JIj hebt geen patent
op eenzaamheid.
Verdriet slijt nooit rechtlijnig,
het kartelt aan de rand.
Wringt zich in de bochten
van mijn geest.
Ik pulk aan de korst,
krab stukjes los.
Altijd rest er iets
onder mijn nagels.
Jij waant je alleen,
spreekt van melancholie.
Zomeravonden waar rook
uit de sintels kringelt
en het enige wat je kan doen
is binnensmonds zingen.
Een lied van lang geleden
tussen de grote en de kleine beer.
De stilte van de maan,
haar ronde silhouet waarvan je enkel droomt
als ze helemaal vol is.
Verwijt me niet dat ik niet weet
wat het is, verdriet.
Ik draag het op mijn huid,
een mantel van verweerd leer.
Het zijn de barsten waarvan ik weet
hier
heb ik geleefd.