Scheuren en gaten. Breuklijnen. Zo komt het licht binnen. Zo sijpelt het bewustzijn naar buiten. Minuscule lichtpuntjes in het duister. Als vlokken stof zweven ze onwennig door de kamer. Vonken verzamelen zich rond mijn hoofd. Vormen een aureool. Mogelijk een kroon van doornen. Het vuil van de aarde. Ze onthullen zich als kwalvormige gasplaneten in doffe blauwe kleuren. Elegante centripetale wezens die zich verliezen in onhoorbare muziek. Mijn hoofd gonst van de suggesties, een duizelingwekkende choreografie op een stille symfonie. Een artistieke openbaring waarvan ik de betekenis niet begrijp, maar ik kick op haar schoonheid, mijn ogen inhaleren de fonkelende gedaantes en worden zelf drager van het vuur.
In een fractie van een seconde zie ik de waarheid en niets dan de waarheid, hoe de hele wereld in elkaar zit, van een beangstigende schoonheid, de perfectie maakt krankzinnig, en een mens kan zo’n inzicht slechts enkele seconden dragen, voor zijn hele geest zich met complete en verwoestende en onoverwinnelijke waanzin vult.
Er zit wel degelijk een methodiek hierachter, net als achter alles, maar het oog kan slechts haar willekeur vermoeden. De drieste neteldiertjes maken wel eens scherpe bochten, onverwacht, nu eens links, dan rechts, iets naar boven, diep naar onder, maar lijken altijd de onvolmaakte cirkel rond mijn hoofd te beschrijven.
Na geruime tijd – minuten? een halfuur? vele uren? – krijgt het hele occulte proces iets schrikwekkends. Steeds meer begin ik de situatie waarin ik me bevind te verafschuwen. Slaaf van een naargeestig mantra waar ik de ballen van begrijp. De verschrikking is absoluut. Mijn slapende lichaam schokt en werpt zich uit zijn baan. De kamer vliegt overkop.
Ik voel dat iets zich heel gauw los zal maken van mijn lichaam, maar ik weet niet wat. Gaat het om meer vloeistoffen of gassen? Of zal er iets essentiëlers uit mij ontsnappen? Hoeveel stukjes ziel zal ik deze nacht nog morsen? En wat blijft er in de ochtend over? Laat ik enkel nog huid en afdruk in mijn gekwelde bed over en zal de essentie van mijn bestaan ten hemel rijzen, omringd door ondertussen honderden lichtgevende medusen? Met welke snippers uit welke heilige boeken zal ik wat betekenis bij elkaar kunnen puzzelen? Ik weet dat ik zonden zal moeten afleggen. Angsten zal moeten uitschijten. Wrok uitkotsen. Woede uitzweten. Haat uitzweren. Jaloezie uitpissen.
De donkere lucht wordt ijler en condenseert. Alles is oceaan nu. Waar kwallen goed gedijen. Ik niet. Ik lig te stinken in een zelfverklaard aquarium. En de blauwe weekdieren ondergaan een nieuwe transformatie. De spoken van de oceaan krijgen steeds menselijkere trekken. Gelei wringt zich in vlees. Tentakels schoppen het tot ledematen. Het zijn nu lijken van drenkelingen. Ik lig hier verdomme in een zeemansgraf. Het massagraf dat we liever willen vergeten. De duizenden lijken op ons collectieve geweten. Dat laatste beetje menselijkheid dat al lang weer is uitgescheten.
De kolkende hompen rottend vlees beginnen samen te klitten tot een groot respirerend wezen, een soort van rimpelige, harige en vlezige godin. Met een beetje verbeelding een gigantische blauwe kut. Misschien wel die van een godheid uit de vele wereldgodsdiensten die er te rapen vallen. De Vernietiger. Zij-wiens-kut-blauw-is. De pratende maar tandeloze vagina stelt me enkele vragen waar ik niet op kan antwoorden. Ik kijk haar angstig aan, iets wat zij naar arrogantie vertaalt. In het midden van het zwarte gat kolkt een vuurbal als een soort van oog. Het kijkt me doordringend aan terwijl ze mijn eerste opdracht aan me toevertrouwt.
Niet gehoorzamen ligt niet in mijn aard. Ik weet wat er volgt. Een boeiende maar uitputtende reis naar de openbaring waar ik al heel mijn leven op wacht. Volg de kwallen door de levenspoort naar wat je altijd al hebt willen weten. Leg jezelf af in lagen. Ontdoe je van armen, benen. Schuur de huid van je vlees en het vlees van je botten. Al je geheimen liggen nu als appels voor het rapen. Je hoeft geen densiteit. Je bent niets met gestalte. Je bent een zwevend bewustzijn. Een verlichte geest. Je toegetakelde brein voelt zich als de laatste coelacanth op sterk water. Zwoegen bevrijdt.