het was een zomer die warm was, zoals zomers behoren te zijn.
op de dag van mijn afstuderen wandelde ik door het bos omdat
ik een enige keer iets wilde doen wat niet mocht.
ik werd er nerveus van, rebellie is ook maar
besteed aan de echte opposanten.
veel liever was ik de leerling die
endorfine maakte op de voorste bank.
ik hield van nieuwe dingen leren en de oorzaak van het probleem
bestond eruit dat alles in de wereld op een andere manier
een zekere vorm van intrige vertoonde.
Plato zegt dat mensen ideeën zijn.
men geloofde wel eens dat de school
in al haar voegen wist hoe oud ze was.
ik voelde me dan geïntimideerd, alsof ik stapte op de rimpels
van een geleerde burcht en het glorieuze kraken van gebouwen.
de gangen fluisterden dat cultuur de mooiste vorm van verdwalen is.
ik herinner me de lokalen die
op slaapvertrekken leken. hoe ik dan dacht dat tijd
zoiets als dromen was, en wij de geschiedenis op witte papieren
konden verzinnen. het erfgoed tekende de contouren van verbeelding.
ze zeiden dat we leerden vliegen.
we waren vogels,
ik een huismus. we broedden onze kennis onder bruggen
die leraren stoïcijns gebouwd hadden. ik vond dat een mooi woord,
stoïcijns, het deed me denken aan gemoedsrust.
we bladerden door de klassieke oudheid
zoals reizigers door een atlas.
onze vingers trokken grenzen tussen versvoeten.
het landschap van het schoolgebouw
bracht ooit een hert naar de speelplaats.
een leerling was geen lijdend voorwerp.
we konden vragen stellen en zelfs de muren hadden antwoorden.
later bleken vraagstukken en hoofdletters relatief,
toen gesprekken ook in stilte getuigden van een grote dosis
menselijkheid.
sommige dingen moeten alleen maar gevoeld worden.
als ik groot ben, word ik humanitair werker.
ik spreek de taal van tederheid.
gelukkig zijn er leerkrachten
die weerloos bijna voedzaam
en mussen de grootste trekvogels vinden.