Je blauwe blik
volgt me doorheen de witte kamer.
Je eindige blik klampt me aan de ogen.
De vraag, dé ultieme vraag, is tastbaar aanwezig.
De vraag heeft geen antwoord.
Ik smeer je boterham, heel secuur, heel bedachtzaam,
met de dood als priemende blik op ons gericht.
Ook met kaas.
Eén cel zal tenminste niet aangetast worden.
De cel waarin jij en ik voor altijd vader en dochter zijn.