Beeldgedicht
bij een foto van twee ineengestrengelde lichamen van een man en een vrouw
Ik eet je op
Met huid en haar
Gevierendeeld, geroosterd
de zachte stukjes saignant
De sappige, de kleverige ondersteboven
Je vezelige huid smelt
Ik hou je vast
Je haar in gouden strengen als een waterval
Ik klim erin, val
Ik haak je
Ik kom terug
Op de tast, raak ik je kwijt, geen spoor, aders op je huid
Melkweg van je sproeten.
Je ogen vlinderbloemigen
Je handen tentakels
Je mond op slot
Ik strik je
Mijn handen een ketting, een snoer
Zomaar knapt de draad
Losgelaten los
Ga maar