Gert Vanlerberghe

Gebruikersnaam Gert Vanlerberghe

Teksten

Agorafobie

ze gelooft in karma en de markteconomiehaar dag is een kogeltrein, ze leeft sneller dan haar schaduwweer een zon aan spaandersik sla het licht op in mijn kijkdoosverblind de opgebrande collega nieuwsgierigheid straft meteenvoor de mooiste dagpauwoog voer ik mijn klinkende betoogik denk: het spijt me, escapisme is een voorrecht voor de rijkenmaar ik wens niet te bezwijkenonder het zuchtende beton, hypotheken wegen door kies een outfit, moeder zwaluwvandaag klimmen we naar dagoba’sop muilezels sluipen we door het nauw van de siqom te oreren in namaakstedeneen hellas van kartonmijn koninkrijk voor een beeldenstormnu het doek valt over reizen laatste raki voor de avondklokturen naar een spookrivierabij het kasteel van de koopmanflamingo’s in het zoutmeereen bevroren reiger in het riet val je mee nergens heen?kies een audi, vader ransuilom te cruisen langs een kruisweg in minhoalles staties nu geschraptgelukkig had je eraan gedacht ze in te scannen met een apphallo, hier simon van deliveroouw gestoofde spijt wordt koudde wijn nu zuurde kater voor overmorgende cijfers swingen de pan uiteen ragtime donkerroodroerloos op een stoelverleren we elkaaruit het hoofd, uit het lijf sanseveria, blijf in uw potmaar ik wil nog tempels zienverloren beschavingen terugfluiteneen terrorist influisterenhoe onbeduidend hij/zij oogt naast een virus, een rottend systeemeen zwerver die sterft zodatiedereen kan leven zonder filtereen sloppenwijk verdwijntvoor de aanleg van een pleinwaarop geen mens durft te blijvenhet zuichtende beton, door mijn schuld door mijn schuld

Gert Vanlerberghe
29 0

19u59

Verhalen van coronacruises, coronahotels, en hoe het allemaal begon: een vleermuis in de mond. Ze lijken van lang geleden. Ik ben ze haast vergeten. Nu maken ze plaats voor een eigen gefragmenteerd relaas. Duiven tellen tussen de bloesem. Vaststellen dat een woerd de twee meter afstand bewaart van zijn nieuwe vlam, zijn prinses in schutkleuren. Medelijden met de hond met drie poten. Sympathie voor zijn baasje. Blikken mogen nog kruisen, het is nog niet verboden. Een glimlach is nu meer waard dan wat centen. Het gastvrije grasveld waar iemand zijn sleutels tussen de keutels is verloren. Beloning voor de eerlijke vinder. De eerste vlinder. Waarop wacht de zwaluw? Het luchtruim al geruime tijd door buizerds ingenomen. Ze zijn hier koning te rijk. Wij zijn volkomen te rijk en vrezen wat moet komen. Ook wij bidden. Al is het in onze dromen. Het is druk wanneer niemand thuis blijft. Achter ramen zie ik enkel pluche beren en de kat. Ze wachten bang af. Om acht uur geklap. Ook witte lakens bedanken onze mondmaskerhelden. Ze symboliseren de goede afloop: ook vandaag stapt dit gezin niet in het graf. Eeuwige vraagstukken die ik mezelf voorleg:Zal ik me straks dan toch in het wassalon wagen?En de nachtwinkel?Kan een brood mij besmetten?Komen die fietsers niet te dichtbij wanneer ze me inhalen?Zal ik dierbaren verliezen aan het virus?En wat als ik zelf drager ben? Flarden van gesprekken opvangen. Of Yellow Submarine wel van The Beatles is. Zij denkt van niet. Haar vader wint het debat. Er is Google. En ik kon het niet laten in te grijpen. De eerste keer dat ik vandaag het zwijgen verbrak. In het wassalon vraagt een jonge man zich luidop af of ook senioren Tinder gebruiken. Het zou me verbazen van niet. En Tinderbereik stopt niet aan de grens. Matchen doen we op krediet. Swipen als tijdverdrijf, de tijd niet om het tinderen te minderen. We lijken wel kinderen.  Een dochter die haar moeder, na een blik op het infobordje, moet geruststellen. Dit is een salamander, mama. Geen krokodil. En ze zijn veel kleiner. Geen nood. Je bent hier veilig. Oranjebuik doet geen vlieg kwaad. En dat we ook in tijden van corona kunnen lachen. Het is al even gezond als uit uw kot komen en blijven bewegen. In de bufferzone die we lockdown light noemen, om ons eraan te herinneren dat het allemaal veel erger kan. Zodra onze eigen angsten in bedwang kunnen we nadenken over vluchtelingen, over daklozen, over kankerpatiënten, over andersvaliden in tijden van corona. Over coronapatiënten in tijden van corona. Vandaag denk ik weer: het kan allemaal veel erger. Vandaag weet ik zeker: dit komt goed. Maar vraag het mij morgen nog eens.

Gert Vanlerberghe
30 1

Meduse

Scheuren en gaten. Breuklijnen. Zo komt het licht binnen. Zo sijpelt het bewustzijn naar buiten. Minuscule lichtpuntjes in het duister. Als vlokken stof zweven ze onwennig door de kamer. Vonken verzamelen zich rond mijn hoofd. Vormen een aureool. Mogelijk een kroon van doornen. Het vuil van de aarde. Ze onthullen zich als kwalvormige gasplaneten in doffe blauwe kleuren. Elegante centripetale wezens die zich verliezen in onhoorbare muziek. Mijn hoofd gonst van de suggesties, een duizelingwekkende choreografie op een stille symfonie. Een artistieke openbaring waarvan ik de betekenis niet begrijp, maar ik kick op haar schoonheid, mijn ogen inhaleren de fonkelende gedaantes en worden zelf drager van het vuur. In een fractie van een seconde zie ik de waarheid en niets dan de waarheid, hoe de hele wereld in elkaar zit, van een beangstigende schoonheid, de perfectie maakt krankzinnig, en een mens kan zo’n inzicht slechts enkele seconden dragen, voor zijn hele geest zich met complete en verwoestende en onoverwinnelijke waanzin vult. Er zit wel degelijk een methodiek hierachter, net als achter alles, maar het oog kan slechts haar willekeur vermoeden. De drieste neteldiertjes maken wel eens scherpe bochten, onverwacht, nu eens links, dan rechts, iets naar boven, diep naar onder, maar lijken altijd de onvolmaakte cirkel rond mijn hoofd te beschrijven. Na geruime tijd – minuten? een halfuur? vele uren? – krijgt het hele occulte proces iets schrikwekkends. Steeds meer begin ik de situatie waarin ik me bevind te verafschuwen. Slaaf van een naargeestig mantra waar ik de ballen van begrijp. De verschrikking is absoluut. Mijn slapende lichaam schokt en werpt zich uit zijn baan. De kamer vliegt overkop. Ik voel dat iets zich heel gauw los zal maken van mijn lichaam, maar ik weet niet wat. Gaat het om meer vloeistoffen of gassen? Of zal er iets essentiëlers uit mij ontsnappen? Hoeveel stukjes ziel zal ik deze nacht nog morsen? En wat blijft er in de ochtend over? Laat ik enkel nog huid en afdruk in mijn gekwelde bed over en zal de essentie van mijn bestaan ten hemel rijzen, omringd door ondertussen honderden lichtgevende medusen? Met welke snippers uit welke heilige boeken zal ik wat betekenis bij elkaar kunnen puzzelen? Ik weet dat ik zonden zal moeten afleggen. Angsten zal moeten uitschijten. Wrok uitkotsen. Woede uitzweten. Haat uitzweren. Jaloezie uitpissen. De donkere lucht wordt ijler en condenseert. Alles is oceaan nu. Waar kwallen goed gedijen. Ik niet. Ik lig te stinken in een zelfverklaard aquarium. En de blauwe weekdieren ondergaan een nieuwe transformatie. De spoken van de oceaan krijgen steeds menselijkere trekken. Gelei wringt zich in vlees. Tentakels schoppen het tot ledematen. Het zijn nu lijken van drenkelingen. Ik lig hier verdomme in een zeemansgraf. Het massagraf dat we liever willen vergeten. De duizenden lijken op ons collectieve geweten. Dat laatste beetje menselijkheid dat al lang weer is uitgescheten. De kolkende hompen rottend vlees beginnen samen te klitten tot een groot respirerend wezen, een soort van rimpelige, harige en vlezige godin. Met een beetje verbeelding een gigantische blauwe kut. Misschien wel die van een godheid uit de vele wereldgodsdiensten die er te rapen vallen. De Vernietiger. Zij-wiens-kut-blauw-is. De pratende maar tandeloze vagina stelt me enkele vragen waar ik niet op kan antwoorden. Ik kijk haar angstig aan, iets wat zij naar arrogantie vertaalt. In het midden van het zwarte gat kolkt een vuurbal als een soort van oog. Het kijkt me doordringend aan terwijl ze mijn eerste opdracht aan me toevertrouwt. Niet gehoorzamen ligt niet in mijn aard. Ik weet wat er volgt. Een boeiende maar uitputtende reis naar de openbaring waar ik al heel mijn leven op wacht. Volg de kwallen door de levenspoort naar wat je altijd al hebt willen weten. Leg jezelf af in lagen. Ontdoe je van armen, benen. Schuur de huid van je vlees en het vlees van je botten. Al je geheimen liggen nu als appels voor het rapen. Je hoeft geen densiteit. Je bent niets met gestalte. Je bent een zwevend bewustzijn. Een verlichte geest. Je toegetakelde brein voelt zich als de laatste coelacanth op sterk water. Zwoegen bevrijdt.

Gert Vanlerberghe
0 0

BMI: Body Mass Inversion

De vuile ramen, met recente adem aangeslagen, woorden, soms een schreeuw, slaan te pletter op dubbele beglazing. Ongewassen lakens en een sofa om op te slapen, de geur van gevangenschap, van gekooid kweeklijf, en complexen die de kamer nooit verlaten. Je woont in een bijeen verzameld trauma, een boze droom van enkele vierkante meters groot, vele verdiepingen hoog. Achter het raam, voorbij de valse hoop op een snelle verlossing, het panorama van een stad waar je even geen deel meer van uitmaakt, je leven uit dit mierennest geschrapt. En niemand die het merkt. De honger naar verzadigde vetten en suikers brandt in je keel, maakt je tong een droge leren lap dat verhard in het lange wachten, een dagelijkse kick die er plots de brui aan gaf. Marteltuigen om vet te verbranden, liters zweet en de stank niet te harden, maar afslanken zul je, afgesneden van de toevoer van frisdrank en vet, gedaan met donuts en spek, weg met cola en drek, Geen taartjes, geen fastfood, cold turkey in vastgoed. En 's avonds worstel je met andere duivels, Stockholmsyndroom, het pad naar verlossing, gehandboeid aan haar perverse geest, gedwongen dieet, doeltreffend maar wreed. Mindblow, ze is zo mooi. Perfect getraind, je ziet jezelf over enige tijd, jouw spiegelbeeld in een streeflijf, een Siamese tweeling verwikkeld in een titanenstrijd, en hoe de rollen omgedraaid, hoe haar kont de sofa zal dragen tot ze in jouw afdruk past. Je hebt je doelgewicht bereikt, fastfood is verleden tijd, maar voor haar start een soortgelijke proef. Ze zal vreten tot ze zo dik als jij toen.   (voor Irvine Welsh en zijn fans)

Gert Vanlerberghe
0 0

De nacht

Die gedachten waarop nachten kunnen breken, verblind door een gebrek aan licht en high van hun eigen duister. Een sombere overpeinzing komt altijd onverwacht. Ze rijt elke jonge nacht, onervaren in haar veelvoud aan mogelijkheden, moeiteloos aan flarden. Amper opgewassen tegen wie geen aandacht heeft voor nachtelijke pracht. Zelfs in het meest volmaakte duister heb je zwartkijkers. En de nacht zet poorten open, laat niets of niemand buiten, dronken door een macht van tolerantie, een drang naar experiment als een dodelijke cocktail. Als stomende seks kan, dan kan ook verkrachting. Als liefde en behagen, dan ook woede en verwarring. Hier krijgt iemand een ingeving, ze wil haar man verrassen. Daar drijft de rommel in zijn hoofd een man naar drank en zelfmoord. Hier woedt oorlog, daar groeien tweede kansen. Hier feesten als de beesten, daar een spuit in de aders. Gekker moet het niet worden, dacht de nacht bij zichzelf, en toen werd het nog gekker. Gierende banden. Een Nissan die zich rond een lantaarnpaal drapeert. Vrouwen nagefloten, ze negeren, krijgen slaag. Wat had je aan? Honden verscheuren elkaar voor hun baasjes vermaak. Een eenzame man die zijn allerlaatste adem uitbraakt. Een dronken val van zes hoog. Een gooi naar macht. Een betoog. Kristalnacht. Lange messen. Een popster vermoord. Een baby doodgeboren. De schemering was zwanger van beloften en van kansen, maar de nacht brengt alle duivels aan het springen, aan het dansen. De nacht snuift lijntjes sterrenstof, voelt zich groter, kan meer aan. Als een zaadje in de hersens groeit een inval tot een daad. En met spijt in hun ogen zeggen zij het was de coke, het was de drank. Maar het was de nacht, onverantwoord, die de rede had verpacht. Het was de nacht, opstandige puber, onstuimig, ondoordacht. De omvang van de schade die ze toelaat had ze nauwelijks verwacht. Het was de nacht, wanneer alles nep en schijn en verdacht. Arresteer de nacht. Veroordeel de nacht. Die junkie. Die hoer. Die gangster. Moordenaar. Bedrieger. Leugenaar. Messentrekker. Manipulator. Pak haar alles af. Trek haar bij de haren. Sleep haar over de grond. Het is de dag die onze zelfoverschatting weer verstomt.

Gert Vanlerberghe
3 0

You Must Die

"Have you thought of Allāt and al-'Uzzā and Manāt the third, the other; These are the exalted Gharaniq, whose intercession is hoped for." En we vallen. Wrakstukken met heel veel verleden en nog luttele seconden op de teller. Ledematen, schoenen, stoelen, verpakkingen als asteroïden op koers naar de aarde. Een roze teddybeer maakt een frisse duik in een zwembad. Een motorkap verbrijzeld door een torso. We tuimelen, buitelen, duiken, storten neer. Onze maskers vallen mee (maar nog niet af). Celestiale verschoppelingen. Getalenteerde stumperds zonder vleugels. Hulpeloos herboren in bevroren zand. Een ironisch aureool. Een stigma stinkend naar zwavel. We kruipen, leren lopen, zijn ons geloof voorgoed verloren. Van God los in een ommezwaai,I tell you, I tell you, rise 'n' shine, tot in den draai,I tell you, you must die. Afgescheurd van vaderland, van subcontinent naar eiland, van veel god naar geen god. Nul dat is te weinig en drie zijn er te veel. Er is er één één één Stad van zand, doof voor de Profeet.   Visioenen van Hastings, griffioenen en manticores. Een klikspaan en agenten op het strand. Het geïsoleerde huis. Ze komen je halen. Een rat in de val, als een olifantman. Geschopt en beschimpt, de politie uw vriend. Gemuteerd in een geit, je eigen gevoeg als ontbijt. Een haan die drie keer kraait. De struisvogel rent de eenzaamheid voorbij. Argentijnse herinneringen als aangestampte sneeuw. Unfinished business, maar de jaren halen haar in. En ik verdwijn geruisloos in de nacht, als een minnaar. Jij ontsnapt met je lotgenoten, L.O.N.D.O.N. en samen zullen we je geliefde stad bestormen, L.O.N.D.O.N. maar Spoono, arme duivel, wie slaapt er met je vrouw? I tell you, I tell you, wie kwam en nam je leven en je huis?I tell you, you must die. To be born again... He is alive! No survivors. En toch sta je in hun woonkamer. En toch sta je in jouw woonkamer. Beëlzebub de hoorndrager staat in zijn eigen woonkamer. En ik naar mijn bergbeklimster. Gods gezicht op het dak van de wereld. Ik ben God niet, ik ben er vele. Er is er één één één En ik zijn zelfmoordsoldaat, met knikkende knieën in de strijd tegen Al-Lat. Zij smijt kometen in mijn kruis, ik bliksem vuur in haar gelaat. Water is liefde, wijn is haat, de tijd een godslasterlijk kwaad. The Imam vs. The Empress:FIGHT! The Imam wins! Fatality!I tell you, you must die. Er is er één één één Water wins! Untime wins! En wat voor religie hebben wij ons op de hals gehaald? En ja, ik praat in mijn slaap, maar maakt dat van mij een aartsengel? Wie stuurt mijn woorden? Wie souffleert ze, wie schrijft ze op? Wie praat van tijd en van haat, van kanker en bedevaart? Wie leidt de weg naar Mekka? "Is er een God?", vraagt de clown aan zijn os. Het dier blijft het antwoord schuldig.Pleased to meet you,hope you guess my name! Een gedroomde comeback. De nieuwe film. Over spijtige twijfels.  Er is er één één één  No survivors. I took another plane. Een gespleten universum. Een gespleten geheugen. Eén helft moet eeuwen dragen, tot aan het begin van de dagen.  Zevenslaper. Zeven dagen slapen in een kamer met de allures van de Himalaya. Want vergeten lukt haar niet. Everest in haar systeem. Visioenen van ijsbergen, Everest aan de Theems. Een ijsberg is water dat land probeert te worden. Everest is land in een groteske poging tot verdamping. Water. Land. Lucht. Gods gezicht. Geen tweede keer. Ik ben God niet, ik ben er vele. Ze vond me in de sneeuw, droeg me naar binnen. Onze liefde zo broos. Met overal barsten van het vallen, van het klimmen. Ik de engel die niet viel. Ik de aartsengel Djibriel. Tijd om wat Britten te bekeren,  een complete transformatie van L.O.N.D.O.N., stad van zonde-rlingen, en jij de droomduivel op zolder, baart een hype populairder dan Pokemon. Pleased to meet you,hope you guess my name! The Goat. The Bad. The Ugly. Geitman, de nieuwe zwarte superheld. De bange blanke man voert een nieuwe heksenjacht, gotta catch 'em all. Zwart is zonde. Jij bent geen engel, je behoorde tot de djinn, keerde je tegen het bevel van de Heer. Onze mutaties voeden de platte commerce, verruil je aureool voor hoorns, van een slechte ruil gesproken.   Maar er groeit iets op zolder. Wraak. En je wordt wakker in een nachtclub als je naakte menselijke zelf. Herboren.And all the sinners saints.   De Openbaring in een notendop: de engel die regels regent, de klerk die ze vervalst en de Profeet die het niet weet.  Stad van zand in verval, de stadspoorten wijd open voor de terugkeer van de Profeet. Onderwerping. Bekeer en heers.  Zuiver de stad van alle afgodinnen. Er is er één één één Een nieuwe godsdienst, een stortbui aan verboden, alle vrouwen achter slot, een zwarte markt van varkensvlees, dissidente spotprenten bij de vleet. Wat vervelend als niet iedereen je god graag heeft. Prostituees verkleed als de vrouwen van de Profeet: bijzonder winstgevend. De dichter zijn profane versie. Een heilig huishouden weerspiegeld in een bordeel. Spot en verzet in de kiem gesmoord door het zwaard. Hoeren en dichters. Dichters en hoeren. Wat is het verschil? En het licht dooft in de ogen van de Profeet, met een dankwoord aan Al-Lat op de lippen.   To be born again, first you have to die. Je haalt je oude leven uit de kast, past het als een oud knellend pak. L.O.N.D.O.N. And so we meet again. Een Dickensiaans drama. Winnaar en verliezer. Geen kans op vergiffenis, je ogen spuwen vuur. Wraak is een gerecht dat koud wordt opgediend.  De waanzin als de bliksem ingeslagen, pillen tegen schizofrenie, pillen tegen paranoia, een zelfdestructieve liefde verteert ons. Red ons of wacht geduldig af. Stemmen in mijn hoofd, stemmen aan de telefoon. Duivels die fluisteren, boodschappen voor Cone. Ze knagen en vreten en hakken en beuken. Wraak koud opgediend. Geen vezel nog heel. Niet van haar bergketen op zakformaat. Niet van ons. Black lives matter. Massaprotest. Oorlog in de straten. Een rechtszaak die de gemoederen verhit. Ik heb mijn gouden trompet. Ik blaas het einde van de mens. So we meet again. Confrontatie in een brandend huis. Een regen van vuur. Verkoolde geliefden. Hier komt alles samen. Hier brandt alles af. Hier splitst de vuurzee in twee en lopen wij samen naar buiten. Vergiffenis.   1 2 3 4 5 6 7 zo gaat het goed, zo gaat het beter, alweer een kilometer van spirituele waanzin. En we gaan nog niet naar huis, want niemand is daar thuis. Alle gelovigen te voet, enkel ketters nemen de Mercedes-Benz. Dodentocht naar Mekka. Wandelen op voeten die geen voeten meer zijn. Maanlandschappen van blaren en bloeduitstortingen. Maar wij gaan nog naar huis. Bijlange niet. Een kudde geïntimideerd door gieren en twijfels. Wie is de volgende die valt en niet meer opstaat? Toch brengen vlinders gevleugelde hoop. En ik droom onrustig voort. Een baby door steniging vermoord. Geloof heeft geen zwak voor diplomatie. Geloof is alles of niets. Geloof heeft geen bewijs nodig. En daar is de zee, de zee, de zee. Geloof verzet spreekwoordelijke bergen, maar de zee wil niet echt mee. Het water wordt hun graf. Hier is geen plaats voor mirakels. Schrap wat niet past:  De zee wordt geopend./De zee blijft gesloten. Einde van de bedevaart. Mekka wacht.   Een vader op sterven. Terug naar het geboorteland dat je wilde vergeten. Nu heb je een heden om te vergeten. Je toekomst zit geklemd in een wonderlamp, wrijf drie keer en ze verschijnt. De sporen die een overleden geliefde achterlaat doen nog het meeste pijn. Je neemt ze waar en je begrijpt.    En ik maak me klaar voor alweer een tragedie op de schaal van Shakespeare. Van hier gaat het enkel naar beneden. Gods gezicht op het dak van de wereld. Ik ben God niet, ik ben er vele. Gevallen engel. No survivors. To be born again, you must die.   Voor de typografie en afbeeldingen: http://gertvanlerberghe.blogspot.be/2016/08/you-must-die.html

Gert Vanlerberghe
0 0

Fortengordel

Mijn broers hart was amper de onneembare vesting die ik van het mijne had gemaakt. Bij elk nieuw drama tussen papa en mama leek ik sterker te worden, met alweer een nieuwe fortengordel opgetrokken in mijn borstkas. Mijn ribben moeten van staal zijn geweest. Daar geraakten ze niet meer zonder slag of stoot doorheen. Emotionele chantage, gesmeek en gesnotter ketsten op me af als kogels op de borst van Superman. Terwijl ik steeds trotser werd op mijn toenemende immuniteit (al moest ik het knagende schuldgevoel aan mijn Achillespees soms een flinke trap tegen de snuit verkopen), werd mijn broers hart doorzeefd door de verdwaalde kogels van de vuile oorlog die mijn ouders tegen elkaar hadden ontketend. Zelf zonk ik diep weg in mezelf, niet uit schaamte, maar uit zelfbehoud. Ik trok me terug, stopte mijn oren dicht met was, en zo gingen ook de noodkreten van mijn broer aan me voorbij. Vaak zat ik alleen in mijn kamer te studeren of te schrijven, of stortte ik me roekeloos in het nachtleven, toen al. Miserie is voor anderen. Laat hen maar dubbel plooien van de pijn. Ik werd liever dronken van het leven, dat ik met beide handen wilde bedwingen. Alle rampspoed van buitenaf wenste ik te weren. En als ik al problemen had, dan waren dat mijn eigen problemen. Zo leidde ik tijdens die jaren een leven waarvan ik in de waan was het scenario zelf te hebben geschreven. Ballast had ik overboord gegooid, althans dat dacht ik. Maar de klauwen van het verleden hadden diepere wonden geslagen dan ik toen vermoedde. En ook de angst voor een invasie van buitenaf was nooit ver weg. Want er zijn elementen waar je geen vat op kunt hebben. Waar je nooit vat op kunt hebben.

Gert Vanlerberghe
0 0

Zitbal

Met een doos druipend van de vervaagde herinneringen tegen zijn borst geklemd stond Ivo, verward en aangedaan, op de gang op de lift te wachten. Ik had zijn gedrag een halfuur eerder, voor hij het me vertelde, al wat vreemd gevonden. De anders zo rustige Ivo was nogal opgefokt de vergaderzaal buiten gelopen met een duidelijke drang om ergens tegen te trappen. Het eerste object dat Ivo’s pad kruiste, was die dekselse zitbal van Olga. Een welgemikte trap keilde het plastieken geval in een mooie boog net over ons eiland, waardoor beeldschermen, schrijfgerief, markeerstiften, perforators, glazen water en fotokaders in het rond vlogen, als kegels bij het bowlen. Een stilleven van een kantoorruimte dat uit elkaar spatte als de overrijpe leugen die hij jarenlang had geleefd. De bal ketste nog een paar keer tegen de witte muren en bleef ten slotte uitgeput op de vloer liggen. Zoiets zag je niet elke werkdag. En al zeker niet bij de anders zo correcte Ivo. Er was dan ook een oorzaak. Mijn collega was een noest werker maar heeft altijd wat last gehad van achterdocht. Zo was hij ervan overtuigd dat het management er steeds op uit was om hem met zijn klikken en zijn klakken buiten te gooien zodra er zich een kans voordeed, ondanks het uitstekende werk dat hij verrichtte voor het bedrijf. Wanneer hij erover begon tegen mij of tegen Frank van de boekhouding, probeerden we hem uit te leggen waarom daar nu eens geen enkele reden voor was. En nu, wanneer hij dit het minst verwachtte, werd hij alsnog ontslaan. Het leven is een bikkelharde klootzak. En zo ook de hele bestuursraad. Toen onze bedrijfsleider zeven maanden geleden een champagnefles ontkurkte omdat we een kanjer van een klant hadden binnengehaald, een gigant uit de auto-industrie, ging het personeel maar half mee in zijn nochtans aanstekelijke enthousiasme. We zouden flink moeten uitbreiden om al het extra werk te kunnen bolwerken. Zo werden er in de weken die volgden aan de reeds honderd werknemers nog eens veertig toegevoegd, in een bui van ongeremd optimisme over de glorieuze toekomst van het bedrijf. Al vier maanden later bleek dat onze grote klant ons veel minder werk zou kunnen leveren dan aanvankelijk beloofd, en weer drie maanden later bleek dit nog eens een schrijnende hoeveelheid minder, tot de CEO niet anders kon dan 50% van ons werk te outsourcen naar het kantoor in India, en 40% van het Belgische personeel vriendelijk af te danken. De zeepbel was open gespat en er bleef niets dan narigheid over. Ook voor Ivo. Het was een wonder dat mij niet hetzelfde was overkomen. Met mijn teamleader boterde het al niet echt, en dat is een understatement, en daar kwam dan nog eens bij dat ik ondanks mijn zorgvuldig voorgeschreven pillendieet nog steeds af en toe vrij laat op mijn werk arriveerde en er allesbehalve fris of uitgeslapen uitzag, om de eenvoudige reden dat ik dat niet was. “Het leven is oneerlijk, Ivo. Zo verdomd oneerlijk.” “Tegen wie zeg je het? Toen de manager het me vertelde, draaide ik bijna weg. Meteen vroeg hij Olga om een glas water voor me te gaan halen. Het kreng gehoorzaamde zichtbaar met tegenzin. Zelfs in zo’n situatie kan ze zich niet gedragen.” “Alleen al het idee dat iemand erover zou kunnen dromen dat ze nog maar een plaats lager in de hiërarchie zou staan. Maar ik dacht dat jullie elkaar wel min of meer mochten. Ik was het die ze niet kon luchten.” “Nee, ik kon haar niet uitstaan. Maar dat was het enige wat ik haatte aan deze job. Al de rest was gewoon…” Hij slikte iets bitters weg. “Verdomme, Patrick, ik heb alles wat ik had in deze job gestoken.” Hij begon warempel te huilen. De lift was gearriveerd en weer vertrokken. Hij stond daar in zijn goedkope maar deftige pak, met zijn kartonnen doos met foto’s van het dochtertje dat hij maar om de veertien dagen een weekend mocht zien en met zijn onafscheidelijke yuccaplant, die hij beter leek te verzorgen dan zichzelf, die hij wellicht ook liever zag. Die verdomde yuccaplant. Zoals in een goedkope serie of een stripverhaal uit de jaren zeventig. Daar droeg wie ontslagen werd ook zo’n stomme plant in zo’n kartonnen doos de werkplek uit. Deze man belichaamde de kantoormens. Zijn job definieerde hem. Hij stond daar. De lift nogmaals opgeroepen, aangekomen, weer vertrokken. Ivo wou niet weg. Hij weigerde uit het gebouw te gaan. Hij huilde. Hij stond daar. Ik stond ernaast. Zou hem een knuffel hebben gegeven, maar ja, die doos. Hij huilde. En ik bij wie de woorden te kort schoten. Ik had moeten gaan. Niet hij. Voor mij ging het om mijn laatste houvast in het leven. Het laatste wat me op het juiste pad hield, wat ervoor zorgde dat ik niet voluit tegen de vlakte smakte, wat voor regelmaat zorgde in de woeste, onstuimige chaos die mijn leven op korte tijd was geworden. Maar meer betekende het allemaal niet. Brood op de plank. En wat routine. Niet meer. Niet minder. Deze man hadden ze net een arm afgenomen. En wat de fuck moet iemand doen zonder arm? “We gaan er nog eens ene pakken in ’t Vervolg he?”

Gert Vanlerberghe
4 0

Melancholia

Wachten op een barst. Breken voor de schade opgemeten.Een celdeling.Bevrijd en in angstzweet bevroren.Fantoompijn. Agorafobie.L'union fait la force. Bloedarmoede. Leeg en belegen.Een uitgewerkte pil. Waar is de calcium.Waar is de nooduitgang.Slapen in jouw afdruk.Melancholia kijken met een glas, dan de hele fles wijn,en 's nachts hetzelfde dromen over Mars,die opgedoken van achter de zon ons met een kopstootreduceert tot de eindeloze slierten van irrelevantiedie we al lang in vaste vorm waren.De vaas breekt, valt in exact dezelfde scherven uiteen als de vorige keer.En de lijm is op.En de winkel is gesloten, nee verhuisd, nee opgedoekt, nee failliet.Elke ochtend een langere rij bij de voedselbedeling.Kansloze kinderen.Kansloze kleinkinderen.Kansloze achterkleinkinderen.Een credo: Wij zijn niet kapot te krijgen.Toch niet van buiten uit.Er kruipen termieten over onze geslachtsdelen.Wij weven twijfels in het zonlicht. Vakmanschap.Kijk ons roepen.Hoor ons denken.Niets is nog van porselein. Gehard als alles is in het vallen.Wij verkopen ons koninkrijk voor een paard.Een taxi die met gierende banden een remspoor achterlaat.Wij zijn elkaars slijmspoor. Wij kotsen replica's van de ander.Wij hebben ons de huid te hard aangespannen.Fluit eens op mijn wang.Onze tongen zijn larven op hun rug geworpen.Gal lekt waar het niet spuiten kan.Dikke zwarte druppels. Als pek.Een aderlating. Een nieuwe mens. Wij zijn veel van elkaar maar spreken af:geen voetnoten, geen biddende valken boven speeltuinen,geen alligators op golfterreinen.We zijn geen wonden, hoogstens gehalveerde hagedissen.We zijn het spartelen verleerd. Ook dat hoort erbij.Het is nu voluit inhaleren,verdampte boodschappen uitblazen in het gezicht.Rooksignalen. Schouderklopjes. Een pillamp in de ogen. Ontkurk de fles. Blaas de illusies eruit.Hier wordt geleefd.Hier scheiden wegen.Hier borrelt iets.

Gert Vanlerberghe
18 1

Berichtgeving

Sommige waarheden komen van zodiep dat je ze enkel kunt hoesten.Ver vanuit de bast, de holle put betraliestdoor ribben die bij de minste trilling breken.Dit is geen hart dat gelucht, dit is de ziel uitkotsen,dossiers en blauwdrukken, levenslopen verbondendoor aders en draden, convergerende verhalen.Geef me een lepel en ik schraap de nuance van hetachterste van mijn tong, daar waar smaak zich niet waagt,en katapulteer het in uw verbijsterde gezichten.Zit er nog iets tussen mijn tanden?Heb ik iets van u aan of heb ik mezelfzonet zomaar even averechts gebraakt?Zit mijn façade nu diep in mij verscholen, en kan enkeleen zielenknijper tot bij mijn uiterlijke schijn?Een flinke hoestbui en alweer wat betekenis gelekt.Als klokkenluider reis ik naar het middelpuntvan de waarheid, tot aan de nek in de lava,een strijd tegen draken, met de hoop om af te varenin de bloedsomloop, flarden op pad naar het brein,van een taal die verdwijnt, een schimmenspelvan visies en kanten en water en wijn.De dronken dans relativeert zichzelf te pletterin het aanzien van twijfels die knagen en vreten en bijten,een waarheid met diplomatie besmet, te beleefd en te bedeesdom de straten met kraters te slaan, een wereld die beeftop haar grondvesten, ontdaan van verklaringen, onwetend,in de war, met gewiste hersenlagen, als na een coma.Nee, niets daarvan. De diepgewortelde leugenheeft zich goed ingedekt, tot in het beenmerg verzekerdtegen doofpotten die overkoken, rook waar ook vuur is,complotten die ontpoppen tot feiten. Zot zijn doet geen zeer.Maar nog zo'n hoestbui en je wordt gehospitaliseerd.Dingen zien die er niet zijn, daar hebben ze pilletjes tegen.

Gert Vanlerberghe
0 1

Proloog

De cava bijt zich een weg door onze tanden,omarm me, geef me nog zo'n tapenadezoen.Als eerste betreden we de dansvloer,de rest propt zich nog vol met excuses en kippenboutjes,maar ons lijf is al lang van de massa afgekolfd, afgestorven.Ben jij mijn ballerina, dan zal ik jouw dansende derwisj zijn.We wringen schaamte uit onze belegen botten, en de cava baart beloftendie ooit wel ergens in zullen worden gekerfd,in een heilige steen of in onze verdoemde zielen.Als jij stopt met Tinder, dan zal ik niet meer masturberenvoor een foto van Hitler. Fair enough, deze deal.Je maakt me uit voor randdebiel,ik zeg je kan vierkant mijn nazikloten kussen.Je baas gebaart ongeduldig, misschien weet hij weer een grap,of is hij zat genoeg om je een loonopslag voor te schotelen.Hopelijk is die dan pittiger dan zowat alle hapjes en grapjesdie vanavond de revue zijn gepasseerd.Ik heb trek in dat gebrek aan een slipje waar enkel ik,als ingewijde minnaar, weet van heb.Een voorschot op wat komen zal, de knellende ellendein mijn broek voor onbepaalde duur verlengd.Personeelsfeestjes als wachten op het perron,een trein met vertraging, maar eens hij komt,blijkt hij een buitenproportionele lading dynamiet te vervoeren,die niet enkel het station, maar gans het dorp wegvaagt.Achterin een taxidartelen en spartelen,grijpen en begrijpen:het zaad van de passagiers voor ons is nog lang niet opgedroogd.Stoom uit onze oren,een schurkend kruis,smeltende gletsjers,gruyère, stokstaartjes,rake klappen en slechte grappen,de kegelvormige moedervlek op de kont van je baas,en wat met kinderarmoede,en wat als de terreur ook ons op een dag zal treffen,een wilde staccato collage,messcherpe montage,preoccupatie met alles wat niets met jou heeft te maken.Focus.Focus.Focus.Stem je zender af op de bedenking:geen slipje. Géén slipje.Al heel de avond niet.En on repeat.Géén slipje.Al heel de avond niet.En on repeat.Géén slipje.Al heel de avond niet.Een kruisraket in positie gezet.Klaar voor lancering.Geen slipje.Een heldere hemel.Onbelemmerd door de nuance van textieldie tussen jouw graal en mijn queeste kleeft. En begin maar al te krommen.En begin maar al te trillen en te beven.Ik breng de zoden aan jouw dijk,haal je imago door mijn slijk,net als een zwijn met dat gewroet,jij de geul en ik de vloed.De taxi braakt ons uit op straat,een vuurbal stuitert, botst en kaatst.Een wildwaterbaan van aandacht en noodzakelijk kwaad.Want we schaden elkaars reputatiesneller dan we aan het praten geraken.Zie ons hier op de stoep,de goesting bevrijd uit de broek.Klauwen en kaken tot alles in staat,spraakmakend, tot op de tanden gewapend.Bloemen noch kransen noch confetti noch stomende lakensvoor hoe het verder gaat wanneer de voordeur dichtslaat.De sleutel in het slot is de enige vorm van penetratie.Alle cliffhangers en achtervolgingsscènes en ontknopingen en apotheosenzaten al in de proloog; in de feature film valt niets meer te rapen.We gaan slapen.

Gert Vanlerberghe
0 0
Tip

Wij van vele jaren

De reptilisering van de mens,met de jaren word je steeds meer leguaan.Koudbloedig zweren we zomerkleren af,wij hebben het namelijk altijd koud.Ook in juli. De illusie dat we vruchtbare levenshebben geleid werpen we van ons af,zo vervellen we uit comfort. Naakt als we zijnin onze angst, onze spijt, ons nooit genoeg,onze laatkomerij. Een winterslaap houdt onsgevangen tussen vier isolerende muren.Een terrarium waar kachels belachelijkhoge temperaturen uitademen en de koelkastvolgepropt met onvoldoende voedsel.Wij hebben geleerd om zonder oogledente slapen, waakzaam in onrustig dromen.Het is vaak lang wachten op bezoekvan ons gebroed, maar wij baden in geduld,met schubben als antennes, afgestemdop de golflengtes van een wagen die vertraagt,een vrouw die even draalt en zomaarwillekeurig voor de eenzame oprit blijft staan.Potentieel bezoek steeds om de hoek. Een koekjesdoosklaar voor gretig graaiende kinderhanden dieook vandaag niet zullen komen opdagen.Het eenzaamste huis in de eenzaamste straat.Een ommetje naar het park is niets meer danalleen zijn in het openbaar. De eens hongerigeeendensnavels zijn die droge kruimels beu.De jogger knikt zijn bezwete hoofd enkel noguit gewoonte. Even geroutineerd als de klokdie in de keuken tikt en onze harten die datvoorbeeld nauwgezet volgen. Synchroon.Een metronoom. De thuisverpleger lapt onsom de week beroepsmatig op. We krijgenpillen in alle kleuren, voor het hart en voor de kop.Onze staart groeit alsmaar langer met ervaringendie er geen zijn. Ze sterven af als dronken hersencellen,gebukt onder fantoompijn. Een ontspannen snaar,tot in de ziel versleten. Onaangeroerd door aandacht.Door iedereen vergeten.De tand des tijds hakt in op onze huiden, grauw en rauw.Kanonnenvlees van de willekeur, voor een frisse bries,de eerste vorst, of die nacht waarin onze afgerafelde ademafgesneden door een opeenstapeling van schrik,een verstikkend aura gevoed door de jaren.Een doodsangst zonder genade, enkel geëvenaarddoor de oorlogswonden van het leven, dat niets meerte bieden. Het is leven omdat er niets anders opzit.Shellshock. Posttraumatisch leven.Wij legionairs. Wij leguanen.Wij van vele jaren. Wij ouden van dagen.Ook de wijsheid die we in pacht zijn we vergeten.Wij bange slangen. Wij schildpadden zonder schild.Wij glijden in holen en spleten, kruipen weg onder een steen.En daar wachten we. Dat is alles wat we hebben.

Gert Vanlerberghe
10 2

Fragment

Zelfs hier in Cadiz kan ik mijn ogen niet van de vrouwen afhouden. Nochtans is dat precies waarvoor ik mezelf enkele weken naar Zuid-Europa heb verbannen. Ik heb tijd voor mezelf nodig. Of toch op z’n minst een periode weg van het vrouwelijk schoon. Parels voor het zwijn dat ik ben geweest. Maar dat gaat veranderen. Dat beloof ik plechtig. Ja, ik voel me schuldig. En schuldgevoel is exact datgene wat me ertoe heeft aangezet dit verhaal te schrijven. In een bar in La Linea zag ik hoe de ondergaande zon de rots van Gibraltar langzaamaan verduisterde. Tot er niets van overbleef. Ik nipte van mijn Sagres, slikte de eenzaamheid weg en bladerde in Pessoa. Die had ik van haar gekregen. De dag dat ik haar vertelde dat we er beter mee konden ophouden. Mijn wandeling in de straatjes van Gibraltar was geen lange conversatie, maar een diep stilzwijgen. Eenzaam in de luide massa wierp ik mijn schaamte, die op me brandde als de huid van Herakles, van me af. Non plus ultra. Er is meer dan zelfreflectie in het leven. Misschien moest ik maar eens volwassen worden. Ze was lang niet de enige wiens hart ik tot gruzelementen had vermalen. Meer dan eens ervoer ik hoe gemakkelijk het was om iemand door middel van puur goede bedoelingen en oprechte emoties toch heel hard te kwetsen. Het enige onontbeerlijke ingrediënt daarvoor was interesseverlegging. Een hartstocht die even gauw gaat liggen als hij was gekomen en die mezelf slechts minimale schade berokkent, maar bij het slachtoffer van mijn amoureuze uitspattingen voor niets minder gaat dan perte totale. Een emotionele lawine die haar hart nog maanden in een coma zal houden. Verschillende vrouwen zijn in die val getrapt. Zo ook ikzelf. Keer op keer. Want als ik niet telkens opnieuw rotsvast geloofde in de liefde die ik voelde, zou het meisje in kwestie nooit zo snel haar verdedigingsmechanisme hebben laten vallen, en zou de schade dus zeer beperkt zijn gebleven. Ik ben een player, een casanova, een don juan, die net als Don Quichote in zijn eigen wereld leeft, gelooft in de beloftes waarmee hij menig vrouwenhart sneller doet slaan. Mijn Heilige Graal is een Ware Liefde die niet bestaat, maar waar ik me aan vastklamp alsof mijn geluk ervan afhangt. Overmorgen neem ik de trein naar Sevilla, dan naar Barcelona, en zo hoop ik via ook nog Nice, Genua, Triëst en de Balkan uiteindelijk Griekenland te bereiken. Ik ga afkickverschijnselen krijgen. Ik zal honderden mooie vrouwen tegenkomen en ik ga hen met rust moeten laten. Er zijn genoeg harten vertrappeld, genoeg doden gevallen.

Gert Vanlerberghe
0 0

Pafos

Een maagdelijk wit strand, geen vuiltje aan de lucht. Hier liggen kansen om te grijpen, als kokkels en Sint-Jakobsschelpen, en stenen in alle kleuren, geurend naar verzadigd geduld.   Maar kansen talmen, de zee zout op en bomen doen hun beklag tegen wie het maar horen wil. Hier is de liefde geboren maar hier zwijgt voortaan ook de lust. En wil de reiziger, onvertrouwd met een toevallig oponthoud, hier zijn blik op de horizon spelden?   Zijn landkaart nu vloeibaar, en hij weer onvermoeibaar, het assortiment aan prentkaarten en half verzonnen landschappen van piramides en van mysterieuze sfinxen met sarcastische grimassen rond de lippen gekruld, als Italiaanse iconen, gekerfd in chronologisch onderbewustzijn. Achter de zeelijn, een land met problemen, verteerd door monotheïstische miserie.   Maar hier werd toch de liefde? Uit een zoute cocktail van zaad als uit duizend zakken, instant liefde, als uit een pakje. De zee een spermabank, coïtus afgedankt door een chronische ambrosiaverslaving. Een chemische reactie en daar een nieuwe grootmacht, alweer iets om voor te leven, voor te sterven.   Een eiland waarop alles verweven, alles komt samen. Een apostel gegeseld aan pilaren, door barbaren. De jaloezie versmacht de onschuld, in ergens een havenstad, met faam, me gusta. Hier leefde en stierf en werd tot leven gewekt een bisschop, verrezen uit een goocheltruc van Jezus. De tante van Mohammed en haar paard, verdwaald en geveld in een strijd die eeuwenlang zou duren,   doe geen moeite om hier muren op te trekken, bezet, bezetter, better best bezet. Hier heeft de liefde nooit belet om er een zootje van te maken. Het voorgeborchte van Fort Europa, alle hoop al op de schroothoop.   Neem een balzak en een sikkel, gooi in water, wacht geduldig. Je krijgt liefde. Oplosliefde. Het laatste bolwerk dat zal vallen, voor het geld zijn grip zal doen gelden, desnoods met geweld, ja, voor al het goede dat er te rapen viel tot slot weer naar zijn oorsprong, naar             de             kloten.  

Gert Vanlerberghe
0 1

Elk Huis

Elk huis draagt zijn kruis, dus alle vensters huilen. Of is het afvalwater dat alle huisvrouwen in deze straat op exact hetzelfde moment uit het raam gieten, hun klok gelijk gezet op de tijd die ik erover doe om de volgende huizenblok te bereiken. Ik word nat van de miserie die hier samenhokt.Maar het zet al meteen de toon, schept een sfeer van tristesse, hoe dan ook. Bij zonnig weer zijn zulke tekens onontbeerlijk. Alsof de hemel declameert dat er ook regen achter gevels. Zij sluiten vensterluiken, en wij onze ogen. Als die van een vrouw een tint meer blauw, is dat niet van tegen deuren te lopen...Een zonnebril maskeert het leed, conventie dempt elke kreet. Hoeveel decibels geschreeuw zou deze steeg beleven, als we zomaar onbelemmerd onze normen overstegen? Een maatschappelijke laag van make-up moet de groeven camoufleren, maar al metst ze heel het potje leeg, haar angst staat af te lezen.Instinctief mijdt ze glazen deuren. Ze mijdt trappen. Ook die naar een beter leven. Maar de handen die haar vroeger streelden, staan haar naar het leven. Ze geeft de planten water, haar laatste tijdverdrijf van waarde. Hij paste alle technieken toe, ook die van de verschroeide aarde.Hij kocht van die combat boots, om zo haar pijn wat op te voeren. Ook zijn karatelessen komen van pas. Hij is een man van daden. Smoesjes moet ze zelf maar bedenken. Ieder zijn talenten.Maar de buren weten. Haar ouders weten. Zijn ouders weten. En toch stond hier nooit een combi voor de deur! De muren zijn hier van karton, een spektakel voor velen. De audio van zo'n hoge kwaliteit dat het lijkt of ze zelf in de klappen delen. 'Alsof je er zelf bij bent!'We kregen duimen om drie cijfers te kiezen, een stem om te beschrijven, maar we blijven primitieve apen: horen, zien en zwijgen! Noodgevallen delen ligt in onze macht, zo maken we 't verschil. Vermenigvuldig haar kans op redding, is dan de logische optelsom.Hoeveel angsthazen zwijgen om het niet op de spits te drijven, is alsnog onderbelicht. Maar uit angst niet bougeren voor de goede 'vrede', dat noemen ze: medeplichtig! Dat het je plicht is. Luid de klokken. Laat het stoppen.Het regent niet eens. Maar de huizen huilen. We negeren het fervent, maar het perfecte isolement van vier muren, houdt geen rekening met gluurders.Schreeuw het uit. Laat het stoppen.

Gert Vanlerberghe
2 0

Roeltje Gaat Naar School

Down had hij niet, zo werd beslist, hij was gewoon ontzettend lelijk. Een rotkop als het achtereind van een varken, maar dat betekende dus niet dat hij ook zo lomp was. En zo werd Roeltje uit de klas voor specials gegooid en belandde hij, pardoes, in het gewone onderwijs. Buitengewoon was hij immers niet, behalve dan buitengewoon lelijk. Daar moest zelfs een geheel nieuwe categorie voor worden bedacht. Zelfs 'lelijk als de nacht' was dan nog een eufemisme.Het enige wat hem zonder kleerscheuren door de lagere school had kunnen halen, was street credibility, maar dat verleende niemand hem, al had hij littekens te over, van wonden gekerfd door passerpunten, gebrand door sigaretten, gedeukt door dichtslaande deuren.Maar opgeven stond niet in zijn woordenboek. Eigenlijk stonden er best weinig woorden in zijn woordenboek. Roeltje was namelijk niet van de slimste en daarom zaten zijn ouders met de handen in het haar. Alles was immers zo eenvoudig toen Roeltje nog gewoon Down had, maar die zekerheid was hen ondertussen al lang ontnomen. Wat nu gezongen?Roeltje moest zijn jaar dan maar overdoen, het teken voor papa en mama om toch nog eens langs de psychiater te passeren. Je weet maar nooit. En wat bleek nu? De zielenknijper en zijn vele assistenten hadden zich destijds schromelijk vergist, zo was hun besluit na vele nieuwe onderzoeken, en dat gaven ze dus met enige schaamte toe.Niet alleen was Roeltje belachelijk lelijk, hij had ook nog eens het syndroom van Down. En alles werd weer zoals het was, en de rust daalde weer op de familie van Roeltje neer, als een doek over een papegaaienkooi.

Gert Vanlerberghe
3 0

Raguza Blues

En jazz kleurt de straten waardoor ik zwerf, de nacht domineert en de dag lijkt slechts een sluwe belofte in een verre toekomst. Maar jazz is het heden, zo ook de desolate mirages ingebakken in de stenen en de steegjes, waar de eeuwen langs de treden de rots afglijden, op zoek naar een riool donker genoeg om ze te vergeten. De leegte lonkt nog steeds en de wijn is nog niet op, maar doe alvast nog maar een fles. Hernieuw de radeloze roes, en leng de bodemloosheid van mijn bestaan nog wat aan met lekke dromen, praatjes die gaatjes al lang niet meer stoppen, maar de houdbaarheidsdatum van alweer een vat vol leugens alsnog probeert te verstoppen. Van de oude haven tot aan de kathedraal weerklinken piano en tromgeroffel, tot ver over de zee, zo lijkt het wel. Een heilige stad verketterd tot jazz en drank en de kille kreet die in mijn botten kruipt en daar nog even blijft zitten om te rijpen tot het kan verkondigen wat het al lang niet meer verkondigen wil. Bovendien zijn alle vensterluiken gesloten, net als elke ziel, ik sta alleen als enige getuige van het debacle van de nacht, waarmee elke dageraad wordt verward. De nacht is uit de stad gewassen, de jazz is gaan liggen, samen met de zoute zeebries. De knagende kever bezweert nu slechts mijn lever, maar ik ben de kater alweer bijna ontgroeid. En de zon verguldt de daken en de zee verzilverd door de zon, vleermuis ruimt baan voor zwaluw, en mijn hart, buiten adem, maakt plaats voor een nieuwe dag.

Gert Vanlerberghe
0 0

Alle dieren sterven

We ploeteren voort, de stront aan onze knieën, nee, dijen. Nee, hier valt geen waarheid op te vrijen, geen Jezus of Mohammed, geen Cream of Black Sabbath. We strompelen verder, de drek tot aan onze kin, nee, lippen. En alle kankerhoeren zijn verdronken, en menig huichelaar gestikt in de kak en cognac en tarmac, en angstige zielen bedelen om een douche, weten met hun smetvrees geen blijf, maar wij hebben onze rekeningen niet betaald, en we kietelen onze sluitspieren maar weten dat diarree een van de felst begeerde kontstoffen. Wij hebben alle priesters volgespoten en misdienaars gewurgd met verlepte condooms, en hoe hard het ons ook spuit en spijt, er zit geen druppel meer in ons lijf. Wij zoeken betekenis op laag water, een keutel in een composthoop, Wij hebben niets anders te vreten dan taaie distels in potgrond. Alle dieren sterven, moe maar voldaan, we luisteren naar hun doodskreet bij volle maan, maar een goed verstaander ontwaart een dubbele moraal en bewaart het verhaal in een kraakpand in Paal, waar aanhangers van Baal zich ontlasten in de Heilige Graal. Hier, rugridder Galhagat, hier, een vat vol kontenat, de Heer zij geprezen, een emmer vol met kak! In de naam van de Endeldarm, de Kont en de Lekke Latrine, laat alle potten stinken, en neem en vreet hiervan, gij allen, want dit is Mijn Drol (halleluja!) die ik uit Mijn sierlijke reet heb gescheten. Er wordt ons wel eens verweten slechts scatologisch te schrijven maar wat blijkt nu? We zitten vaker het sanitair onder te schijten dan dat we klaar komen bij het vrijen, het zot nog tussen onze dijen. Denk daar maar eens over na wanneer je wijst op meer sérieux, het elitaire zijn we beu. Daarom: meer poëzie over kak, meer proza, meer epistels over kak, meer cinema, meer drama over kak. En vegen in reetveters en pas geopende pampers en koeienvlaaien, hondendrollen en uitwerpselen overal en alle merde en alle shit en spatjes poep in mijn gezicht en opa’s vals gebit in een pot van bakeliet. Het is oké, ik had het te laat gezien maar ik heb nog niet doorgespoeld. Onze practical jokes drijven grootvaders en ooms tot depressie en zelfmoord, maar wij schijten en schrijven en wrijven lustig voort, wij kluiven en wuiven en snuiven ongestoord, wij roken en poken en koken door, tot de drek in onze bek en de coke in onze kop, en onze monden verslonden door de wormen, wij stuntelen en hunkeren en bundelen alsmaar door en verder en voort, ongestoord, tot wij bengelen aan een koord en de latexhoer vermoord, haar zwanenzang gesmoord. En zelfs dan nog spuiten wij lawines in roze limousines, we feesten met beesten, met handjobs door kreeften, en blowjobs door snoeken, en snokken met roeken, en adders met broeken, gorilla’s in de pis, op z’n hondjes met een vis, en alles waar we ooit heimelijk over droomden, en alles waar we stiekem over fantaseren, zoals 69 met leeuwen, maniakaal masturberen op het ritme van de kolibri, coïtus in een horny kolonie, en legers en zwermen en kuddes en troepen en scholen en kutten, en bestialiteiten met apen en met geiten, en daarna met hun lijken, droog in de kont van een dode mol in de grond. Het klinkt allemaal wat goor maar slechts een droogstoppel die zich eraan stoort. En onze practical jokes doorboren frivole Polen, op ’t Zuid en in het noorden, en drijven alle katten en pladijzen tot zelfkastijding en alle priesters en pagadders tot passionele moorden, en alle fantasieën en elke ongeremde drang, en alle fetisjen en lusten zijn onherroepelijk dood. Amen.

Gert Vanlerberghe
0 0

Dreiging

Op een nacht ontwaakte ik door onbestemd gestommel op de trappengang. Of door mijn oververzadigde maag die me parten speelde. Een nachtje stevig op café gaan met slechts trappisten op het programma, gevolgd door een uur stomdronken en lamlendig voor de buis hangen en een liter bruiswater met citroensmaak in mijn keelgat kappen, brak me zuur op. Mijn ogen, waaruit de slaap stilaan wegebde, gaven uit op het venster, waardoor de prille belofte van een nieuwe dageraad me in mijn gezicht uitlachte. Het residu van een treiterende droom rammelde nog heftig aan mijn ratio, beneveld door het gamma aan alternatieve levenslopen die de nacht mij de afgelopen drie uur had voorgeschoteld, en een familiaire terreur, waar ik de vinger toch niet op de wonde kon leggen, raasde door mijn bedlegerige lijf. Ik had ergens van gedroomd maar ik kon het waanzinnige idee dat die droom zich op de één of andere manier had voortgezet in mijn slaapkamer, maar niet van me afschudden. Ik draaide me op mijn linkerzij en staarde recht in het duistere gelaat van een klein gebouwde man, die zich op een halve meter van mijn bed op een stoel had geïnstalleerd, klaar om op mij te springen en met alle macht mijn keel dicht te knijpen. Ik twijfelde geen seconde over de ernst van deze reële dreiging maar bleef desondanks als versteend op mijn zij liggen, en de staat waarin ik zijn gevreesde aanval afwachtte, was er één van ongebreidelde doodsangst. Alsof hij niet wist dat ik wakker was en hem in het steeds minder volmaakte duister had ontwaard. Als hij een spel met me speelde, was het er één van een ongezien sadisme. Hoe was hij trouwens mijn appartement binnen geraakt? Wat kwam hij hier aanvangen? Wou hij me doden? Paniek en paralyse worstelden om de bovenhand, de angst beroofde me van elke drang tot actie. Stilaan werd de dreiging minder werkelijk en galoppeerden de eerste voorbodes van twijfel over de door angst verschroeide vlakte van mijn hart. Nu duurde het niet lang meer voor ik me recht durfde te zetten en mijn arm naar de man op de stoel te slingeren. Het was mijn kapstok met loopkledij erover gedrapeerd, zo bleek. Natuurlijk was het mijn kapstok met loopkledij. Wat anders? Voor enkele minuten was het de man, een spinsel uit een zoveelste hallucinatie, toch maar gelukt om de poorten van de nacht te doorbreken en zich in de pas heroverde werkelijkheid te komen nestelen. Lang duurde dit alles niet en ik was het hele voorval al gauw vergeten. Maar het waren de meest angstaanjagende momenten van mijn leven.

Gert Vanlerberghe
0 0

Open raam

Er brak iets zonder waarschuwing, niet dat het ons verraste. Maar het was daar, onaangekondigd en sneller dan we dachten. Onze hoop stapelden we torenhoog, maar met fundamenten drassig verschuift de waarheid naar een traag besef, je kan niet bouwen op verwarring. Ik speel met je lokken, kus je oor, klem m'n armen rond je huid. Mijn handen strijk ik door je haar, krijg de twijfels er niet uit. Met een klap als die van een hamer maakte ik je dromen stuk. Nu willen handen enkel lijmen wat er rest van ons geluk.   Ik had woorden te over toen ik naar je kwam, maar kan nu nog slechts gebaren. Ik wil terug naar toen we onbekommerd, ongedwongen één waren. Leg niet al je hoop in mijn mand, ik stil slechts tijdelijk je honger. Ik geef je eerlijkheid, geen zekerheid, kan de toekomstcode niet kraken. Het liefst open ik als een bloem, maar ik blijf halverwege steken. Je zegt je kent me niet, ik zeg ik ken mezelf niet, tracht niet me te doorgronden, want je breekt me.   Ik vlecht onze angsten in elkaar, hoop op een koord dat nooit zal knappen. Onze waanideeën komen voort uit een drang die we niet snappen. Zelfs als we beiden open kaart spelen en uit de biecht klappen, zal onze band nooit dikker zijn dan een gordijn. Als hoop verdwijnt, of wegzakt in een toekomstbeeld dat reeds vergeelt bij de gedachte dat vrijheid nooit volmaakt kan zijn, dat hechte banden steeds versmachten;   als kansen op een open raam die dichtslaat want er moet voortaan ook stilgestaan bij later, bij ons, bij wijn en water, bij de kater die in vraagt stelt of het dit is wat we willen, bij gaten die we haten maar nooit deftig kunnen vullen, en dat open raam dat gaapt, als een belofte op verlossing,  maar als we vrezen dat we in wezen niet bevredigen, maar slechts morsen, hoeveel meer kan het leven dan nog bieden dan een nihilistisch wachten op een teken, of een deken, om de raamval te verzachten.

Gert Vanlerberghe
4 0

Kaart

Het was jouw speelkaart die ik toen trok en dus was jij van mij, En na uren autorijden langsheen houten kerken, boerderijen, Zette palinka kelen en harten open, Moed en durf als een geest uit een fles. De wodka maakte zelfs de vlinders in onze buiken dronken En we fluisterden wat onze gedempte harten wilden horen. Tussen hooibalen groeven we begeertes op, Angstvallig verborgen in de aarde van het fatsoen. Ze moesten nog wennen aan het Roemeense zonlicht, Als ondode wezens die de wereld wilde weren. De knoflook verbrandden we op het altaar van onze toekomst, Nu kon dit, mocht dit, moest dit zijn, En van nu af aan zullen harten enkel nog rijpen In een harnas tegen alles wat de groei kan besnoeien. Alsof afstand ons kan deren, wij staan al maandenlang op de kaart. Bij onze liefde raken kompassen alle windrichtingen kwijt. En je trekt over Alp en meer, wentelt je in kilometers als waren het lakens. We slijten onze levens in luchthavens, Slurpen koffie in de wachtkamer van ons verlangen, Het vliegtuigticket in onze zweterige handpalm, Verfrommeld tot een bal, de knoop die we niet doorhakken. Achter ons branden versnipperde verhalen En geen zee die de bruggen kan blussen, Maar we reiken onze halzen steeds verder, voeden onze lijven met lacunes. Naast mij in bed lig niet jij maar een kaart van Europa, En ik tel de landen die me van jouw dons scheiden. In vogelvlucht zijn dat er zeven, mijn liefste, een half continent. In bars in Boedapest heffen we het glas op ons geluk, Vieren het in Brusselse straten, plannen Portugal, de Balkan. Europa is van ons, en bij uitbreiding de wereld, Want liefde meet je niet in mijlen, maar degusteer je in de tijd.

Gert Vanlerberghe
0 0

Land (Dat Geen Land Mag Zijn)

1. Haat waait door de straten, Wordt gefluisterd tussen bomen, Doet de ronde tussen pot en pint, Klauwt wild naar wat onzichtbaar, Daar, achter de blanke muur, In de marge van ons zijn. Haat wanneer de zon opgaat, Haat bij het ontbijt, de lunch, Bij alles wat ons dierbaar, Want haat blijft overeind Als de muur hoog genoeg,  Als geen poort of bres of brug. Haat huist en haat ruist, Gaat, rent, vliegt en suist, Zit verscholen in ons dromen Van een leven onverstoord en Uitgeboord, maar leeg vanbinnen, Veilig, maar verschrompeld. Geen woorden voor de doden Nu de lijdensweg ten einde. Een thuiskomst zonder weerga Na een exodus in tranen. Ook thuis rust ons zwaard niet: Wij zijn baas in eigen land! Angst gecultiveerd, Haat die cumuleert: Hij die zonder zonden Legge de eerste steen. Wij willen veilig, Een grond die heilig, Laat ons een land, Een stad, een berg. Thuisgekomen, Huis genomen, Wedermoorden, Zoon verloren. Kerf een lijn in het rode zand: Hier en niet verder. Laat taal je ergste wapen zijn: Benevel met je woorden. Zet de wereld naar je hand, Goochel met opinies, Kneed ze in hun hoofden. Kruip in je vertrouwde pak, Het verleden is herbruikbaar. Laat een traan, laat de waan, Ontzeg twijfel het bestaan. Toon hen wat je wil, De wereld aan je voeten. Schop hen in de wonde Van de schuld die vergroeid Met hun inschattingsvermogen, Dat trauma dat verblindt, Dat verstart en dat verwringt. Vertrappel en verdelg, Maak er een schouwspel van En laat de reuzen kijken, Geboeid en onverschillig, Naar hoe je om je heen schopt In het kielzog van je pijn. En vergeet niet: Het slachtoffer,Dat ben JIJ. 2. Het strijdtoneel begraven Onder lagen van cynisme, Fatalisme, je m'en fous. Fragmenten van kinderen Her en der in het stof Van hun gulzige verleden, Tussen opgegraven wortels Van een aftandse tragedie Steeds heropgevoerd, hervat, Wegens succes verlengd. Maar jij kan je stoeltje Naar believen verlaten, Jij bent niet ingekapseld In dit eeuwenlange conflict, Een spiraal van boze schimmen In een land ver van je bed. Je vlucht naar het bordje EXIT, Een lichtbaken als een boei, En je rug keert naar de bühne, Die tot aan alle hemels brandt En het uitschreeuwt van ellende Met geen hoop op een uitgang.                                 Nee, zij niet. Zolang kaartjes vlot verkopen Blijft dit stuk van groot belang. 3. Land van pijn Land van verwarring Land absurd Land van vernarring Land van strijd Want land in ruzie Land van droom Land van illusie Land vol angsten Land van actie Land van woede En reactie Land in oorlog Land als slachtbank Land apartheid Want land mag dat Land zonder blikken Land zonder blozen Land dat aan flarden Land uitgekozen Land waar geen vat op Stijf van de zorgen Land van volharding Land zonder morgen 4. Bloed op de muur En bloed in het gras. Bloed in haar ogen, Bloed op haar jas. Bloed uit haar armen, Die geen armen meer zijn. Bloed kleurt ons bestaan, Bepaald door wat we zijn.

Gert Vanlerberghe
0 0

Schaduwrijk

Spijt glijdt van het wandtapijt, Vindt geen zandloper, geen exit, Raakt oververhit in dit schemersalon Waar de nacht niet welkom is Zolang mijn geest niet afgesloten. Turend in de spiegel boort De reflectie zijn ijzige blik In het oog van de camera. De lens registreert vage schimmen Wil ze omvatten, omsluiten, Opsluiten in een eeuwig vlies, In een blijvend verkeren. Maar de dood laat zich niet vangen En ik voel het oppervlak Met koude vingers verder af, Wil ontsnappen aan alles wat Me terug in het verleden zuigt. Mijn wijsvinger drukt door het glas, Vloeibaar en veilig, een capitulatie Van densiteit, van fysica, Van al wat zeker en onbetwistbaar, En mijn ticket naar het rijk der dromen. De nacht slokt me op, Met gulzige aversie, En ik stap binnen in De ongastvrije wereld Van haar web ebbende ziel. Ik vraag kom je terug Kom terug naarNaar waar?Naar lege kamersEn blanco bedden?Naar nachten verankerdIn zengende gedachten,In zwijgend sterven?Naar de hel?Moet ik terug naar de hel?Spiegels kennen geen geheimenVoor wie ze kan tarten,En de rol van de dromerIs om het lot te aanvaardenDat de nacht voor hem heeft weggelegd. In deze wereld van schimmen,Van chimères en godinnenBen ik meer op mijn plaatsDan in de armen van een poëet.Kijk over je schouderEn beschrijf wat je ziet.Het is je kamer, verlaten en vergeten.Dit is jouw wereld niet.Die is aan de andere kant van de spiegel,In het rijk der blinden en dwazen,Nostalgisch naar een tijd waarinDe waan van de vrije keuzeAls een mistgordijnHet fatum vertroebelde.Maar nu is het te laatEn jij moet hier ver vandaan,Terug naar je eenzaamheid,Terug naar de spijt die blijftSnijden als de vlijmscherpe tijd. En de reflectie die dagelijksNaar je grijnst nog voorJe eerste kop koffie, laatGeen splinter van twijfel heel.Het is je toekomst noch verleden,Maar de geest van de hypothese,Doodgelukkig hier met mijIn het schaduwrijk der dromen,Van fictie en leugen,En al wat had kunnen zijn.

Gert Vanlerberghe
0 0

Party Time!

Ken je die feestjes waar drank wordt gemengd als ware het fruitsla, Waar katers prematuur aan je geweten beginnen knagen, Een rood signaal voor dronkemansoren, Waar mannen onhandig en vrouwen losbandig, En shotjes de ronde doen, mond in, mond uit, Eindeloze estafettes van wodka, soms whisky, Waar pillen en poeder als suiker en melk bij koffie, Veelvuldig gebruikt als toppings op een roes waaruit je nooit wil ontwaken, Want ze fluistert je toe wat je anders nooit doet: Gooien met tafels van 't balkon naar beneden, Vechten met security breder dan beren, Wilder dan leeuwen, harder dan beelden, Sneden en kneuzingen verzamelen als waren ze knikkers, eretekens -  De pijn slaat pas toe bij 't uitgesteld waken, Jongleren met glazen en flessen en vazen, Scherven brengen geluk en je dichter bij Dat alcoholverbod dat de stad je al jaren wil geven, Berucht als je bent om de keet die je schopt In elke tent waar iets straffers dan cola of water. Je slaat steeds de flater van ouzo te gieten nog voor je de deur uit, Een shot jenever bespeelt steeds je lever in elke kroeg onderweg naar het feest. Plassen doe je enkel in lege wijnglazen, Die laat je dan achter voor wie niet voor witte wijn wil betalen. Braken doe je steeds in dure handtassen, een waterval van gefilterde gal. Misdragen was nooit zo volmaakt exemplarisch Als toen de vestiaire in vlammen opging of toen je de dj permanent verving En je slechts grindcore draaide, het is eens iets anders dan techno. Een lege fles Martini kreeg je tegen je bek, zag je niet aankomen Toen je te druk bezig was platen tot gruis te vermalen, Guetta en Skrillex onder de hamer, zo bracht je de dj zelfs aan het huilen, Het volk woedender dan een op hol geslagen kudde haatbaarden. De discobol swaffelen, dat was er misschien wat over, Zo ook de drol die je op de dansvloer achterliet, Gecamoufleerd door de rookmachine, geen kat die het zag. Dat zijn van die feestjes die meer dan legendarisch Zich wekelijks voltrekken als door het lot bepaald. Ik word er te oud voor, de katers steeds kwader, De flikken wanhopig, mijn spoedarts schatrijk, En mijn vrouw overbodig.

Gert Vanlerberghe
0 0

Fragment

Op een nacht kreeg Bianca het sublieme idee om de liefde op het balkon te bedrijven. Spiernaakt openden ze de deur naar buiten, waar een fris briesje de drukkende warmte maar amper had kunnen wegjagen. De fles cava ging mee, en voor de zekerheid namen ze nog één extra naar buiten. Ben legde zich op zijn rug en Bianca kwam dwars op hem zitten, zodat enkel haar hoofd en schouders boven de omheining uitstaken. De harde, korrelige stenen vloer schaafde zijn benen, zijn achterste, zijn schouders, zijn rug, maar lichtjes, heel lichtjes maar. En terwijl ze doorgingen, eindeloos, verzamelden zich voor het eerst in twaalf dagen dreigende wolken boven hen, alsof ze uit het niets kwamen, zonder waarschuwing, als onderdeel van een snood plan om de zomer voor eeuwig en altijd te verdrijven, uit dit land te bannen. De eerste druppels voelden ze niet eens, maar daarna kwam de regen eruit in bakken, emmers, waterreservoirs, meren, oceanen. Maar Bianca en Ben lieten zich niet afschrikken. Ze zouden deze storm trotseren en uiteindelijk ook verslaan. Ben kuste haar borsten en trok haar zachtjes dichterbij, met de meest passionele kus als gevolg, terwijl een plotselinge bliksemschicht het balkon en de rest van het decor van het hartstochtelijke strijdtoneel in lichterlaaie zette. “Dit moment wil ik vasthouden”, fluisterde ze in zijn oor. “Dit is zo intiem. Dit is werkelijk fantastisch”, hijgde ze, naar adem happend, terwijl regen haar naakte rug martelde, als ware het hagel, en haar kletsnatte haar zich in dikke slierten aan Bens gezicht vastzoog. Zou de metafoor van Alien hier gebruiken, misplaatst zijn? De wind heerste over de bovenwereld en haar grillige daken en werd een gevaar voor alles wat loshing. Enkele bladeren waren al te midden van het liefdesnest gevallen maar nu ook vielen verdwaalde takken op het balkon. Een hangende tak aan de kastanjeboom van de buren sloeg de omheining met volle kracht, als wou hij haar lijfelijk straffen voor het ontnemen van het zicht op zoveel moois, steeds sneller, een helse afranseling, meedogenloos, ongenadig, vol temperament en onbegrijpelijke woede, flora als een furie, weer een slag, en weer een slag, een drumsolo van de natuurelementen, een salvo vol venijn, als een swingende sater, een zwiepende tak in de hulpeloze holle omheining, steeds sneller, heviger, intenser, tot de bladeren afzagen van hun vermoeiende dans, en de tak weer naar de kant van de tuin helde, krom en zielig, druipend van het nat, vermoeid van het voortdurende gevecht met de hemelsluizen. Weer binnen doken ze drijfnat onder de lakens, hun afgematte adem synchroon, als ware het één respirerend wezen.

Gert Vanlerberghe
0 0

Zweefgetouw

Want in de aankomende talentenjacht weeft zelfs de zwevende kiezer z'n eigen kleverige web. Ik ben ziek in alle bedden, Kom me redden, Maar ik hou m’n mond niet, ’t Is te zeggen. Ik zwijg in talen Die geen ander kan begrijpen En laat de kritiek in mijn Web van woorden rijpen. Ik leef, Ik beef. Een dag niet gestreefd Naar het schikken van de kosmos, Is een dag niet gescheefd. Weef mijn wereld in een andere kleur Dan die van zonnen en planeten, Als je eenieder die zich anders uit Het daglicht niet wil gunnen. Steek die Natie waar geen ster nog schijnt; Wij zijn geen trollen die stinken In enge grotten en teren op eigen sappen, Eigen smerigheid eerst. Wij zijn als pasgeboren baby’s, Klaar voor een wereld die We gedoemd nooit te begrijpen, Als een vrucht die nog moet rijpen, Een onbeschreven blad, Een ongeopend vat Dat boordevol met kansen Die niemand durft te grijpen, Een grote achtertuin die pas leeft Als besproeid met onverdeelde stralen zon, Niet met ’t gif van propaganda, Spraakwater dat smaakt naar beton. Wij staan niet klaar met een meter Of een machine die geld schijt, Steeds bereid om vreugde te verteren, Industrieel te vermalen tot steriel stof, Om er een prijskaartje aan te hangen: Wij niet bijdraagt, is een dief. En in dat uitgerekte gaatje, Is daar nog plaats voor al je bommen En raketten en kwade tongen, Daar waar geen licht kan. Het viseren van een wereld waar slechts vrede, Is als ’t weven van Penelopes kleedje, Iets wat tjeven steeds beleven In hun streven naar meer macht; Het doet de beer dansen En de boer meer stront scheppen, Maar wij zijn er niet voor in de wieg, Want met de troost die zijn ons bieden Blijft niets hoger dan de nood En de helers die we kiezen Wiegen alle kindjes dood. 

Gert Vanlerberghe
0 0

Onze Oorlog

Mensen kijken. Staren na. Doen zelfs geen moeite om te fluisteren. Om hun misprijzen en afkeer te verhullen voor het doelwit van die woorden, scherp als een gloednieuw keukenmes.In de supermarkt boze blikken. Gespot en binnensmonds gescheld op de trein. Bij de dokter durf ik de wachtzaal niet binnen. Ik wacht op de gang tot het laatst. De arts wenkt me, schrijft me gauw iets voor. Om het even wat. Liever had hij me doorverwezen naar een vakbroeder die op zijn beurt net hetzelfde zou doen. Zwijnen als ik verdienen niet beter. We hebben de oorlog gewonnen. De vijand is verslagen, zoals het hoort. Onze tegenstander was des duivels. Anders zouden we niet hebben gewonnen. God was met óns, niet met hen, zoveel is duidelijk. Al wie niet aan die zege heeft bijgedragen, al wie zich vanuit een misplaatst kosmopolitische visie heeft onthouden, is een verworpeling van de Nieuwe Wereldorde. Er is geen plaats voor hen of haar in het feestgewoel, in de vreugd van de overwinning tegen het grote Kwaad. De Andere. Dat ik de kogel niet heb gekregen, mag een wonder heten. Misschien huist er toch nog iets van beschaving in ons ondanks die nationalistische drang naar vernieling. Vaderland voor alles. Niet willen sterven is geen optie. Het individu is dood. Leve het kanonnenvlees. Ooit zei een officier me dat ik een laf stuk stront was. De volgende dag was hij dood. Twee kogels in de rug. En ik leefde nog. Nu hangt er een medaille aan zijn stenen graf, maar voor de oorlog stal hij van de armen. Hij sloeg zijn vrouw. Zijn dochtertje kampt nu met tegenstrijdige gevoelens. Wint een vooroorlogs trauma van een prepuberale seksuele ervaring in familiale kringen het van een door de gemeenschap opgelegde trots voor de held die haar vader was? Kan de gemeenschap al wat voor de oorlog kwam, wissen? Gewoon door uit te blinken in een strijd die ons door onze leiders werd opgedrongen? Is het zo eenvoudig? Ikzelf werkte in een fabriek. Ik was een goede echtgenoot en een goede vader. Ik deserteerde tijdens de oorlog. Mijn leven is geen sikkepit meer waard. Maar het is er nog. Ik heb mijn vrouw en mijn zoontje nog. Dat is alles wat telt. Ik heb de dood vaak in de ogen gekeken. Maar aan de andere kant, over de waterplas, las ik ook de angst in het wit van de ogen van mijn lotgenoten. Die toevallig een andere taal spraken. Diezelfde angst als die van ons. Alleen heeft het bij hen een andere naam. Want toevallig werd hen een andere taal aangeleerd bij de geboorte. En dat is wat ons scheidt. Dat is wat ons zo fundamenteel anders maakt. Althans zo werd ons dat geleerd. De dood was er al te vaak. Maar niet alleen door toedoen van onze officiële vijand. Er was een ander kwaad dat zich voortdurend in onze kampen schuilhield. De hiërarchische vloek die een blinde gehoorzaamheid predikt. Wat maakt menselijkheid, empathie, respect of het gebrek eraan nog uit - zolang de rang hoger is, dien je te luisteren. De grootste schurken vertelden me dat ik moest schieten. En dat deed ik. Op die zielsverwanten van me. Alleen heeft dat in hun taal een andere naam. Want zo gaat dat. Ik had beter mijn geweer negentig graden gedraaid. Het zou het schieten alleen hebben vergemakkelijkt. Het kwaad kwam van bovenaf, niet van over de waterplas. Overal de dood, zo ook bij zij die mij voor waren. Die de knoop doorhakten te midden van dit slachthuis en niet aan de grond werden genageld door twijfels, door angst voor de wrokkige officiers, die liever zijn eigen soldaten de kogel geven dan ze een vlucht te gunnen naar daar waar de dood niet heerste. Ook zij leken het onderscheid niet te maken. Waarom zouden wij dat wel hebben gedaan? Maar zij die mij voor waren, werden gevangen genomen. Niet door onze vermoedelijke vijand, maar door onze bevelhebbers. Ze eindigden als boomknuffelaars, in een omgekeerde omhelzing met de stam. Met touwen rond ledematen die hen hielden daar waar de dood tierde. De kogel kwam niet van over de waterplas, maar uit de loop van hun leiders. Het was de mooiste blijk van de natuurlijke drang van gezaghebbers om hun onderdanen naar een andere wereld te helpen. De haat in de ogen van onze officier was onvervalst. De dood zat in het slijk. De dood was onze zuurstof. De dood lag verscholen in het hart. Redenen te over om ervan te gaan lopen. Een paar morsdode gelijkdenkenden hielden me niet tegen. In het holst van de nacht verliet ik mijn post. Ik keerde nooit terug. Achteraf bedenk ik me wel eens dat het allemaal heel anders had kunnen aflopen. Ik zou mijn vrouw en zoon nooit hebben terug gezien, had een meer dan gemiddeld snuggere officier mijn pad gekruist. Dat gezegd zijnde... ik had allerminst geaarzeld mijn wapen te richten op de man aan de knoppen, de heer en meester over deze ganse moordlustige mierenhoop, de regisseur van deze surrealistische puinhoop, mocht deze mij de doortocht hebben willen verhinderen. Niemand komt tussen mij en mijn toekomst. Zelfs de oorlog niet. Maar ik kwam geen officier tegen. Enkel een soldaat. Verward en compleet het noorden kwijt. Gereed om in de val te lopen. Klaar voor de wijd openstaande muil van de Natie, die haar kinderen voor haar laat vechten, en de kaken sluit voor wie de benen neemt. Alleen hadden we nu twee legers tegen ons. Het zijne en het mijne. De officiële vijand en de eigenlijke. De lust tot doden zat niet in zijn blik gebeiteld. Niet in de zijne. Niet in de mijne. Enkel een soort van natuurlijke overlevingsdrang. Een biologische klok die alarm slaat wanneer het tijd wordt om de plaat te poetsen. In plaats van elkaar af te maken, begrepen wij elk in onze eigen taal maar al te goed dat, als we de handen in elkaar sloegen, onze slaagkansen verdubbelden. Misschien zelfs verdrievoudigden. Nu maakt al die patriottische prietpraat geen bal meer uit. Zijn Natie heeft verloren en veel van zijn broeders rusten onder metersdik zand en slijk. Samen met mijn broeders. Maar hij leeft nog. En ik leef nog. Hij komt soms op bezoek. Wordt ook scheef bekeken. En ik door zijn bezoek nog meer. Maar het kan ons niet deren. Allebei hebben we voor de goede zaak gestreden. De strijdbijl begroeven we lang voor de oorlog eindigde. En telkens wanneer hij ons vergezelt naar het park, en we mijn zoontje in de speeltuin zien ravotten, kijken we elkaar recht in de ogen, en in die blikken, in onze blikken, is meer te lezen dan in de dikste boeken: een diepe dankbaarheid voor het complete gebrek aan vaderlandsliefde en de hoge dosis naastenliefde die we allebei vertoonden – en die nog steeds in ons huist – toen we elkaars pad kruisten, op de vlucht voor Vadertje Staat. En ’s avonds, wanneer ik mijn zoon onder stop, vertel ik hem over nooit meer oorlog. En de trots die glanst in zijn ogen, neem ik mee tot in mijn diepste dromen.

Gert Vanlerberghe
0 0

De Ingebeelde Verteller

Ik ben Gert Vanlerberghe en ik ben ziek. Nee. Is dit wel een goed begin? Akkoord, met deze openingszin wek ik nieuwsgierigheid op bij de lezer en dat is goed, dat is zelfs uitstekend. In een volgende zin kan ik dan ook nog specificeren of het om een mentale dan wel een fysieke ziekte gaat. Is het wel oké om mijn eigen naam te gebruiken? Wat anders? Ik ben Mark Vandenbosch en ik ben ziek? Maar het gaat over mij! Hoe zou ik dit het best kunnen formuleren? Uiteindelijk is het geen ziekte waar ik aan zal dood gaan. Dat hebben dokters mij al vaak genoeg in de oren geknoopt. Al jarenlang verzekeren ze me dat het me niet kapot zal maken, maar dat het wel als een zware last op mijn sociale leven zal wegen. Meer nog, dat de ziekte mij zal definiëren. En hoe leg ik mijn ziekte dan precies uit? Nee. Laat ik bij het begin beginnen. Wat is het begin? Ik ben Gert Vanlerberghe en ik ben ziek. Het is niet gemakkelijk om wat dan ook te schrijven, zeker niet als het over jezelf gaat. Want dat lijkt me nog het beste. De waarheid schrijven. Pure non-fictie. Enkel en alleen de feiten en hoe het allemaal precies is gegaan. En er is veel om over te schrijven. Want in mijn korte leven heb ik al heel wat meegemaakt. Zo zou ik het kunnen hebben over mijn ouders en hun jarenlange ruzies. Niet dat die ruzies jarenlang duurden. Er waren ook momenten van peis en vree. Maar, om duidelijkheid te scheppen, moet ik hier toch bij vertellen dat ze jarenlang heel regelmatig ruzie hebben gemaakt. Als ik straks over dit onderwerp begin te schrijven, moet ik dat al van in het begin duidelijk maken. Al in de eerste zin. Maar goed, daar kan ik dus over schrijven. Mijn vader die geen fles ongemoeid liet. Als er maar alcohol in zat. Mijn moeder die geen penis gerust liet. Als het maar niet die van mijn vader was. Op een avond, toen mijn werkloze vader al aan zijn derde fles wodka van de week bezig was – dat was een dinsdagavond, als ik me niet vergis – kwam mijn moeder thuis met een onmiskenbare zuigplek in haar hals. Ik was elf en de eerste getuige van dit onheilspellende brandmerk van overspel. Dat mijn moeders haar volledig in de war was, merkte ik pas enkele beschaamde seconden later. Mijn vader, die er met zijn verweerd gezicht, glazige blik en eeuwige whiskywalm ook niet al te fris uit zag, zat op dat moment voor de televisie te ronken. Na het zich soldaat maken van die derde fles, was hij als een blok in slaap gevallen. Tijd genoeg dus voor mijn moeder om zich naar boven te haasten, te douchen, andere kleren aan te trekken (ik zou voor een koltrui zijn gegaan) en het eten beginnen te maken (ik had honger). En zo joeg de elfjarige prepuber zijn overspelige moeder de trap op, terwijl hij muisstil de zapper van zijn ladderzatte vader probeerde af te nemen, opdat hij naar F.C. De Kampioenen zou kunnen kijken. Echt traumatisch was deze specifieke avond dus niet, maar wel zeer typerend voor mijn jeugd. Ik zou dus over die avond kunnen schrijven, maar ook over die keer dat mijn vader mijn moeder in het ziekenhuis heeft geslagen – nu ja, de plaats van het misdrijf was natuurlijk niet het ziekenhuis, maar eerder het echtelijke bed, maar dat is nu eenmaal een veel gebruikte uitdrukking – of over die keer dat mijn moeder alle drankvoorraad van mijn vader in het W.C. heeft leeg gegoten. Nu ik er zo aan terug denk, volgens mij was dat laatste voorval heel kort voor het eerste. Oorzaak en gevolg voor dummies. Maar goed, keuze genoeg dus. Dan is er nog mijn broer Erik. Drie jaar ouder dan mij en een ware pestkop. Als zwartharige tiran leek hij me Satan vermomd als lastige puber, speciaal door God van zijn wolk getrapt om mij het leven zo moeilijk mogelijk te komen maken. Eigenlijk zijn er geen momenten van broederliefde die ik me nog kan herinneren, en mijn geheugen is nochtans even compleet als de drankvoorraad van vaderlief, die, hoewel hij aan één stuk door kon drinken, er steeds een zaak van maakte om zijn voorraad nauwkeurig aan te vullen. Maar ik had het over mijn broer. Om te beginnen maakte Erik altijd mijn speelgoed stuk. Hij brak iets in de woonkamer en stak de schuld op mij. Hij brak iets in de keuken en stak de schuld op mij. Hij brak iets in de badkamer en… Nou ja, u snapt het ondertussen wel. Hij deelde één van mijn vader zijn flessen wodka met zijn vrienden en zorgde ervoor dat alle aanwijzingen in mijn richting wezen. Alsof ik de fles van een agressieve dronkaard zou ledigen. Dan kan ik beter de grot van een bloeddorstige cycloop binnensluipen om diens kudde schapen stuk voor stuk een stevige beurt te geven. Maar goed, het resultaat was dan ook geen twintig jaar op zee maar een maand huisarrest en goed wat kletsen erbij. Op de speelplaats stookte Erik iedereen tegen me op, terwijl hij zelf ongelofelijk geliefd was. Hij kon alle meisjes krijgen die hij wou, en wanneer ik ook eens een vriendinnetje had, dan ging hij ermee lopen. Hij en hij alleen is verantwoordelijk voor mijn immens laag zelfvertrouwen. Hij stoorde me altijd bij het studeren, waardoor ik zulke lage punten haalde in mijn eerste jaar Geschiedenis dat ik er maar beter mee kon ophouden. Toen ik dan werk moest gaan zoeken, bleek hij al een bedrijf te hebben opgericht. Onder druk van mijn moeder, ondertussen gewillige weduwe (die lever van mijn vader kon toch niet meer gered worden), zorgde Erik ervoor dat ik op zijn bedrijf aan de slag kon gaan, maar hij behandelde me vijf jaar lang als een slaafje, en ontsloeg me wanneer ik het niet eens zag aankomen. Midden in de financiële crisis. Ondertussen ben ik al zeven maanden werkloos en is er niet het minste sprenkeltje hoop dat daar gauw verandering in zal komen. Maar daar kom ik straks wel op terug. Of niet. Ik kan het ook over mijn vrouw Françoise hebben, die in het begin van onze relatie een paar keer in Eriks bed is beland, maar waar ik dan uiteindelijk toch nog een korte periode van geluk mee heb gekend. Tot ze, na haar vierde miskraam, ook haar goed humeur voor eens en altijd kwijtspeelde, en me op haar beurt al mijn vrije tijd afnam. Een overrijpe Cunégonde waar geen land meer mee te bezeilen viel. Elke avond moest ik meteen na het werk thuis zijn om alle tijd die me nog restte aan haar zijde te spenderen, en dat was ondertussen alles behalve een pretje. Dan keken we wat naar haar geliefde tv-programma’s, van die typische zogenaamde realitysoaps waarbij zelfs de modale burger ondertussen al zo’n vijf jaar heeft afgehaakt. Ze vergeleek mij altijd met de, in haar ogen perfecte, losers die aan zulke programma’s meedoen, en begon daar dan een ongelofelijke zaag over te spannen. Toen bleek dat ze dan toch eindelijk zwanger was geraakt, niet van mij maar van mijn baas Erik, was de maat vol en gooide ik haar buiten. Tenminste… dat probéérde ik, maar met de hulp van mijn broer – die meteen van de gelegenheid gebruik maakte om me te ontslaan, maar dat had ik al verteld – wist ze mij zo ver te krijgen om mijn boeltje te pakken en in één of ander kruipkot te gaan wonen waarvan ik de huur met mijn dopgeld nog nét kan betalen. Mijn huidige buren maken me ook niet bepaald gelukkiger. Misschien moet ik het daar ook over hebben in mijn kortverhaal. Wat mijn bovenbuur overdag uitsteekt, daar heb ik het raden naar, maar ’s nachts is hij een fulltime snurker. Sommige nachten heb ik de indruk dat mijn gehoor even sterk ontwikkeld is als Jean-Baptiste Grenouilles reukorgaan en dat ik ongewild elk aspect, elke nuance, elk detail van het hels lawaai tot op het kleinste foneem kan analyseren. Dat ik niet meer de vertrouwde gedempte geluidsbrij hoor, maar lagen in zijn symfonisch snurkorkest kan ontdekken, als ware het de minst toegankelijke groeiplaat van Radiohead. Met dat verschil dat die helse geluiden als van uit een houtzagerij me in dezelfde mate kwellen als dat Thom Yorkes kunstwerkjes mijn oren strelen. Overdag is die man gelukkig gaan werken, Giazotto weet waar. Maar dan zijn er mijn onderburen nog. Een Pools koppel, allebei aan de dop, hoewel hun dagelijkse activiteit aan het huishoudelijk front geen 9-to-5 job is. Jammer voor mij. Deze oorlogsfilm zonder beeld – waarvan de onmiskenbare strijdkreten, nauwelijks gesmoorde verwensingen en spectaculaire voltreffers me zo overtuigend voorkomen dat de audio van de Slag bij Iwangorod, bij vergelijking, op die van een peutertuin zou lijken – wordt voorzien van een soundtrack door de melomaan die in het appartement tegenover mij woont. Nooit zullen deuren zich zo nutteloos gevoeld hebben als de twee op mijn verdieping. Ik kan ze even goed wagenwijd openzetten en onze Lonsdale-fanaat overtuigen om hetzelfde te doen. Het zou hetzelfde effect hebben. Soms is het moeilijk om precies uit te maken wat de bron van welke beat is. Razendsnelle dreunen komen meestal van tegenover mij, maar je zou ervan opkijken hoe vlug Aleksys vuisten het corpulente lichaam van zijn vrouw kunnen bewerken. Ritmisch slagwerk waar zelfs John Bonham, God hebbe zijn ziel, nog iets van had kunnen opsteken. Is er dan toch een link tussen titel en betekenis bij ‘Moby Dick’? Maar ik dwaal af. Net zoals mijn uitvoerig gefolterde hersenen tijdens het online zoeken naar werk. Een keuken heb ik niet, een tafel ook niet, en vensters of nachtrust al evenmin. Maar draadloos internet dan weer wel. Mijn enige manier om aan een job te geraken trouwens, want met zulke wallen en zo’n moordlustige blik in mijn ogen kan ik toch geen interim-kantoren gaan afschuimen? Mocht de grijze consulente aan de andere kant van de tafel iets te energiek en te ritmisch met haar balpen klikken, ik zou in staat zijn om een spontane lobotomie op haar door anciënniteit afgestompte ambtenarenbrein uit te voeren. In dat geval zou de balpen in kwestie nog als scalpel kunnen dienen. Beter dat dan nodeloos gemarteld te worden door de duim van een aan een terminale vorm van bore-out lijdende pennenlikker die al jaren met pensioen had moeten gaan. Werk zoeken lukt dus van geen kanten. Overontwikkelde ergernis lijkt mijn enige bezigheid te zijn, dag en nacht. Op zoek naar iemand met stuk geknarste tanden en een tot capitulatie gedreven hersenpan? Ik ben je man! Heb je trouwens al kunnen raden wat mijn ziekte is? Zo moeilijk is het eigenlijk niet. Het is het leven. Het is de wereld. Het zijn de mensen die er wonen. Er zijn niet veel geneesmiddelen beschikbaar om me van deze kwaal te ontdoen. Misschien is het net andersom en ben ik de kwaal die chirurgisch uit de zieke wereld moet worden verwijderd. Maar uit het raam springen is geen optie. Ik ben Gert Vanlerberghe en ik ben ziek. Maar het is inkt die me besmet heeft. Inkt, papier en een beetje verbeeldingskracht. De overige personages die deze verhaalwereld bevolken zijn de oorzaak van mijn ongeluk. Er is dus maar één manier om dit alles te eindigen en dat is het onverbiddelijke maar oh zo verlossende einde van dit kortverhaal. Inderdaad, beste lezer. Ik ga van de bladspiegel springen. De spectaculaire dood van een misnoegd personage-verteller. Vaarwel. 2010 - Gert Vanlerberghe

Gert Vanlerberghe
0 0

Schrijven, Dansen, Drinken

ze schrijft en ze drinkt.Piano streelt haar zwarte haren En ze schrijft en ze peinst Maakt natte kringen In gekloofd hout En is dat een traan Dat in haar bierglas duikt? ***In de zwakke schijn Van de bloemenlamp In het bijna duister Drinken wij, kussen wij Hebben we alle moed verloren Zijn we slechts nog meubilair ***Donkerrood zinkt weg Maakt schaduwen in het hout Ze krijgt een nieuwe En verspilt geen druppel Van haar herwonnen hoop Haar troostende glas wijn ***Wanneer de jazz zachtjes uitsterft En de barvrouw slechts nog gaapt Neemt de demon de boel over Zo belanden we op straat Heel wat centen lichter Maar de duvels des te fellerze drinkt en ze danst.Dans deze zwarte dans met mij.Ik tracht te hinken in de maat,Een sukkeldansje zij aan zijBen ik nog toe in staat.Wat wild gewieg op duist're beats,Een wals op Wire, waarom niet,Waarom niet Wilco, Ween of zelfsWolfmother. Het verbaast me nietsDat jij sneller je pintjes gietDan dat je beentjes swingen.Muziek maakt niets meer uit,Het bier gonst veel te luid,En ik heb alle zin in alWat jij niet bent, verloren.***Sommige dansen dans je beter nuchterEn ik schraap haar voor de derde maalVan de kleverige dansvloerRecht naar huis of nog een dans?Ben je mal, zegt ze, 'k bent zatGeef liever nog een pint***De beat is te snelHaar benen week en lamHet dansen heeft ze opgegevenHet drinken echter nietGeen fut meer, geen ritmeDe wijn ploegt alles om***Met heel de Ultratop in de benenGans de wijnkaart in de maagHaar nummer al te vaak gegevenStaat ze eindelijk op straatHuiswaarts keren is geen optieEr is wel nog ergens een bar openze danst en ze schrijft.Als een schaatser in het ijleSchrijft ze woorden op de vloer,Danst ze zinnen diep vanbinnen,Jongleert ze harten uit de deur.Zoek geen boodschap in haar passen,Geen signifié bij het ontbijt.Dans en hoop dat ze van jou blijft,Of je bent haar al lang kwijt.

Gert Vanlerberghe
20 0

Het Woud

Nu is er niemand om mij de weg te wijzen. Ik ben overgeleverd aan deze wilde natuur, die zich als duizenden handen aan mij vergrijpt. Een heel gretige, maar onverbiddelijke natuur. Een natuur die geen stuk van me overhoudt en me volledig wil absorberen. Een natuur die neemt en niet geeft. Duizenden bomen, miljoenen bladeren. Het dichtbegroeide woud. Donker. Slechts enkele hoopgevende straaltjes licht. Daar in de hoogte. Daar is de buitenwereld. Daar is mijn leven. Alles wat ik ken. Alles wat ik heb. Verslagen kijk ik naar mijn tijdmachine, nu niets meer dan een aftands anachronisme in deze primitieve wereld. Een hulpeloze Ikaros in deze woeste, groene zee. Enkele ogenblikken geleden nog in al zijn glorie. Weldra een immobiele, overwoekerde Prometheus, volledig ingenomen door de oppermachtige natuur. Zijn doel was te ijdel. De hoop op vooruitgang. Het toonbeeld van macht en trots. Als een koning hoog boven deze vergankelijke, bespottelijke wildernis. Als een schaterende albatros, onoverwinnelijk en oppermachtig, die vol minachting de naïeve onderwereld gadeslaat, en af en toe zijn uitdagende blik nog hoger wendt. Er zijn geen grenzen aan vooruitgang. Met van tijd tot tijd eens een offer stelt de wetenschap zich tevreden. Mevrouw Clamence. De heer Ferrès. Hun dochter Lucy. Hun neef Pierre Lachutte. Die vriendelijke Engelse wetenschapper. Onze steward. De norse co-piloot. Ook de piloot. Allemaal zijn ze. Een slapende Lucy was het laatste wat ik zag voor de hele wereld instortte. Ze leek zo onschuldig. Als een zorgeloos engeltje, met haar zilveren kettinkje om haar hals. Ik duizel. Ik walg. Een tweede keer val ik. Dieper en dieper dan die eerste, noodlottige keer. De verstikkende adem van de jungle brengt me weer bij. Ik voel een sterke aanwezigheid vlakbij mij. Versuft probeer ik recht te staan. Mijn ogen zijn mijn bode. Ik weet het weer. Het wordt tijd om het altaar te verlaten en mijn krachten te meten met de enige ware god. Ik neem Pierre nog zijn offermes af en werp nog een laatste blik op het afschuwelijke massagraf. Ik verdwijn. Op weg naar nergens. Wat voor zin heeft dit? Waar wil ik dan heen? Ik weet niet eens waar ik me bevind. Dit moet één van de miljoenen eilanden in de oceaan zijn. De kans is dus groot dat het onbewoond is. Is dit wel een eiland? Veel dieren heb ik hier ook niet gezien. Zelfs geen vogels. Hoe zou ook maar iets kunnen overleven in dit verstikkende woud? Alles is donker en de verzengende lucht grijpt me bij de keel. Ook de bomen zijn niet zoals ik ze gewoon ben. Hier zijn ze dreigend en angstaanjagend. Het is donker. De hitte is bijna niet uit te houden. Het ademen wordt moeilijker en moeilijker. Het lijkt wel of het woud beetje bij beetje alle lucht uit mijn strot probeert te knijpen. Het lijkt wel… Nu weet ik het. Het woud berooft mij van mijn adem. Het plundert mijn longen. Als een parasiet leeft het op mijn luchtwegen. Ik kan het zelfs horen. Het ademt in en uit. Meer dan ooit voel ik nu die beklemmende aanwezigheid. Iets jaagt op mij. Een onbekend woud. Maar ik moet erdoorheen. Er zit gewoon niets anders op. Ik kan niet eten. Ik kan niet drinken. Ik kan niet uitrusten. Niet in dit woud. Ik kan amper ademhalen. Dat doet het woud in mijn plaats. Moeizaam zet ik mijn tocht verder. Een eindeloze excursie door het donker. Een marteling. Takken. Hitte. Duisternis. Lucht. Adem. Het houdt niet op. Mijn zintuigen zijn murw geslagen. Alsof ze onder een pletwals zijn terecht gekomen en nu in elkaar overvloeien. Alsof het allemaal één afgrijselijke waarneming wordt. Een grandioze osmose. Een permanente synesthesie. Ik zweef in een ondraaglijke trance van radeloosheid, wanhoop en waanzin. Alles doet pijn. Mijn danig gescheurde kleren zijn nu overbodig. Mijn lichaam sleep ik mee. Als een last. En dan, in een vlaag van onbezonnen woede, ga ik het woud te lijf. Nee, niet dat beest dat alsmaar nader sluipt. Maar alle bomen rondom mij. Ik hak, ik snij, ik sla. Als een losgeslagen gek probeer ik het woud dodelijk te verwonden, in de hoop het naderende beest te verzwakken, en het nakende gevecht te vergemakkelijken. Ik draai, ik duizel, ik spring in het rond. Overal waar ik maar kan, plant ik mijn speer in. Het woud moet sterven. Ik niet. Ik wil niet sterven. Ik wil terug naar die zo vertrouwde wereld. Daar hoog boven mij. Dit is slechts een nachtmerrie. Ik wil wakker worden. Nu! Nu! NU! Een vreemde kreet doet me verstijven. Het ademen wordt luider dan ooit. Het doet pijn aan mijn oren. Ik draai me om in de richting van het beest. Ik zie het niet, maar weet dat het zich nu op zo’n drie meter van mij moet bevinden. Het schreeuwt om mij. Het wil mij. Maar voor het eerst voel ik me niet meer machteloos. Ik kan nu heel de wereld aan. Ook deze wereld. Deze verschrikkelijke, primitieve wereld. Een wereld waar geen mensen zijn, geen houvast, geen contact, een wereld die je isoleert, die je van zowel je adem als je verstand ontdoet, die je verstikt. Een wereld als deze, is geen wereld. En met een oorverdovende kreet werp ik me, met uitgestoken speer, in het woeste gebladerte. Het beest grijpt me vast en schudt me door elkaar, maar voor hem is het nu te laat. Ik plant mijn speer diep in zijn borst. En opnieuw. En opnieuw. De groene takken en bladeren rondom mij kleuren rood. Maar dat zijn maar kleuren. Want nu is er wél hoop. Eindelijk voel ik dat het beest in elkaar zakt. Het is dood. Het woud is verslaan. Totaal uitgeput zak ik in elkaar. Bloed en zweet verblinden me. Alles is donkerder dan ooit. Maar het beest is dood. Even verbaas ik me nog over die vreemde kreet. Het leek wel alsof het beest mijn naam riep. Nee. Dat kan niet. Ik had toch goed gekeken? Ik was de enige. Alleen ik was weer rechtgestaan. Het woud had iedereen tot zich genomen. Maar ik ben nu als winnaar uit de strijd gekomen. Ik heb hen allemaal gewroken. Alle gevallen engelen die nu branden in deze groene hel. Ik kom weer tot bedaren. Mijn ademhaling wordt weer normaal. De verstikkende lucht lijkt met het beest te zijn verdwenen en het woud ruikt nu fris en lekker. Met mijn handen veeg ik het bloed uit mijn ogen. Ik kijk op naar de zonnestralen, die feller schijnen dan ooit. Een mooier teken zou de wereld, ver boven mij, maar nu niet ver meer, mij niet kunnen geven. De bladeren lijken zelfs groener dan ooit en boven mijn hoofd kwetteren enkele papegaaien. Ontroerend. Het lijkt wel alsof ik deze wereld van een boze geest heb verlost. In het gras glinstert iets zilvers in de zon. Euforie maakt plaats voor gruwel wanneer ik een ongelovige blik werp op mijn onschuldige slachtoffer. Ze lijkt nog zorgelozer dan die laatste keer.

Gert Vanlerberghe
15 0

Opleiding

Publicaties

'Als een Ballon' (2012)

Prijzen