden zoals ze dat gewild zou hebben. Hun trouw aan haar bestond maar omdat zij haar die schonken, deze vier jongens, niet uit slaafsheid of behekstheid, maar simpelweg uit liefde. Vrijwel de enige liefde waar ze vrij zuiver over Liefde zou uit leren. Een wolk van schijnbaar onvoorwaardelijke liefde kwam van de Vier en Mama afgerold en vlij als een warme dekmantel over haar heen. Vier dravende ruiters, leken ze wel, die de ochtendgloed meebrachten. DAt zijn ridders, vond ze. De scharlaken brigade. De rode ridders van haar hart. --- Niet het ergerlijkst aan de schooljongens van vroeger waren hun weke smoezen geweest, de nonchalante houding, het schenden van alle etiquette, het buffelen van vetzakkerij, het scharten aan dat klerekruis of altijd maar dat speelgedoe. Het ergste, het choquerendste, gebeurde voor het eerst toen ze nog steeds prinses was maar de lat terwijl naar boven toe verschoven had, de meetlat dan in jongenstaal. Jongens meten zich graag wekelijks, zag ze, met de rug tegen een bleekversleten deur, waarop ze met rode stift een streep trekken die toont hoe flink gegroeid ze zijn. Rond die tijd ongeveer, in een bevallige outfit die zorgvuldig was samengesteld, begon Wiene te lanterfanten in de buurt van vuile deuren. --- Belachelijk, vond ze, tellen met centimeters. Groeien moet je in je hoofd doen en per eenheid van grootheid. In slúwheid moet je groeien, tiens. Exile, silence & cunning zou ze later van hem leren, de ergerlijkste, de liefste, haar ondergang als ze niet oplet.  Het ergste, het choquerendste gebeurde toen de verse nieuwe jongens, die ze leerde kennen bij een deur, buiten om haar vochten. Uit de verte klonk een dof geronk, de jongens keken om. Ze vergaten Wiene even. Er naderde iets dat ze bOven haar verkozen om te bewonderen, om lief te hebben. Een haan kraaide vanuit de struiken. Alweer. Verduveld schijtebeest. En boomtakken wierpen een gekruiste schaduw over haar neer. Perplex stond ze, uit de lucht geplukt en in de aarde neergenageld. Elk geloof trok weg uit haar. "Hij heeft m-mij verlaten, de Heer, Azathoth, de Alvader.." stamelde ze. "Ik ben weer niet dan van de Aarde." Ze zou het nooit meer vergeten, dat moment, te meer daar er publiek aanwezig was: het verlepte ouderkoppel Olm dat langsliep met de hond, en gniffelde, ook de hond deed mee, dat meende ze duidelijk te zien, daar waar zij beschaamd te staan stond als een pruilende, ontkroonde wanhoopsprinses.  Sinds die dag verbood ze haar moeder nog voor te lezen uit de kinderbijbel van Andersen, bang om herinnerd te worden aan die ene episode, beducht voor de kille rilling die haar telkens bekroop wanneer ze hoorde vertellen over dat belachelijk ijdel keizertje, die kleine blaaskaak, die blootstond aan een honend gniffelend publiek met grijnzende rottige hondjes. Wienes moeder, Abanja, houdt van nederigheidsverhalen. Modest, heet haar hondje. --- Niet omdat er een bom op bakkerij Carolus viel, zag Wiene, staakten de riddertjes hun slaafse meelijwekkende vechtlustige aandacht voor haar. Nee. Ze verslapten, de jongens, omdat er een grote blinkende vrachtwagen passeerde. Een ordinaire strontvrachtwagen! Er stond DUVEL op in 't gRood. Witte camion, een bruine, een paarse. “Boeie,” dacht ze achteraf, wat er nu speciaal aan was: die camions zijn alle evenzo grijs, en voor de rest stinkende meurende schijtmachines. Niks gaf ze om voertuigen. Steek allemaal maar in brand! De Audi waar ze nu in rijdt krijgt best veel te verduren.    

Lucien Haentjens
413 4

Suisse

Het heeft Wiene altijd al ge-ergerd. Het heeft haar altijd geënerveerd, vroeger eerst als meisje, dat de koene wilde jongens die aldoor rond haar rokken vochten, de plooirokjes en tutu’s die ze droeg, onder slechts een paar van haar gebaren al veranderden in een gehoorzaam sliertje ringkussers dat ze elastisch rond de vinger wond.  Het was een toverkracht die zij niet wou, en die ze niet bedwingen kon, want telkens het gebeurde deed ze helemaal niks bijzonders. Handenwassen met een koersbidon vol wijwater, weggeschoept uit de Onzelievevrouwenkerk, het volstond kennelijk niet om toverkrachten af te spoelen, en haar blonde kopje stiekem in de doopfontein douwen bleek evenzeer iets vruchteloos. Die slappe wakke jongens raakten helemaal rond haar verstrengeld en aan haar verknoopt, nog voor zij enige echte moeite op hen maar kon oefenen! De kans niet, kreeg ze. Kon zo niet langer, wou ze. “Ik wil meer meemaken,” dacht ze. Ze wou mannen in de ban slaan, beheksen. Ze was altijd al een willer, zij, dat zeker. Een willige, zegt men rond Kerelbeke. Het werd als jonge vrouw een van Wienes wensdromen dat er later een feliciterend adjectief naar haar gestijld zou worden: “een wienige dag vandaag” bijvoorbeeld, wat zou willen zeggen: een prachtige frisse dag, of “wow welk wienig kleedje!”, een jurkje wil dat zeggen waar alle vrouwen jaloers van zijn, of nog: “een wienige zin”, een zin namelijk die zo uitstekend in mekaar steekt van de leugens en galanterie dat je er alles mee bereikt en iedereen bedondert. --- Dromen lukt Wiene als de betere, liegen gaat haar zeer goed af, maar een doel te stellen is wel haar grootste talent. Haar eerste echte doel in ’t leven is geweest om jongens bij de les te krijgen. Manieren leren er vanzelf maar weinig, had ze afgeleid van televisie. De etiquetteprogramma’s waar Meeke soms naar keek, zelfs de Heilige Eucharistie, de sacrale toneelzaal waar toch enigszins vergelijkbare ingetogen voorschriften golden, er werd door jongens op de speelplaats nooit eens over nagepraat. Wiene wou ’t graag anders. Ze had zin om zich door jongens hOffelijk te laten bejegenen, galant zoals men zegt. “Tutut,” zei ze tegen de vriendjes op school, “Zal ik vandaag misschien eerst de klas betreden, terwijl gij de deur wijd openhoudt? Gaan we dat twee-drie keer oefenen? Dan krijgt ge misschien een zoentje..” De pummeltjes, ze deden het allemaal. Toch vergaten ze ’t soms of kleurden elders uit de lijnen. ‘t Begon haar bovendien op te vallen dat veel van die snotterige etters lastig tot de vervulling van hun beloftes kwamen. De belofte om de volgende week een gouden oorbelletje voor haar mee te brengen, bijvoorbeeld, of een speld met fonkelende steentjes, ter decoratie van de strooien engelenhaartooi. Maar het kon nog erger. Op een dag vroeg ze een jongen om voor haar bij de bakker een Lange Suisse te halen. Twee boterkoeken later kwam hij terug, de kruimels nog op zijn trui. Suisse vergeten! "Lomperik!" ontplofte ze, "Boertigaard! Halve schoenzool! Een teleurstelling zijn jongens. Trouweloos." Hoe fatsoenloos en beschamend vond ze, gebrek toch aan respect, zo voelde het stérk aan, om een prinses iets te beloven onder de schone schijn van ridderschap, en het een boterkoek later lompweg te vergeten zijn. "Belzebub!"    

Lucien Haentjens
205 4

Het morsende melkwoud

«Het melkwoud van een jonge hond» Opgedragen aan Katleen, Helen en Laïs ֎   Onder het melkwegwoud van haar Hubble-beeldprojector kan de slaapkamer van Wiene in andere nachten een ruimteschip worden, een vehikel van verbeelding, een ruimterups, een reisbus richting nergens. Reizen richting nergens, daar scheept ze vaak op in, de melkwegastronaute. Speeskroezen, ze heeft er zelfs een woord voor bedacht, voor het vele reizen ’s nachts. Spacecruisen in feite. “Het gigantische universum,” giechelt ze soms, “Is een gigagiga-uitvergroting van mijn eigen kop! Rotkop. Pukkelkop. Blondekop. Boemmm.” Kola had Wiene geholpen de sterrenprojector uit het doosje halen en aan te sluiten, het ging maar om een kabeltje. Niks om het geduld bij te verliezen. Toch had ze de driftige Wiene moeten gebieden om het jachtmes neer te leggen waarmee ze de verpakking te lijf wou. “Dat kakplastiek altijd!” had Wiene gekeft. Maar Kola heeft wel vaker een kalmerend, temperend effect op haar nicht. Ko’tje vindt van Wiene dat de zenuwen dikwijls veel te strak staan aangespannen.  “Nergens voor nodig,” sust Kola dan, “We lopen hier toch maar niks te doen. We lopen gewoon ons leven uit te zitten. Het enige wat gebeurt is dat we 'n paar keer moeten wisselen van krakkemikkige vorte kruk.” "Troon," verbetert Wiene. De glorieuze Hubble-hemeltaferelen zijn projecties van een kinderlijke rêverie die ze koestert in het donker. Thuis laat ze de sterrensluiers elke nacht verschijnen op de vlakte van een kraaknet wit plafond, schuinboven het hemelbed, een gezegend erfstuk van haar grootmoeder -het enige. Verscheidene heelalplaatjes kwamen bijgeleverd met het dia-apparaatje op de nachttafel, wel een stuk of twintig plaatjes, alle nogal flou. Maar ze heeft, Wiene, zoals in alles, maar twee-drie favorieten gevonden. --- “Mijn neef,” denkt ze voorvoelend, ze denkt hem zelden bij de voornaam, een naam die zelden voorkomt, “Mijn kozijn is nog niet ver gegaan, te weten van dat Boek. Hij weet nog bijna niets. Dat boek kan veel kapotslaan. Wil hij het wel weten? Hij heeft het mij beloofd. Moét dat willen weten. Hij zal mij toch alleen niet laten?" Ze strijkt met de vingers over het onsterfelijke hart dat tussen twee bleke pronte borstjes rust. Het geneest. Ze herneemt: "Wacht maar: ’t zal verrevan een goeie worden, die verse dag van hem. Daar zal ik voor zorgen, voor de zoveelste keer. Maar hij vergeeft het wel. Hij moet.” De knop gaat om. In de chique dure stadswinkel, herinnert ze zich, lag er granola voorbereid met appeltjes. Geroosterde nootjes, had ze verder gezien, droge bessen, Medjouldadels, gedroogde vruchten, Goji-bessen, amandelbrokjes, en al van die gezonde kleine pitten.. "die samenverzameld Pitten heten." "Zaden en pulp en pitten die apert bekendstaan tegenwoordig," gniffelt Wiene, "Bij al die aardse hippe moestuinvrouwtjes die mij met een bakfiets pogen de baan afrijden. Schijthipsters alom." Aan camionfietsbakken, dieselbrommerkes en reisvaliezen heeft ze evenzo de hekel als aan hipsters. Poseurs, vindt ze. Geef haar nu eens ongelijk? Wiene joepert fluks uit bed, schikt haar peignoir, tippelt naar de keuken, prutst haar broekje vantussen de billen. “Kakstof!” kat ze luidop tegen zichzelf. En vervolgt: “Tijd toch voor een nieuwke, ze. ‘t Begint op uw systeem te werken van almaar tussen uw gat te friemelen, hé Wickie? Ja dat ís gewoon. Maar wie verkoopt er zulk een kakstof toch? We zullen vandeweek bij Hunkermöller kijken voor zo’n broekske. Ge kunt zien dat ge ’t eerst aanpast. Of misschien keer een deftige pyjama kopen, Wiene? We zal mama vragen mee te gaan. Zij weet veel van stof af.” Geen granola in huis, wist ze. Ze graait naar een selder, breekt een stronkje af, flikkert de rest terug de koelkast in. Stukje selder, mosterd bij en zilveruitjes, ook soms een augurk. “Snoepkes van de natuur,” smekt ze, lost een boertje, laat een bokske los. Slikt een slordige twintig druiven weg. Ze heeft altijd honger maar weet niet goed naar wat. “Zou hij nu ook nog eten?” denkt ze. Maar Wiene ziet de melkmaan vol verschijnen. Ze kijkt weifelend om zich heen. Welwetende dat hier weerwolven niet werkelijk bestaan, dat wel, maar je weet nooit in deze uithoek. Er bestaan tenslotte al die onverklaarde gruwelgetuigenissen uit de diepe wouden van Amerika, die ook vandaag nog aanzwellen. Men weet nooit op deze wereld. Hij is er niet alleen. Geloof me. Geloof mij: Ŭriël.    

Lucien Haentjens
277 5

Moerasjaan

Het is nog moeilijk te ontlopen, dat lithium. Maar vaderke Carolus, enfin Wütmer dan, de nieuwe bakker, niet Vader Pilchard, die alles liefst mechanisch doet, met de blote vuist, nee Wütmer, de geweldloze zoon, Wuut doet tegenwoordig alle zeven Carolusbakkerijen laten voortdraaien zonder ook maar 1 gram van dat vermaledijde lithium te importeren. “Voorlopig nog geen enkel probleem," herhaalt Wütmer dan. “Zeiken over dat sjienese schijtlithium altijd,” durft hij er soms onhoorbaar achteraan te mompelen. Soms trekt hij de broek op. “Er is geen ceintuur die de beleefdheid heeft om mij deftig te willen passen,” neut hij treurig. Wütmer is Otaku, als een Japanse man met een Peter Pancomplex. Schouw van verantwoordelijheid. Bang om verkeerd te doen. Verslaafd aan 4- en 8chan en, toendertijd, ten tijde van de The Great Storm, een grote gelover aan de verzinselen van de mistige weg- en weerkruiper Q, die niks meer bleek dan een gemelijk en gallig bijproduct van imageboards, een hoax op wereldschaal, waar er mensen voor gestorven zijn. --- Wanneer men zulke dingen ziet voltrekken dan mag men gerust een keer het hoofd buigen, gerust een keer bedenken, uit eerbied en respect: "NK'EH LCFR'ATON." Nyarlaniaans. Wonderlijk gebracht in zijn Theater van de Macht. Schijnbaar willekeurig, maar meesterlijk en buitengewoon uitgevoerd. Het hielp tenslotte om de oranje oppertrol Clownald op een witte paddestoel te hijsen vol schandstippen. En 'm een van de meest verantwoordelijke functies ter Aarde in de trollenhandjes te douwen. A.I. ondertussen zit met verbazing te aanschouwen wat ze van de mens nog allemaal kan leren. Soms, stelt onze therapeute, moeten we ademen. Ademen? Bewust? Ooomsss moet je meer lucht door je leven laten waaien. Dan gaan de blaadjes aan het warrelen en vieren er vlinders door de buik. Of zoiets.. --- "Ma-aar: het is niet omdat je hier alles in alle vrijheid mag geloven," zegt mooisie Alix, een welopgevoede Carolusbakkerklant, "dat je alles zomaar vrijelijk moet geloven." Zeer wijs van haar, toch? Vree wijs. Ze heeft het over ingenieuze wetenschappen en over de biologie van verliefdheid, bij mij hier op terras. Dan tekent ze met fijne ranke vingers scènes in de lucht die ze onthoudt van de poëtische Prerafaëlieten. Ze is de Tisbe van Pyramus. Na Alix' geboorte was grootmoeder Oma, een harde tante die tijdens het leven zowat alle sprookjeswolven had verscheurd, hardhorig geworden. Oma was potdoof geworden van die gillende Geboring. Dus toen Zazie, Alix' versluierde parelmoeder, aan Oma Liezelbeth de naam meedeelde van het babymeisje toen sprak Oma, verschrikt en ongelovig: "Wablief!? Hoe hebt ge haar genoemd, dat kind? Ali-en-nog-iets?" --- Toch maakt ze makkelijk naam, Alix, en oogst ze lof bij eenieder die haar velden kruist of die in de arena -ocharme- met haar heeft moeten strijden. Haar lichtende voorbeeld is keizer Augustus, het eeuwige sterrenteken Maagd, de bedachtzame imperator. Augustus' witte buste, op de nacht van 19 mei ontvreemd uit de KMSK, staat thuis bij Zazie op de schouw te pronken. Het is het enige in heel dat kot dat regelmatig keer wordt afgestoft. Alix draagt Leven en laten leven als een leuze in het schild. Er staat veel op haar schild. Ook Adolescens laudandus, ornandus, tollendus. Nog een paar jaar en ook mij wordt ze de meester. Het zij zo. Ik zou haar moeilijk nog kunnen missen en zal 'r altijd proberen te helpen. Ze verbetert al m'n schrijffouten, de speurhond, en laat sommige opzettelijk staan. "Pipo," lacht ze dan. Want zij begrijpt de dingen zoals ze niet horen te zijn maar mogen. Ze is prachtig als ze giechelt. Dan gooit ze met haar stralen genotzalig door de lucht. Zij en Laïs, ze stralen me vooruit, ze sporen me aan om voort te gaan, om verder te vertellen. Om mezelf te blijven en tevens over de kleintjes te helpen waken, om hen na een volle dag in slaap te fluisteren met een wonderlijk Jack Londonverhaal. Een verhaal dat soms langzaam naar onze eigen levens afdwaalt.. ---    Dat Buck overtreders aanmoedigde, was er de oorzaak van dat ze allerlei geringe vergrijpen begingen. Het vroegere respect verdween en om strijd werd zijn gezag uitgedaagd door de andere. Pike ontstal hem op een avond een halve vis en schrokte die op onder bescherming van Buck. En zelfs Billie, goedaardige Billie, was zo goedaardig niet meer en jankte niet half zo verzoenend als in vroeger tijd. --- De kleinste mag van Alix een titel verzinnen voor de verhaaltjes die nadien uit de grote verhalen ontstaan. Alix schaaft zorgend bij, vertalend naar het Engels, om later misschien -wie weet- iets mee aan te kunnen, in Hongkong, bijvoorbeeld, of in New York, het mekka van de Uitgever. Het eerste gebundelde resultaat werd dankzij Alix iets magnifix: This Is not Going to End Well: The Extraordinary Story of a Man I Thought I Knew. "Ooit wint ze prijzen," hoopt Meeke, "mijn Sterrenkind." En veel centen. Waarom niet? Ook Alix gelooft natuurlijk volkomen aan Azathoth maar prefereert Yog-Sothoth om hebzuchtig van te leren, hebberig naar wijsheid uit de Kristallen Sfeer geschapen door Yog, de Dame van de Poorten, stichter van de wetenschap en van de absurditeit van tijd en ruimtes. Zij, Alix en zus Laïs, de vlinderbloem Laïs, zij sporen me aan om voort te gaan, om verder te vertellen doch behoedzaam te blijven, met alles in z'n tijd. --- Hij zegt voortdurend “voorlopig geen probleem”, Wuut, ook in veel andere dringender omstandigheden die om de alertheid en de doortastende reactie smeken van een bedrijfsleider met een gezond hart voor de zaak. (Wat daarom geen gezonde zaak betekent voor het hart, weet ook de commerçantenbende Bloedhaen, die zwijnenpan.) Wütmer Carolus spreekt bedeesd als een betaste koorknaap, de bakker, die nochtans een molen van een vent is, met klauwen groot als wieken. Ziet men het contour van Wütmer af komen kuieren op straat in het pekke schemerdonker dan weet men gelijk: “Ow. Dat daar is een echte echte Kerelbeeknaar. Een echte flinke Kerel. Onze Wütmer, onze Wuut." Wutie voor de maten. Terwijl, in de realiteit, loopt Wuut soms bang nog van zijn schaduw weg. Rap verschieten doet Wütmer, die ondertussen eind de veertig is. Stress, paniek en een piepende flatulentie tesamen hebben Wütmer al meerdere hoofdrollen moeten bezorgen in een wilde schare van de schaamtelijkste, meest gênante onsterfelijkheidspassages en slapsticktaferelen uit De Groote Gemeentelyke Anekdoote-Almanak, de GGAA, de GA, zoals de almanak bij Carl Kinboter, de gemeente-archivaris, acronimies in de documentenpapieren staat afgekort.  Mensen zeggen er nogal benauwd De grote Gemene tegen, tegen dat vadsige strontboek, of kortweg de Gemene. Talrijke waardige eervolle families uit Kerelbeke plus omstreken zouden de Gemene liefst verbrand zien worden en tot as en stof verstampt. Het is met de eeuwen echter een volumineus ingebonden dik kluitenboek geworden dat niet zomaar kan fikken. Dat is althans niet wat er mee zou gaan gebeuren, mee dien almanak. --- Na het vele vele bakken ’s nachts en ’s ochtendsvroeg, terwijl de machines nog staan na te schudden, bolt Wütmer uit voor de verdere dag. Hij stopt dan hollend met rondlopen te bakken. Knipt de vele lampen uit. Tl-lampen in overtal in Wütmers atelier: de bakker werkt niet graag in de donkerte, ze weegt op zijn gemoed, dat doet ze, ze weegt en ze weegt tot de nachtegaal weer toeslaat. De verzoeking van Ktulu. Tijdens de donkerte van nacht moet Wütmer wachten tot de tsjiftsjaf ’s morgens aan een riedeltje begint. Dan is hij gerust. Voor de rest is hij zeer op zijn gemak, Wütmer.  Het Carolusatelier staat tegenwoordig vol geurige vlinderbloemigen die hij inkoopt bij Majka, de moeder van Sefke, een vuile Macedonische speelgoedpop met een ferme franke teut. Voor de rest? Pff. Is Wütmer op zijn gemak. Verkopen doen zijn heerlijke vitale biobroden vanuit hun eigen zelve. Ze rollen automatisch van de toonplank af, om zo te zeggen, als knapperige en vanbinnen nog kneedbare speltkeutels uit de natuur. De Carolusbroden zijn flinterlicht gezoeten met een stipt decigrammenaantal speculozenhars en worden tijdens de Grote Mengseling bijbestoven met Indonesische citroengrasimplantaten uit ergens een Korea, plantaten die goedkoper zijn dan Taiwanees-Chinese. Bestoven Carolusbroden: de klanten zijn er zot van. --- De bedeesde bakker trekt ’s namiddags graag een pintje open, een kramuukske. “Ktchsss” klinkt "een kramuukske dat openkeert", of waarvan de kroonkurk er met de tanden wordt afgetrokken. Lokale pils Kramuuk vloeit volgens de legende voort uit de zeikend natte Telge, het lokaal vervuilde buchtriviertje dat door de vele locals met zin voor overdrijving de Stroom wordt genoemd. Ook Wütmer Carolus is een trotse inwoner van de groene moerasjige Vlaamse Streek waarin zijn treurwilgstamfamilie opgroeide en opstond. Hij wil de Streek ooit op een prachtige bukolieke ochtend in de streekkrant fiermaken en blozendoen van trots op hem, de dromerige vikinghoofdman: Wuut de Verdienstelijke. “Ondernemen is mijn doel om zelfstandig te verwezenlijken,” pompt hij zich soms verse dagmoed in.   Wütmer kijkt ‘s namiddags met een speciaal abonnement uren naar de live-televisie uit Taiwan, een Chinees ilydisch eiland waar ze technologisch uitblinken zegt Wütmer, om zelf ideeën op te doen. Maar enkel de goeie ideeën welteverstaan, die de investering waard zullen zijn als het grote moment daarvoor gekomen is en zijn vrouwke Lucille, een bluesgitarist, ermee akkoord zal gaan. (Over Lucille raakt men, net als over de gitariste van Maya's Moving Castle, nooit meer helemaal uitgepraat. Een verhevenheid is zij, een brokje lokale mystiek, een Kerelbeekse edelsteen. Haar zwarte Gibsongitaar bepingelt de mensen tot zilte tranen toe.)   ---  Well, you talk about hard luck and trouble Seems to be my middle name All the odds are against me Yes, I can only play a losing game

Lucien Haentjens
332 3

Drie regenwormen en hun vlooien

Er zijn eens drie regenwormen – er zijn er natuurlijk veel meer, wel miljoenen, maar wij beperken ons tot deze drie: Jan, Pier en Tetting. Het zijn drie broertjes – of zusjes, wie zal het zeggen bij regenwormen – en ze wonen samen onder de grond. Ze hebben voor zichzelf een heel comfortabel onderkomen ingericht: een holletje onder een gazon met op de grond zacht mos, de muren geïsoleerd met karton en stro en daarvoor een gemetste muur van steentjes die ze een voor een naar hun hol gebracht hebben. Het is dus heel stevig en zeker bestand tegen wolven, want dat sprookje kennen ze.  Op een dag brengt een van hen – ik geloof dat het Tetting is – een stuk vacht van een konijn mee. De gezinsgenoten zijn er heel blij mee. Ze proberen het zo goed en zo kwaad als dat gaat op de grond te leggen en vleien zich dan behaaglijk neer. Ze krullen van genot op de warme, zachte pels.  Hun geluk is echter van korte duur. In de vacht blijken vlooien te wonen. Nu valt hun haarloze lichaam niet zo in de smaak bij de vlooien, maar af en toe krijgen ze toch een ferme beet. Unaniem besluiten ze de vacht met vlooien buiten bij de voordeur te leggen. De vlooien mogen er blijven als huisdier, als ze maar niet binnen komen. De parasieten vinden het allemaal prima en gaan gewoon door met vermenigvuldigen. Af en toe zet een worm een emmertje bloed voor hen klaar bij de deur.  Dat emmertje is niet zo onschuldig, het verspreidt een geur die de plaatselijke mol aantrekt. Hongerig en lomp als hij is, graaft hij zich een weg naar het hol, gaat daarbij dwars door de gemetste muur en vult ineens de hele de huiskamer. De drie wormen schrikken zich een hoedje. Ze haasten zich naar de voordeur, trekken die stevig achter hen dicht en kruipen in paniek onder de vacht die buiten in een hoekje ligt. Intussen snuffelt de blinde mol zich suf, zonder pardon duwt hij de voordeur uit z’n hengsels en vindt uiteindelijk de vacht. Sidderend van angst kruipen de wormen dicht bij elkaar. De mol woelt verwoed in de vacht, maar dat is zonder de vlooien gerekend. Blij met deze nieuwe, levende vacht bespringen ze massaal de mol en bijten hem de oren van het lijf. De mol weet niet waar hij het heeft, op slag is zijn honger verdwenen. Zo snel mogelijk graaft hij een gang naar de oppervlakte, naar het keurige gazon waar hij een hoopje aarde achterlaat. De les is deze: elke molshoop heeft een verhaal.

VeerleDosogne
21 3

Elisabeth en de zeven trollen

Zeven trollen wonen in een gat in de grond, onder een steegje in Gent. De trap naar beneden bevindt zich op het einde van een smalle, modderige gang tussen twee huizen. Het is er donker en muf, maar dat ligt vooral aan het gebrek aan ramen. Zo moeten eeuwenoude grafkamers eruitzien. Maar eigenlijk is het best gezellig, als je ermee rekening houdt dat er alleen mannen wonen. Ze leven van het doorverkopen van wat ze op straat vinden. Het hele hol staat vol oude fietsen, kasten, wankele tafels, stoelen, gebroken bloempotten…, alles bedekt met een dikke laag stof. Zonder uitzondering zijn ze lelijk: lang vettig haar, onverzorgde baarden, een mond vol gele en zwarte afgebroken tanden, grote neuzen met een puist op, korte beentjes, kleren vuil en versleten… Op een zondag zijn zes van de zeven trollen naar het EK voetbal aan het kijken op een heel smerig, stoffig tv’tje dat op een wankel kastje staat. Ze zitten braafjes naast elkaar in een fluwelen, aftandse zetel waar een vreemd geurtje aan zit. Aan de eettafel onder een luster vol spinnenwebben zit de zevende trol in een sprookjesboek te bladeren: Sneeuwwitje en de zeven dwergen van de gebroeders Grimm. “Hey, mannen!” roept hij enthousiast. “Ssst!” sissen de andere trollen. De boekentrol negeert het gesis grotendeels en gaat iets stiller verder. “Ik lees hier net over zeven dwergen die zich ontfermden over een prinses. Ze woonde bij hen in en deed het huishouden: wassen, strijken, koken, poetsen...” Geïnteresseerd kijken een paar trollen op. “Hè?” “Ik lees hier dat ze in ruil voor onderdak het huishouden van de dwergen deed,” herhaalt boekentrol iets luider. De hoofdtrol spitst de oren, denkt even na en zet de tv uit. “We moeten ook een prinses hebben,” besluit hij. “Vergadering!” Wat later staan ze met z’n zevenen rond de tafel. Er ligt een kaart van de stad op, een opengevouwen krant en nog wat papieren. Een van de trollen maakt ijverig aantekeningen in een notitieblok. “Welke prinses kennen we?” “Elisabeth natuurlijk, de oudste dochter van koning Filip.” “Ja, ze is perfect: jong, knap, blond, verstandig.” “Goed, Elisabeth dus,” vat de hoofdtrol samen. “Maar hoe krijgen we haar hier?” Na veel vijven en zessen besluiten de trollen dat ze Elisabeth zullen ontvoeren wanneer die binnen een paar maanden een bezoek aan het UZ Gent brengt, aan de afdeling die haar naam draagt. Dat weten ze uit de krant. Er moet een tunnel gegraven worden en een valluik geïnstalleerd vlak bij de ingang van het gebouw. De volgende dag al gaan de trollen dapper aan de slag. In de Gamma halen ze pneumatische hamers, beiteltjes, pikhouwelen, een kleine graafmachine en kruiwagens en vol goede moed beginnen ze aan de graafwerken. Maandenlang kappen ze geduldig een tunnel onder Gent, door grond, beton, rioolpijpen en bakstenen richting UZ Gent. Hun huis is niet om aan te zien: overal ligt stof, aarde en puin. Maar dat is maar tijdelijk, daar zijn ze van overtuigd. Eindelijk is het valluik bij de ingang van het Kinderziekenhuis Prinses Elisabeth operationeel. Er hangt een camera die elke beweging volgt en doorstuurt naar de computer van de hoofdtrol. En dan is het eindelijk zover. Op de aangekondigde dag trapt Elisabeth helemaal volgens plan op het luik. Ze valt naar beneden, op de draagberrie die de trollen hadden klaargezet. Vliegensvlug spurten ze door de tunnel naar haar toe en met z’n zevenen dragen ze de prinses naar hun hol. Ze installeren haar op een matras in het kamertje dat ze voorzien hadden. Ze brengen haar eten, drinken, zelfs frietjes met stoofvleessaus, maar Elisabeth wordt niet wakker. Bij de val heeft ze haar hoofd gestoten. Er komt een dokter aan te pas. Die raadt een kuur in Zwitserland aan. Schone, heldere lucht, rust en veel licht, dat heeft ze nodig. Het zou ons te ver leiden hoe, maar de trollen slagen erin Elisabeth naar Zwitserland te brengen. De dokter had gelijk. Na een paar dagen in de gezonde berglucht knippert de prinses met haar ogen. De trollen zijn uitzinnig van vreugde. Snel regelen ze haar terugkeer. Ze trekken hun beste kleren aan om haar welkom te heten in hun hol. Ze duwen de tegenstribbelende prinses door de voordeur en doen die snel weer op slot. Dit hadden ze helemaal niet zien aankomen: Elisabeth wil absoluut niet in hun hol blijven. De prinses roept, tiert, gilt en schreeuwt alles bij elkaar, gooit met borden, meubels, zelfs de tv sneuvelt. Hij valt in brokken en stukken op de grond. Een dag en een nacht houden de trollen het vol met de furie, dan nemen ze maatregelen. Een van hen bereidt een kalmerend drankje: melk met honing en een wit poeder uit een zakje. Wanneer Elisabeth eindelijk slaapt op haar matras, neemt een trol een hamertje en slaat er hard mee op haar hoofd, voor de zekerheid. Bewusteloos dragen ze haar naar buiten en leggen haar in het Citadelpark, in de kiosk. Dan snellen ze terug naar hun hol. Opgelucht trekken ze de voordeur achter zich dicht. Met z’n zevenen ploffen ze neer in de zetel. Verweesd staren ze naar het stof, de aarde en het puin om hen heen. Hier komt voorlopig geen vrouw meer binnen, denk ik.

VeerleDosogne
3 2

Choco Prince

Er heerst onrust in de koekjesrayons. Het begon in de Colruyt in Anderlecht. De koekjesrayons bulken van de chocoprinsen, maar er is geen prinses in de buurt. Waarom zouden de prinsen zich dan goed houden, op hun uiterlijk letten, galant blijven? Er zijn toch geen prinsessen om te imponeren. ’s Nachts breken de prinsen uit hun verpakking, ze komen samen in groepjes en houden verhitte discussies. Al snel verspreidt de onrust zich over het hele land. Bij een nationale bijeenkomst in de Delhaize in Aalst, waar zeker 900 prinsen op aanwezig zijn, neemt een oude prins van bijna 70 het woord: “We moeten de fabriek van LU bestormen en onze grieven overmaken. WIJ WILLEN PRINSESSENKOEKJES!” “WIJ WILLEN PRINSESSENKOEKJES!” scandeert de hele groep en uitgelaten rollen ze naar de hoofdzetel van LU in Herentals. In de LU-fabriek schrikken ze van de woedende menigte koekjes op de parking. Het management roept een spoedoverleg bijeen. Twee prinsen – de oude rakker van 70 en zijn broer – worden afgevaardigd. In een haastig geïmproviseerd vergaderlokaal luisteren de managers van LU aandachtig naar de grieven van de prinsen. “En hoe moet die prinses er dan uit zien?” vragen ze tenslotte. De twee prinsen kijken elkaar aan: daar weten ze het antwoord niet op. Ze beseffen dat ze niet goed voorbereid zijn. “Pas als jullie een goed beeld hebben van hoe een prinsessenkoek er moet uitzien, kunnen we een voorstel voorleggen aan het bestuur in Frankrijk.” Met die woorden belanden de prinsen weer op de parking. De twee prinsen brengen de anderen op de hoogte en sturen hen weg met een opdracht: een profiel samenstellen van de ideale prinses.  In alle koekjesrayons van het hele land wordt ‘s nachts druk vergaderd door de chocoprinsen. “Ze moet blond zijn,” zegt de een. “Voor mij liever een brunette,” reageert een ander. “Met chocola!” “Vanille!” “Misschien met karamel of met aardbei?” “Met nootjes?” “Er moet pak aan zijn.” “Ik heb liever klein en fijn!” Hele nachten door vliegen de ideeën over en weer. De prinsen geraken er niet uit. Zo komt het dat er tot op vandaag nog steeds geen prinsessenkoekjes in de rekken liggen. Noodgedwongen moeten kleine meisjes prinsen eten. Ook alle andere mensen die niet op prinsen vallen, hebben weinig alternatieven. Intussen worden de prinsen oud, cynisch en slap. De tijd dringt!  

VeerleDosogne
4 1

De valse bakker

Onze bakker is een echte bakker, laat daar geen twijfel over bestaan. Hij is vals in de betekenis van ‘gemeen’. Hij heeft weinig vrienden, of beter: geen. Met zijn familie heeft hij gebroken, feestjes kent hij niet, alleen hard werken 7 dagen op 7. Vrije tijd is tijdverlies, dat is zijn devies. Hij woont in een statig herenhuis middenin de stad, waarvan de luiken altijd gesloten zijn. ’s Avonds doet hij er de boekhouding aan de keukentafel, bij het licht van een enkel peertje. Ondertussen eet hij de onverkochte koffiekoeken van de dag op. Hij heeft een marktkraam op wielen en daarmee doet hij verschillende markten aan. Hij verkoopt er dure zuurdesembroden, broodpudding en verschillende croissants. Zijn specialiteit is echter gelukskoekjes. Of beter: ongelukskoekjes. In sommige koekjes zitten boodschappen als ‘Licht aan het eind van de tunnel kan ook een aanstormende trein zijn’ of ‘Alles komt goed, maar misschien maak je het niet meer mee’. Geloof me, een dergelijke spreuk in een koekje kan een verder gezellige avond helemaal verpesten. En daar vindt onze bakker een geweldig genoegen in. Voor de productie van zijn marchandise heeft hij een eigen bakkerij, ondergebracht in een stalen loods diep verborgen in een donker bos. Er werken tien kinderen die hij lokte met de belofte dat ze zoveel koekjes mochten eten als ze konden. Eenmaal binnen gooide hij de zware, gewapende deur achter hen dicht. Ze zaten voorgoed gevangen. De meesten werken er al drie jaar zonder het daglicht te zien. Elke avond steekt de bakker de sleutel in het meerpuntsslot. De kinderen gaan dan netjes naast elkaar staan zonder een woord te zeggen, kijken strak voor zich uit en worden geïnspecteerd op netheid en hygiëne. De gemene bakker weegt vervolgens de productie van de dag. Die moet altijd meer zijn dan die van de dag ervoor. Zo niet, zwaait er wat. Straffen variëren van een dag geen eten voor de hele groep, werken in het donker of zonder verwarming… Tot op een dag een van de ‘kinderen’ er genoeg van heeft. Het is geen kind maar een volwassene met dwerggroei en hij heeft de buik vol van deze slavenarbeid. Toevallig of niet heet hij William. “Luister,” spreekt hij de groep toe als de bakker weer vertrokken is. “We hoeven dit niet langer te pikken. Als de baas morgen komt, dan benaderen we hem met zijn allen van achteren, we werken hem op de grond en rollen hem in dit tapijt hier.” Hij wijst naar de smoezelige vuilloopmat die bij de deur ligt. Zo gezegd, zo gedaan. De volgende dag omsingelen de kinderen de obese man, worstelen tot hij op de grond valt en rollen hem dan stevig in de mat. De bakker kan geen hand voor de ogen meer zien - wat best akelig is, want zo ziet hij niet wat op hem afkomt… Hij krijgt een harde klap op zijn hoofd. Even ziet hij sterretjes, dan wordt het hem helemaal zwart voor de ogen. Wanneer hij weer bij bewustzijn komt, ligt hij op de vloer van de koelcel in de loods. Hij is helemaal naakt. Ogenblikkelijk begint hij te bibberen. Intussen hebben de kinderen de deur van de loods opengemaakt en ze zijn allemaal haastig en uitgelaten vertrokken, juichend en joelend. Na jaren opsluiting kunnen ze eindelijk naar huis. Als bij wonder vinden ze allemaal hun ouders terug. Het weerzien is blij, er vloeien ook traantjes, maar dat zijn er van geluk. Intussen zit de bakker zit nog steeds in de donkere cel en bonkt op de deur: “Help!” “Doe open!” “Jullie mogen gaan!” Maar er is niemand meer die hem hoort. Uitgeput zakt hij op de vloer en begint weer te bibberen. In de rekken zoekt hij op de tast naar iets dat hem warm kan houden. Hij vindt bladerdeeg, verpakt in karton. Eerst bedekt hij zich met vellen bladerdeeg, hij maakt er een dekentje van. Hij bibbert nog steeds. Vervolgens probeert hij het karton erop te leggen, wat niet lukt, het schuift steeds maar van hem af. Hij zoekt verder en vindt een emmer abrikozenconfituur. Daarmee zal het karton wel blijven plakken, denkt hij hardop. Het bladerdeeg strijkt hij in met de confituur en daarop legt hij het karton. Het werkt. Het karton blijft liggen, maar nu plakt hij zelf ook van kop tot teen. Kortom, het is daar een doffe ellende in de koelcel, in de loods, in het bos. Eerst valt de elektriciteit uit in de loods. De koelcel warmt langzaam op. Dan komt een dakplaat los en waait weg, vervolgens een zijpaneel… Niemand heeft de bakker nog gezien. Niemand mist hem ook, toch niet echt. Is hij ontsnapt, heeft een verdwaalde wandelaar hem gevonden, verblijft hij nu in Spanje of Argentinië of zit hij nog steeds in de cel? Niemand die het weet…

VeerleDosogne
5 1

Kabouter Niet-zo-lui

Het is herfst. Als bij wonder verschijnen her en der paddenstoelen en met de paddenstoelen ook de kabouters. (Als de paddenstoelen weer verdwijnen, gaan de kabouters ondergronds, waar ze leven in holen en gangen – een feit dat weinig bekend is, denk ik. Ze hebben er een hele infrastructuur, compleet met sporthal en olympisch zwembad, wat een enorme verspilling is, want kabouters doen niet aan sport. Daarvoor zijn hun armen en benen te kort. Petanquen doen ze wel, maar er zijn dan weer geen petanquebanen voorzien. Typisch. Maar hier gaan we verder niet op in.) Terug naar het herfstbos. De mooiste paddenstoelen zijn in geen tijd ingenomen door de meest ijverige kabouters. Wie niet zo snel is, moet het stellen met wat overblijft, zo ook onze kabouter Lui. Kabouter Lui, een gepensioneerd postbode, neemt zijn intrek in een gebroken exemplaar. Het dak is niet helemaal waterdicht, maar dat lost hij op met een plastic potje dat hij gevonden heeft in een gracht. Niet ver van zijn paddenstoel is een put in de grond, niet groot, maar wel diep. De eerste nacht in zijn nieuw verblijf, komt er een reetje in klem te zitten. Het heeft zijn achterpootje gebroken en jammert uren aan een stuk. Tot Lui het niet meer kan aanhoren. In zijn pyjama trekt hij het diertje uit de put, verbindt zijn pootje en legt het dan onder een boom beschut met wat takken en bladeren. “Ik word hier zo moe van!” en Lui valt ter plekke in slaap. De volgende morgen wordt Lui wakker van de regen. Het reetje ligt er nog steeds, kletsnat nu. “Het kan hier niet in de regen blijven,” besluit Lui en begint te graven. Er ontstaan kamers en gangen onder de grond, een mini- ziekenhuis met consultatieruimte, een ICU en een ziekenboeg, ingenieus verwarmd door een convector met buizenstelsel.  Het kost wat moeite, maar Lui slaagt erin het reetje in zijn ziekenhuis te slepen, waar het warm en droog ligt. De ziekenboeg is meteen gevuld. Moe maar tevreden overschouwt kabouter Lui zijn harde werk. Tijd voor een dutje. Het nieuws over het nieuwe ziekenhuis doet snel de ronde en de volgende dag meldt een regenworm met een rood hoedje zich aan. Het puntje van zijn staart is geraakt door een ploegschaar en hangt nog met een velletje vast. Dat wordt een amputatie, zegt dokter Lui ferm. Kabouter Lui heeft geen idee hoe dat moet, maar YouTube weet raad. Ik bespaar u de bloederige details, maar even later ligt de regenworm in bed met zijn achtereind in de witte zwachtels. De operatie is voortreffelijk verlopen. De een na de andere patiënt komt langs en Lui loopt zich de benen onder het lijf om hen allemaal zo goed mogelijk te helpen. Intussen investeren zijn buren in zonnepanelen, schuttingen, carports en auto’s.  Tot op een dag de aarde trilt, het ziekenhuis instort, de paddenstoelen scheuren… Sommige kabouter slaan in paniek op de vlucht, hun SUV’s volgeladen. Andere raken verpletterd onder het puin. Een bulldozer maakt het hele dorp met de grond gelijk. Dit is een woonuitbreidingsgebied. Er is een vergunning om hier een wijk met 600 nieuwe huizen te bouwen. Voor mensen.

VeerleDosogne
2 1

Smurfin #Too

“Dat was de LAATSTE keer,” roept Smurfin woedend wanneer ze haar roze voordeur toegooit achter Grote Smurf. Bijna alle dagen wordt ze lastig gevallen. Of ze nu naar de bakker gaat, de apotheker, de slager of de buurtwinkel, altijd voelt ze wel een hand op haar bil, haar borst, een smurf die ‘per ongeluk’ tegen haar op botst… Soms bellen ze aan, soms staat er een hele rij wachtende smurfen voor haar voordeur, velen met een bijna smekende blik in de ogen. Ze heeft er genoeg van. Wie heeft dit bedacht zeg, één vrouw in een wereld droppen waar uitsluitend mannen wonen? Ze besluit actie te ondernemen. Wat kan ze doen? Bij Grote Smurf haar beklag doen? Per slot van rekening heeft hij haar dit uiterlijk gegeven. Helaas is hij zelf voor haar gevallen. Rik Devillé lijkt haar een veiliger optie. Hij luistert geduldig naar haar verhaal, maar kan haar niet helpen. Smurfen zijn geen geestelijken. Hij verwijst haar door naar tekenaar Peyo. Ze is tenslotte ontsproten aan zijn brein. Peyo luistert aandachtig en stelt voor een dorp te creëren met alleen maar vrouwelijke smurfen. Dat lijkt Smurfin wel wat. Opgelucht en blij gaat ze terug naar huis. Wat blijkt? Haar roze huisje is plots omgeven door keurige huisjes en villa’s met nette gazonnetjes en dito bloemperkjes. Ze herkent het dorp haast niet meer. De rivier die door het dorp stroomt, is geel en smaakt naar Fanta. De meeste bomen zijn van chocolade, inclusief de bladeren. In de hoofdstraat opent een beautyshop de deuren, daarna nog een, een nagelsalon, een tearoom die heel elegante gebakjes aanbiedt, een chique kledingzaak, een wolwinkel, een naaishop, een yoga- en dansstudio. Voor Smurfin is het nu een belevenis om door de hoofstraat te lopen. Ze weet niet wat eerst gedaan. In een mum van tijd maakt ze tientallen vriendinnen. Ze spreken af op terrasjes en kletsen erop los. Maar dan pakken de eerste wolken zich samen. Het begint met een roddel. De borsten van Sassette zouden niet echt zijn. Waarop wordt gezegd dat Juliette ergens een onecht kind verborgen houdt. Cosette zou ‘s nachts stiekem naar het mannendorp gaan, een riskante onderneming want daarvoor moet een bergketen en een ravijn getrotseerd worden. Hele groepen smurfinnen praten niet meer met elkaar, er vliegt al eens een scheldwoord over en weer. In het kapsalon wordt het haar van Cosette ‘per ongeluk’ paars gekleurd… De gemoedelijke sfeer in het dorp is ronduit toxisch geworden. Smurfin durft haast de deur niet meer uit. Wanneer in de tearoom een discussie escaleert – eerst wordt er met taartjes gegooid, vervolgens met handtassen gemept tot tenslotte de plukken haar in het rond vliegen – is het voor Smurfin welletjes.  Weer zoekt ze Peyo op en schetst hem de situatie. De tekenaar zit met de handen in haar. Hij weet het ook niet meer, hij is immers geen psycholoog. “Het enige wat ik kan doen is de twee dorpen samenvoegen en zien wat dan gebeurt.” Zo gezegd zo gedaan. Hij tekent een weg door de bergen, een brug over de ravijn en verbindt zo de twee dorpen. Vervolgens verschijnen de eerste mannelijke smurfen. Er opent een bruine kroeg waar hardrockmuziek weerklinkt, gevolgd door een elektronicazaak en een kampeerwinkel. Wat verder verschijnt de eerste garage en een doe-het-zelfmarkt. Er wordt al eens een smurf verliefd op een smurfin en omgekeerd. Er wordt getrouwd, kleine smurfjes worden geboren. De gemoederen zijn bedaard, het evenwicht is hersteld – toch voor de cisgenders onder de smurfen. Smurfin kan eindelijk in alle rust het verhaal verlaten. Ze verhuist naar de paddenstoel van kabouter Wesley, een goeie vriend. Ze leidt er nog een lang, onbezorgd bestaan en lacht zich te pletter met zijn avonturen.    

VeerleDosogne
7 1

12. Het kleurloze Kasteel (🤞)

'Ik heb het Putvolk gezien.' Hij beschreef in geuren en kleuren zijn ontmoeting met Lafyra, zijn vlucht uit het kasteel, die hem rechtstreeks naar Orfà leidde. 'Ze zag me wel zitten,' eindigde hij met een vrolijke noot zijn relaas.  'Wauw, dat klinkt als een geweldige ervaring,' lachte Alex. 'Jammer dat ik er niet bij was. Vertel ik aan Serafijn dat je hem ingeruild hebt voor een Putmeisje?' Alex deed hard zijn best de toon luchtig te houden, het brak Elions hart.  'Hoeft niet, hij vindt wel iemand anders. Hij en ik... het zit er toch niet in. Serafijn trouwt een respectabel man, geen smokkelaar van de Liga.' Elion staarde met wijdopen ogen naar het plafond.  'Denk ik niet, zoals die barman naar je kijkt, zit je geborgen voor de rest van jouw dagen... wel, ik bedoel...' Alex ademde beverig uit. 'Hoe dan ook, ik word niet de boodschapper van jouw overlijden. Ik kan me de blik op zijn gezicht al voorstellen. Om nog niet te spreken over jouw kleine broer!' Zijn ogen werden groot van ontzetting.'Nee hoor, dat kan je mij niet aandoen. Ik kan Felix toch niet gaan vertellen dat jij niet meer terugkomt?' 'Je hebt nog tijd om iets voor te bereiden, ik help je wel. Straks, nu wil ik slapen,' mompelde Elion. De hitte trok hard aan zijn ruggengraat. Hij lag doodstil, in een wanhopige poging het beest tussen zijn ingewanden in slaap te sussen. Als hij zijn ogen sloot, dan kon hij het zien: loerend naar zijn zwaar pompende hart, met zijn klauwen diep in Elions vlees geslagen. Alex leunde, met zijn handen diep in zijn zakken, tegen de deur en greep vervolgens zijn jas. 'Vergeet het,' onderbrak hij de sombere stemming. 'Echt, ik ga hier niet staan toekijken hoe jij crepeert. Je hebt nog wel enkele uren, ga verdomme niet dood. Ik ga hulp halen.' 'Nee, niet weggaan! Ik wil niet alleen blijven, Alex, wacht op mij, ik ga mee !' Elion veerde overeind, sprong van het bed en klapte dubbel. Alex duwde het vuilbakje met zijn voet zijn kant uit, net op tijd: Elions ingewanden maakten een dubbele salto en de pijn greep hem bij het strot. Toen hij uitgekotst was, was hij alleen. De stilte in de kamer bezorgde hem een enorm gevoel van eenzaamheid. Er zou niemand echt om hem treuren, als Alex er ook al vandoor muisde, dacht hij droevig. 'Hoi.' Elion opende één oog. 'Schuif eens wat op, dan kom ik erbij. Ben je ziek?' Een koele vinger streek het haar uit zijn bezwete gezicht. 'Je gloeit.' 'Hallo niet bestaande Serafijn. Ik ga dood, steenspoorvergifting. Het doet pijn.' 'Arme jongen, dat is inderdaad een rottige manier om dood te gaan. Ik had niet gedacht dat jouw dag zo zou eindigen.' 'Ik ook niet. Het moest een standaardinbraak worden. Cornélia vilt me.' 'Hmmm, ik vrees dat ze de kans niet meer krijgt, lief.' 'Bedankt, ik dacht dat jij tactvoller was.' Elion keek hem met gloeiende ogen aan. 'Ik ben hier niet, Elion, dat weet je goed genoeg. Maar laat dat de pret niet bederven.' Serafijn trok zijn schoenen uit, schopte ze tegen de muur en knoopte, met één oog op Elion, zijn hemd los. 'Je staart, lief.' 'Ik mag, ik ga dood. Staren mag als je dood gaat, zeker weten. Niet te snel, Serafijn,' fluisterde Elion dankbaar voor deze speling van zijn brein. Serafijns strakke lijf benam hem de adem en verzette toch even zijn gedachten.  'Niet te snel wat?' Serafijn schonk hem een half glimlachje. 'Niet te snel uitkleden, ik wil... o, niet weer!' Hij dook snel naar het vuilbakje en ging minuten later, hijgend en klam van het koude zweet weer liggen. 'Ik wil kijken.' 'Je wilt dat ik voor je strip?' Serafijn schoot in de lach. 'Niet waar, wil dat je jou heel langzaam uitkleedt en mij laat toekijken,' fluisterde Elion, met zijn ogen stijf dicht. Het beest in zijn buik rekte zich genietend uit en likte loom zijn lippen. Elion schoof dat beeld aan de kant en concentreerde zich op lief. 'Dat, Elion, is de definitie van strippen, ik hou het voor een andere keer, beloofd. Dan doe ik ook een gepast muziekje. Maak plaats, jongen.' Serafijn kwam naast hem liggen. Elion vleide zich tegen hem aan. Hij tekende met zijn vinger krulletjes op Serafijn buik en sloot zijn ogen. Dit was af, meer mocht hij niet eisen, dacht hij doezelig.  'Vertel me over de stoel, die was mooi. Kunnen we hem in De Donderklif zetten, bij de haard ofzo. Hij was eenzaam.' 'Het is een troon, zou Felix zeggen,' begon Serafijn zacht. 'Stoelen zijn voor het gewone volk, tronen zijn voor koninklijke achtersten. De Vlameiktroon gaat al eeuwen... Elion? Hé, lief, wakker blijven. Elion? Elion! Help, iemand? HELP!'   The end Hallo Dit is ons eerste hoofdstuk, opgedeeld in twaalf stukjes. Nu stop ik met droppen. De tekst is hier speciaal achtergelaten voor de andere helft van het duo: Alice, die intstaat voor de illustraties die u kon terugvinden bij de tekstjes. Azertyfactor was onze ontmoetingsplaats. Hartelijk bedankt om ons een plaats te gunnen op het forum: tussen de gedichten, de poëzie en betekenisvolle teksten viel ik een beetje uit de boot met een verhaal over een dief, een spookkasteel en magie, maar ik ben blij dat het kon en mocht. Schrijven voor 'onbekenden' vergroot de druk om het op zijn minst zo goed mogelijk te doen. 'Het Kleurloze Kasteel' wordt afgewerkt en dan zien we wel weer. We verkochten ons eerste en enige projectje Oudpark voor het goede doel. Misschien wordt dit ook de missie voor Azamerik en co... Ik wens iedereen nog heel veel schrijfplezier, Met vriendelijke groeten, Kat.      

Kat.
8 2

11. Het Kleurloze Kasteel

Elion overwoog of het de moeite waard was om terug te keren om de buit op te halen. Maar hij was toch al hopeloos te laat, het kon best wachten tot morgen. De straf zou er niet lichter of zwaarder op worden, dacht hij moedeloos. Cornélia hield niet van laatkomers. 'Morgen lukt even goed, dan zijn we met twee,' mompelde hij. Dat vooruitzicht, dat zijn vriend en partner in crime, hem morgen kon vergezellen, stemde hem iets vrolijker. In daglicht en in gezelschap van Alex, zou een bezoekje aan het Kleurloze Domein aanvoelen als een wandeling in het park. Elion hervatte met hernieuwde moed de terugtocht. Hij veegde zonder nadenken het zweet van zijn gezicht. Het was een snikhete nacht, zo leek het hem. Hij was er niet treurig om, na al die regen voelde opwarmen zalig. 'Ow...' Hij verstrakte toen een pijnlijke kramp door zijn buik schoot. Hij verweet, bij de volgende kramp, zijn ontbijt, want hij had nog niks anders gehad. 'Slechte melk,' mompelde hij toen zijn maag hard samentrok. Hij stommelde naar de berm, klapte dubbel en kotste, in één hete brij, het betreffende ontbijt weer uit. Hijgend bleef hij staan. Zijn oren ronkten diep en hij kreeg met moeite zijn zicht nog scherp. Er bekroop hem een onbekende angst. Hij draaide zich om, in de richting van het kasteel, maar dat was al lang niet meer te zien. De weg naar het gehucht waar ze verbleven was lang, om de haverklap werd hij overvallen door buikpijn, die hem letterlijk op zijn knieën dwong, met zijn armen stevig rond zijn buik geslagen.  Het liep al tegen de ochtend toen Elion zichzelf de trap opsleepte van de herberg, waar niemand van de vroege aanwezige gasten, druk bezig met het wegwerken van hun ontbijt, ook maar omkeek of vragen stelde. De barman, een jonge, slungelige knaap met hoogstens drie levensjaren meer op de teller dan Elion maar met de heldere blik van iemand die pas de wereld ziet, volgde hem met argusogen. Onzeker of hij misschien beleefd moest polsen naar Elions welzijn. 'Het is die smokkelaar van de Liga, hoort bij die knappe vent uit kamer zeven. Laten lopen,' bromde de waardin, met een boze blik op Elion. 'Waag het niet om dood te gaan in het bed, kereltje, dat zorgt voor gedoe.' Elion negeerde de opmerking en slofte uitgeteld door de gang, tot aan de zevende deur. Hij klopte aan en zonk, met zijn rug tegen de tegenovergestelde muur, op de grond. Op het einde van de gang sloeg snel een deur dicht. Hij kroop op zijn knieën en kotste smurrie en bloed uit op het mottige tapijt in de gang. Daarna ramde hij zijn vuist opnieuw op de deur. 'Ik kom, maak je niet druk.' De deur werd op een kier gezet. 'Waar heb jij zo lang uitgehangen,' sprak zijn leermeester zacht. 'Ik heb me ongerust gemaakt en... ' Zijn blik viel op Elion. 'Ik voel me niet goed.' Elion strompelde, in één lijn langs Alex, naar de vuilbak, zeeg op zijn knieën en kotste tot hij uitgeput was. Zijn vriend staarde hem verbijsterd aan. 'Dat lijkt me licht uitgedrukt,' mompelde hij voordat hij de deur dicht smeet, net op tijd om de schelle stem van de huishoudster buiten te sluiten, die liep te krijsen over het braaksel op haar 'dure' tapijt. Elion had een hele weg lopen piekeren over zijn plotse, snel opkomende misselijkheid. Hij had, doorsnee, een maag van beton. 'Steenspoor,' kraste hij. Alex ogen werden groot van afgrijzen. Steenspoor was een veelvoorkomende plant in oude gebouwen en al giftig voor wie er ook maar verkeerd naar keek. En de plant groeide bijzonder goed, in de vochtige, donkere wachttoren van het kasteel. Elion voelde zich ellendig en dat verbeterde niet onder Alex' geschokte blik.  'Kijk niet zo.' Hij sloeg zijn hand voor zijn mond maar kon het niet tegenhouden. Hete smurrie spoot langs zijn neus en mond naar buiten tot de tranen in zijn ogen stonden. Hij had anderen zien creperen door steenspoor en hij was niet gebleven tot het einde.  'Je bent gaan dolen in het Kasteel. Hoeveel keer moet jou iets gezegd worden voordat je luistert?' Elion schrok van de toon in Alex' stem.  'Het was niet vrijwillig.' Hij stroopte zijn doorweekte plunje van zijn verhitte lijf en ging languit op het bed liggen. Hij was buiten adem, alsof hij tien kilometer had gerend. Alex keek, van op de rand van het bed, wantrouwig toe. 'Lafyra wachtte me op, ik kon geen kant op. Getver, het doet pijn, Alex.'  Elion staarde met doffe ogen naar het plafond. Hij zou doodgaan in een mottige hotelkamer, negentien jaar jong, ver van huis en zonder de goede zorgen van zijn pleegmoeder. Hij veegde zijn neus af aan de rug van zijn hand. 'Ik ben bang, ik wil naar huis. Ik wil naar Egga.' 'Jah, ik ook.' Alex trok hem stevig tegen zich aan. Elion barstte in tranen uit, niet langer in staat zich dapper te houden.  'Sttt, jochie, stttt, het komt wel goed,' mompelde Alex in zijn haar, evenzeer om zichzelf te kalmeren. ´Leugenaar.´ Beide vrienden omklemden elkaar in een stevige omhelzing. Elion haalde diep adem en kreeg zichzelf weer in de hand toen doordrong dat Alex trilde als een rietje. Steenspoorvergifting was geen pretje. Niet voor de gedoemde en misschien nog minder voor diegene die niets meer kon doen dan wegmuizen of toekijken. ´Het spijt me,´ zei hij kleintjes. Alex gromde iets, kwam van het bed en ramde zijn vuist tegen de arme muur.  'Hé, kan het daar wat stiller, ja?' blafte een norse stem. 'De kuisvrouw,' giechelde Elion plots. Hij tuurde met een rood, vlekkerig gezicht naar zijn vriend en veegde verlegen zijn wangen droog. Alex lachte niet.  'Bedankt voor de huilbui,' zei Elion met een manhaftige poging tot een glimlach. 'Die had ik nodig en.... oooooo, wanneer houdt het op?' Zijn organen losten op, letterlijk. 'Laat maar, ik hoef geen antwoord. Het joch is al dood, dat bedoelde die ouwe heks dus, ik haat het dat ze gelijk heeft.' 'Heks?' Alex trok grote ogen en de bedrukte blik maakte plaats voor eentje van opperste verbazing. 'Over welke heks heb jij het?' 'Wordt nog één keertje vervolgd)

Kat.
4 2

10. Het Kleurloze Kasteel.

Elion tuurde nieuwsgierig langs Blauwoog naar de duisternis, hopend op één of andere Volkminnende redder die een goed woordje voor hem zou doen.  Hij liet zijn idee snel varen: de omstaanders schoven eerbiedig opzij. Blauwoog slaakte een diepe zucht: 'Glimlachen, jongen, de inspectie is er. Gegroet Kè.' Zijn gezicht vertrok van ergernis. 'Dit is Elion, hij komt hier al jaren. Lafyra vroeg om zijn hart...' 'Tssss, ik weet wie hij is. De dief, het uitschot.' Dieven waren niet geliefd, niet in Grensstad, niet in het Trappendal. Ze werden geduld zolang ze het leven van anderen niet al te moeilijk maakten. Elion verkilde bij de pure weerzin in de toon, als dikke stroop kleefde het aan zijn botten. Zelfs Hector, hoofd van de Wacht, bracht het op om beleefd te blijven. HIj kon zich niet verroeren, hij gaapte haar met open mond aan. Het wezen, een andere term kon hij niet direct verzinnen, schuifelde met verbazingwekkende snelheid op hem af. Heks, dacht Elion geschrokken, het woord schoot door hem heen en paste haar als een goed stel schoenen. Heks. Putheks. 'Ik ruik zijn angst en iets.... scherps. Heb je stuiterkruid gebruikt?' Het klonk als een zweepslag. Hij knikte, niet in staat zijn blik af te wenden van diegene die voor hem stond. Hij was doodsbang maar dat had niks te maken met het uitslurpen van zijn hart of het openbreken van zijn borstkas.  'Oh, een verslaafde. Goed werk, Blauwoog,' beet ze Blauwoog toe. Ze scharrelde razendsnel door de modder. Elion zette geschrokken een stap naar achter toen ze pal voor hem bleef staan. Ze rook naar oude, natte kleren. 'Tssss, taai joch.' Het zweet op zijn lijf verdampte in een tel zodat hij huiverde van de plotste kou. Ze sjorde zonder waarschuwing Elions doorweekte shirt omhoog waarna ze haar neus tegen zijn huid drukte en diep snuffelde. Elion hield zijn adem in. Hij balde zijn handen tot vuisten. 'Handen af,' zei hij, heel zacht en heel langzaam. De heks liet hem verbaasd los. 'Het spreekt, kijk eens aan. Wat een lef, boefje. Jij bent niet in de positie om...'  De knetter vlocht zich ongevraagd tussen zijn vingers. Ze liet hem los, schuifelde achteruit en monterde hem van kop tot teen. 'Ongeschikt, ie is al dood. Afvoeren. Jammer, hij heeft een sterke Energie maar we leveren geen vergiftigd hart af aan de baas, Blauwoog. Voor je het weet ziet Lafyra het als een aanslag.' Ze schonk Blauwoog een intense blik. 'Of was dat jouw plan?' 'Nee, Kè, dat was niet mijn plan,' zuchtte Blauwoog gelaten. 'Stuiterkuid in zijn bloed is niet zo erg.' 'Doe wat ik je zeg, dump hem. Hij haalt de ochtend niet. Hij mag niet creperen op het domein. Afvoeren.' Ze loerde met één oog, zo groot als een speldenkop naar Elion en haar gezicht spleet open in een tandloze grijns. 'Het Kasteel kent meer gevaren dan Azamerik alleen.' 'Wat?' Elion trok boos zijn shirt omlaag en hield de randen stevig vast. 'Ik voel me prima, ouwe heks!' Ze gniffelde. 'Je bent al dood, je weet het alleen nog niet. Wegwezen, boefje, jouw aanwezigheid hier brengt iedereen in gevaar. Orfà, hou op met huilen, onnozel wicht. Breng hem weg voordat het Kasteel er lucht van krijgt.' Ze maakte met haar ringvinger, die niet paste bij de rest van de hand, een draaibeweging in de lucht. Nog voordat Elion kon knipperen was hij opnieuw alleen met het meisje Orfà. 'Ik breng je naar de poort.' Ze draaide zich om en beende de nacht in. Elion greep zijn mes en holde haar, nog steeds een beetje onvast op zijn benen, achterna. Het meisje wachtte hem op en paste haar tempo aan. Ze loerde naar hem, hij voelde haar blik op zijn gezicht.  'Wat?' bromde hij ongemakkelijk. 'Kijk niet zo.'  Orfà gidste hem langs paden waarvan hij het bestaan niet eens vermoedde. Hij rook water en viste de plattegrond van het domein uit zijn geest.  'Vijver,' mompelde hij, toen hij kikkers hoorde kwaken. Orfà keek verrast op bij het geluid. 'Dat is nieuw, die kikkers. Er leeft hier al jaren niks meer.' Ze keek hem nieuwsgierig aan en haakte haar arm door die van hem. Elion gruwde, haar huid was kil en klam maar hij was dankbaar voor de steun. Zijn schedel barstte, hij hoorde het kraken. 'Kè heeft gelijk, je haalt de ochtend niet. Ik vind het echt jammer.' Kraak.... kraaaak Ze draaiden zich pijlsnel om, dat was niet het geluid van zijn barstende koppijn. Elions mes lag al in zijn hand.  De struiken kwamen met afgrijselijk veel lawaai tot leven en spogen armen en benen uit. Tientallen kromgetrokken figuren kropen, zonder zich iets aan te trekken van de doornen, van achter de haag. Hun ogen gefixeerd op Elions wild pompende hart. Orfà schoof voor hem. 'Hij is niet eetbaar,' riep ze luid. 'Die jongen ziet er heel smakelijk uit. Geef hem af. Hij zit tjsokvol Energie. O, wat een mooie kijkers. Ik kan wel een nieuw stel gebruiken.'  'O, goeie genade, stopt het dan nooit,' kreunde Elion. 'Laatste dag, ga er voor... ik vermoord hem.' Doelend op zijn voormalige leermeester, beste vriend en de man die hem had aangespoord om deze opdracht nog af te werken. De nacht werd aan stukken gescheurd door een rauwe kreet die diende als zijn startsignaal. Elion schoot de duisternis in, hij hield zich strak aan het plan in zijn hoofd. Vijver schuin achter hem, poort op pakweg 500 meter voor hem. Hij gaf alles wat hij nog had, struikelde en hoorde de bende lachen, met Orfà's geschrokken gegil er bovenop. Elion krabbelde overeind: een sprint van 500 meter leek hem eindeloos. Orfà haalde hem luttele tellen later in. Ze greep hem bij zijn hand en sleurde hem vooruit, ze was veel sneller dan hij. Achter hen onplofte het struikgewas: een heel bataljon Putters zette brullend en joelend de achtervolging in. 'Energie is hier geliefd,' hijgde Orfà. Elion knikte stom, hij had geen adem genoeg om iets te zeggen. Zijn longen stonden op barsten en hij zag niks anders dan gekleurde vlekken. Hij besefte dat rondrennen na zo'n val niet bijster slim was: hij stond hier op het punt van zijn sus te gaan! Elion wierp een blik over zijn schouder: het was ruim voldoende om hem vooruit te stuwen. Ze zwaaiden met rieken en knuppels in zijn richting. Orfà remde bruusk af bij een hoge, metalen poort met messcherpe pinnen boven iedere spijler. De poort zat op slot. Elion verwonderde zich één tel over het pracht van de sloten maar besefte al snel dat hij die niet kon kraken in de luttele seconden voorsprong die hij maar had. 'Wat sta je daar te gapen!' gilde Orfà. 'Klimmen, idioot, klimmen. Je moet erover. Pas op voor die pinnen, die rijten je open alsof.... aaaaaaah!' Ze kregen haar eerst te pakken. Elion bleef niet staan kijken: hij trok zich op en klom over de poort, er zorgvuldig oplettend dat hij zich niet sneed aan de pieken. Sommige dingen vroegen tijd, dacht hij wazig.  Hij nam drie hartslagen de tijd om op adem te komen, zocht zijn mes en draaide zich behoedzaam om. Niks. Niemand. 'Orfà? Orfàààààààà!' Elion tuurde door de spijlers. De stilte was oorverdovend. Hij hief zijn hoofd, zocht drie sterren tegen de hemel en besefte dat de nacht er bijna op zat. Hij was hondsmoe.  'Getver, ik hoop dat ze ok is,' fluisterde Elion verbijsterd. Hij zette een stap achteruit, drukte zijn hand tegen zijn buik om de pijn daar te sussen en draaide zich besluiteloos om. Richting pad dat hem naar de herberg zou brengen, waar Alex op hem wachtte en hij een bed had voor de nacht. Pas vele meters verderop drong het door: zijn rugzak lag nog bij de Put.   (Wordt vervolgd, nog voor twee deeltjes.)  

Kat.
14 2

9. Het Kleurloze Kasteel.

'Ooit stonden de jonge mannen  aan te schuiven om hun Energie aan Azamerik te geven, het is een hele eer. Energie is leven,' zei de vriendelijke stem dromerig.  'Energie is leven!' brulde de rest gehoorzaam, zo hard dat Elion ervan schrok. 'U en ik lazen een ander geschiedenisboek, meneer. Ik kan me niet voorstellen dat het helemaal vrijwillig gebeurde. Azamerik ronselde gewoon zijn maaltijden, zo stond het in mijn boek ' sputterde hij tegen, met de nadruk op 'mijn'.  'Trouwens, ik gaf mijn hart al weg aan een barman.' Deze opmerking zorgde voor enige beroering in de groep. Ze mompelden ongerust. 'Lafyra beticht ons van samenwerken met Volk als hij geen hart heeft, Blauwoog,' fezelde een geknakte gestalte bang. Blauwoog bukte zich en drukte zijn oor tegen Elions borst. 'Ik hoor het kloppen,' stelde hij tevreden vast. 'Niet liegen, jonge dief, dat is niet netjes.' 'Ik bedoelde alleen dat ik verliefd... oh, laat maar,' mompelde Elion onthutst. Het begon hem langzaam te dagen dat de groep het meende. Lafyra de waanzinnige sleep waarschijnlijk al haar hellebaard. Hij kende de beelden uit de boeken, van de krijsende slachtoffers op haar slachtbank en hoe ze met één houw hun borstkas brak. Hij zette het beeld snel van zich af... Er zat een vervelend misselijk gevoel in zijn buik, een pijnlijk heet knopje, net onder zijn middenrif. 'Kijk niet zo bang, er is niks om je zorgen over te maken. En als je heel eerlijk bent, Elion, heb je het toch ook een beetje aan jezelf te danken: de borden aan de poort zijn daar gezet met een reden. Kan jij lezen?' sprak Blauwoog vaderlijk. Elion knikte schoorvoetend.  'Dan is het arrogant om te denken dat die waarschuwingen niet voor jou gelden. Waar kwam je voor?' Blauwoog tuurde in de rugzak. Zijn gezicht vertrok in een komische grimas van pure verbazing. Elion schoot in de lach, hij kon het niet helpen. Zijn hoofdpijn explodeerde met een knal, alsof zijn ogen zo uit hun kassen plopten. Hij drukte zijn hand tegen zijn hoofd in de hoop zijn hersenen op hun plek te houden. 'Wat moet jij met een schedel?'  'Niks, het was mijn opdracht.' Cornélia onder ogen moeten komen met lege handen klonk hem even afgrijselijk in de oren als zijn hart uitgerukt worden. Blauwoog streek in gedachten verzonken langs de stoppels op zijn wangen.  ´Ik ken het lichaam dat erbij hoorde, enkele maanden terug liep het nog vrolijk rond.'  'Ie is pas dood?' hakkelde Elion ontzet, zonder zijn blik van zijn rugzak te halen. 'Hoe dan?' 'Precies zoals dat beeld in jouw hoofd, jochie. Lafyra kreeg hem te pakken. Niet iedereen kent de sluiproutes. Hij liet zich vangen, in vol daglicht. Doodsbang was die stumperd, doodsbang was hij.' Blauwoog schudde droevig zijn hoofd. 'Enkele uren laten vonden we zijn lichaam, zonder hoofd, terug in de Put. Zijn ledematen zijn intussen verdeeld.' Blauwoog wees gul naar de verzamelde Putters, de bevestigend maar met gepaste droefheid knikten.  Elions blik gleed omlaag. Zijn adem stokte in zijn keel toen hij haastig een stap naar voor zette. Hij stond op een massagraf... hij had altijd gedacht dat de laatste dode van eeuwen geleden dateerde. Hij had het mis. De groep Putvolk gniffelde vrolijk om zijn weerzin. De modder zoog zich gretig vast aan zijn schoenen.  'Het was een architect van het Trappendal.' Blauwoog krabde in zijn haar. 'Geen idee wat die hier deed.´ Het was een vraag, alle ogen keken Elion verwachtingsvol aan.  ´Kweenie, ik ben geen Trappendaler, ik woon in Grensstad. Leverde u hem ook uit?' Elion likte zijn droge lippen, de angst zat als een stevig klompje in zijn onderbuik.  'Ja, het is onze plicht om indringers af te geven.' Blauwoogs gezicht vertrok in een gekwelde grimas. 'Ik wou dat het niet zo was. Jij klimt wel uit de Put, Elion. Je kijkt koppig genoeg. Kom, Lafyra de Waanzinnige verwacht je.' 'Laat hem los, Blauwoog,' blafte een hese stem uit de duisternis.    (Wordt vervolgd, nog een stukje of drie. Bedankt om te lezen!)  

Kat.
0 1

8. Het Kleurloze Kasteel

Eén welgemikte stomp in zijn zij maakte brutaal een eind aan zijn vechtlust. Hij snakte naar adem, verloor zijn mes in de modder en gleed uit. Handen grepen naar hem, trokken hem uit de Put en pootten hem op zijn knieën in het midden van de kring. Zijn armen werden nogal ruw op zijn rug getrokken en daar gehouden.  'Bravo. Flink gevochten.' Er werd geklapt. Munten gingen over van de ene hand naar de ander, hij had het duidelijk goed gedaan.  'Laat me gaan!' brieste Elion, die ondanks zijn netelige situatie zijn oog strak op zijn innerlijk klok hield en zijn tijd snel ingekort zag. Cornélia zou het vlees van zijn botten ranselen als hij de afspraak miste. Hij schudde de druppels uit zijn haar, wat niks veranderde aan zijn beeld en het leverde hem alleen een barstende koppijn op. Ze waren allemaal, zonder uitzondering, groter dan hem. Mensen, ooit eens, zo vermoedde hij. Ook al zou geen mens hen nog als soortgenoot erkennen.  Restjes van de Put. Zijn ontzetting won het van zijn woede.  'Het spijt me,' mompelde hij, zonder te weten waarom. Dit volk, samengesteld uit ledematen en onderdelen van diegene die op de tafel stierven, of in de kooien, of aan de galg of... 'Jaja, er waren veel manieren,' onderbrak de beleefde stem hem kortaf. De spreker drong door de verwrongen lijven van zijn soortgenoten en nam pal voor Elion plaats. De benen een beetje uit elkaar, de voeten stevig in de modder. Elion keek op, hij kon niet anders en stelde zijn blik wat scherper. 'Je kent de verhalen, jonge dief. Jouw gezicht spreekt boekdelen. Het is Energie als dat van jou die ons voedt. We zien hier talloze verdwaalde sukkelaars met een verstofte vorm van magie maar jij weet er wel weg mee, is het niet? Energie is leven!' 'Energie is leven!' brulden de anderen gehoorzaam, zodat Elion stomverbaasd opkeek. 'Zet die leuze op een t-shirt en laat mij gaan, mijn Energie is verziekt door stuiterkruid,' stelde hij vriendelijk voor, met een kalmte die helemaal niet bij zijn wild kloppende hart paste. 'Ik heb een verslavingsprobleem, beweert mijn vriend. Ik heb waardeloos bloed, ik zweer het.' 'Jouw vriend heeft gelijk, ik ruik het stuiterkruid tot hier. Maar dat is niets meer dan een extra smaakje, maak je geen zorgen.' Tot zijn verbazing lieten zijn twee bewakers hem plots los. Elion wreef misnoegd over zijn pijnlijke polsen. De man hurkte voor hem neer, zijn misvormde opnieuw samengestelde gezicht op nog geen drie centimeter van Elion. Hij staarde gefascineerd naar de puzzel. Hij voelde vooral medelijden met de verwrongen figuren, niemand koos voor deze manier van leven.  'O wauw,' mompelde hij. Hij stak, zonder nadenken zijn hand uit. Zijn vingers gleden onderzoekend over het misvormde gezicht. De man grinnikte. 'Jij weet er ook wel iets van.' Hij greep Elions hand en knikte naar de vermiste vinger. 'Diefstal?' 'Hmmm, de eerste en de laatste keer dat ik betrapt werd.' Elion haalde nonchalant zijn schouders op. Hij trok zijn hand terug met het gevoel van de kouwe, taaie huid nog in zijn vingertoppen. 'Jij bent een uitermate vreemde jongen,' rommelde de man. 'Ik zag nog nooit blauwe ogen,' weerlegde Elion ademloos. Iedereen die hij kende had grijze ogen, typerend voor het Volk. Alleen zijn kleine broer had een stel groene. 'Ze zijn mooi, wel, uw rechteroog is mooi.' Het andere zakte een beetje door en was waterig. 'Blauwoog, om u te dienen,' grinnikte de man. Hij neeg het hoofd in een galant gebaar.  'Echt?' Elion giechelde opgelaten. 'U kon niets beter verzinnen dan dat?' 'Heel vreemde jongen,' herhaalde de man met een lach.  'Dit is mijn laatste job,' deelde Elion plots mee met het idee dat praten hem uitstel kon geven. 'Typisch dat die in het honderd moet lopen. Een burgerlijk leven is me niet gegund.' Zolang hij maar kletste, kwam alles goed. Hij knikte naar de rugzak. 'Het was een opdracht van het Trappendal, weet u. En mijn bazin is echt...' Blauwoog schonk hem een droeve blik. Elion viel stil, zijn hoofdpijn had helse proporties aangenomen, hij kon met moeite nog helder denken. 'Ik heet Elion.' Hij stak zijn hand uit. Hij wilde al helemaal niet naamloos doodgaan.  'Ik weet wie je bent, Elion de Dief,' herhaalde de man tot zijn verlegenheid. 'Je hebt hier een reputatie.'  'Ik voel me vereerd.' Elion keek de man strak aan. 'Mag ik dan nu gaan? Ik ben al veel te laat.' Hij raapte zijn rugzak op, trok zijn doorweekte shirt recht en glimlachte verontschuldigend. 'Kunt u gewoon niet doen alsof u mij niet hebt gezien? Ik vertel het heus niet verder.' 'Sorry, jochie, dat gaat zomaar niet. Ik zal jouw bezoekjes missen.'  Er kriebelde een ongemakkelijk idee, ergens helemaal achteraan zijn schedel. Blauwoog meende het! Dit was voor echt. Hij veegde zijn bezwete handpalmen af aan zijn vuile broek. 'Meneer De Boze verwacht je intussen. Je bent gezien door Lafyra, er is geen ontkomen meer aan. Maak dit niet moeilijker dan dat het al is.' Blauwoog zuchtte verslagen: 'Ik hou er niet van om jongeren over te dragen.' 'Doe het dan niet,' stelde Elion haastig voor. 'Ik wil uw nachtrust niet verpesten. Ik zweer dat ik nooit meer terugkom. Ik wil naar huis, meneer.' De tranen sprongen ongevraagd in zijn ogen en hij veegde ze met een vuile hand weg. 'Ik wil naar huis.' 'Daar had je iets eerder aan moeten denken, lieve jongen. Lafyra duldt geen vuile vlekken op haar meubels.' Blauwoog zijn goede oog vulde zich met oprechte warmte. 'Jij hebt zeker weten vlekken gemaakt. Bloed maakt vlekken die niet meer uitgaan. Dus je begrijpt dat ik je moet aangeven.' 'Maar... voor wat bloedvlekken?' (Wordt misschien vervolgd... deel 1 is bijna rond, bedankt voor uw aandacht.)

Kat.
2 1