"Tweeëntwintig vliegen in één klap"
zei de lerares Nederlands
in een spitsvondige trui.
Ze zwierde met haar toverrokje naar het bord.
De klas ademde andermaal pure magie zo zoetzuur.
Ze vertelde van een verrukkelijk angstaanjagend sprookje
met paddestoelen, zelfjes en heksen
en de kolder in de poes.
Onze school was een uitgestrekt woud vol geheimen,
geen onschuldig speelbos meer.
Hier weerklonk de opzwetende muziek
van een streepje smaragdgroene bloes
in het vacuüm verpakte leslokaal.
We waren een tijdloos momentum één en al oor
en tong volkomen vrij.