In een land hier niet zo heel ver vandaan
woonde een dappere jongen, Max was zijn naam.
Hij was aardig, vrolijk, soms stil en klein.
Hij hield van voetbal, maar vooral bomen tekenen vond hij fijn.
Rood, geel, blauw, in alle kleuren en maten
met sappige vruchten, prachtige bloemen en grote bladeren.
Dag in dag uit tekende Max bomen
tot hij erbij in slaap viel vervuld van zoete dromen.
Geen huizen, katten, mensen of honden,
maar bomen die wel duizend meter groeien konden.
Zo ook die ene avond in zijn bed
had Max zich weer aan het tekenen gezet.
Een grote kersenboom met gouden kruin
die groeide en groeide in zijn eigen tuin.
Moe en voldaan legde Max zijn tekening aan de kant
en reisde hij naar dromenland.
Maar niet lang nadat hij was vertrokken
werd hij wakker door het geblaf van de hond die was geschrokken.
Met slaperige oogjes stapte Max uit bed
en ging beneden kijken, langs de trap, met zachte tred.
Hij kon zijn ogen niet geloven.
Met open mond staarde hij naar boven.
In zijn tuin groeide een boom tot boven de wolken, helemaal in goud
met honderden kersjes en een grote stam van hout.
Zonder aarzelen klom Max in de boom
naar boven, langzaam, maar zonder schroom.
Onderweg plukte hij een gouden kersje
en stak het in zijn pyjamavestje.
Helemaal boven keek hij rond
naar de wereld beneden hem, ver op de grond.
Hij zag huizen en steden zover hij kon kijken.
Overal lichtjes en de maan fier aan de hemel prijken.
Het was donker en Max zag niet zo goed.
Hij gleed uit en viel bijna op zijn snoet.
Daar hing hij, gevaarlijk bengelend aan een grote tak.
Niet lang meer voor hij naar beneden zou vallen met een smak.
Maar toen, door een grote windvlaag werd Max gegrepen
en vloog hij door de lucht, met zijn ogen half dichtgeknepen.
Hij vloog over ruige zeeën en uitgestrekte woestijnen,
hoge bergen en diepe ravijnen.
Zo reisde hij, in zijn pyjama, de halve wereld rond
en viel met een smak neer op een plek waar geen enkele boom stond.
In één, twee, drie stond een groepje mensen rond hem.
‘Hallo, ik ben Max’, zei hij met verlegen stem.
Een klein meisje met rode botjes aan haar voeten
nam Max bij de arm en zei: ‘Leuk je te ontmoeten!’
‘Mijn naam is Anna, kom mee naar mijn huis.
Mijn moeder heeft koekjes gebakken en er staat verse thee op het fornuis.’
Met grote passen liep Max achter haar aan
tot bij een groot hek, waar ze stil bleven staan.
‘Hier woon ik’, zei het meisje, ‘hier in het bos.’
Ze liepen verder en volgden een pad bedekt met mos.
Maar nergens zag Max bomen staan.
Een bos zonder bomen, dat kon Max niet verstaan.
‘Waar zijn alle bomen?’, vroeg Max verbaasd.
Het meisje vertelde met haast:
‘Ooit had iemand het idee opgevat
om het hele bos om te kappen in de stad.
Om plaats te maken voor huizen, straten en pleinen
en daarom moest al dat mooie groen verdwijnen.
Nu kunnen de kinderen geen kastanjes meer rapen,
in de takken klimmen of in boomhutten slapen.’
En zo kwamen ze aan het eind van het pad bij een klein wit huis.
Het meisje zei: ‘Hier woon ik, dit is mijn thuis.’
Max kreeg binnen een kopje thee
en at een heerlijk koekje mee.
Maar het was al laat en tijd om naar huis te gaan.
Hij kwam van ver en had nog een lange weg te gaan.
Hij nam afscheid van het meisje en ging op pad
en tekende bomen, op de muren en de straten in de hele stad.
Zo was hij uren en uren druk in de weer.
Rood, geel, blauw, prachtige bomen, tekende hij keer op keer.
Kersen, kastanjes en bessen.
Dennen, sparren en essen.
Moe en tevreden ging Max een dutje doen in het gras.
Hij wachtte en wachtte tot het bijna donker was.
Tot plots zijn bomen begonnen te groeien,
hoger en hoger, en ook een gouden kersenboom begon te bloeien.
Alle kinderen kwamen op straat en keken naar boven.
Ze konden hun ogen niet geloven.
Ook het meisje met de rode botjes kwam naar buiten
en zag bomen groeien en hoorde vogeltjes fluiten.
Alle kinderen dansten rond de bomen in het veld
en droegen Max op handen door de lucht, hij was hun held.
Maar Max had heimwee en wilde naar huis,
dus klom hij in de kersenboom, ver boven het feestgedruis.
Hij wuifde naar alle kinderen en glimlachte nog snel.
Het meisje riep heel luid: ‘Dank je wel!’
En toen, heel plots, door een grote windvlaag werd Max gegrepen
en vloog hij door de lucht, met zijn ogen half dichtgeknepen.
Hij vloog over ruige zeeën en uitgestrekte woestijnen,
hoge bergen en diepe ravijnen.
Zo reisde hij, in zijn pyjama, de halve wereld rond
en kwam met een smak neer op de plek waar zijn bed stond.
Max viel meteen in slaap en had mooie dromen
over een meisje met rode botjes en een bos zonder bomen.
Toen Max ’s morgens wakker werd,
rende hij nieuwsgierig naar beneden met zijn ogen wijd opengesperd.
Hij haastte zich snel naar de tuin op de tippen van zijn tenen
maar de kersenboom met gouden kruin was verdwenen.
Max stak zijn hand in de zak van zijn pyjamavestje
en wat voelde hij daar: een gouden kersje.