De dauw wast je ogen rood
van nachten,
die nooit een ochtend wouden
zien ontluiken.
Nachten die wijn tot flessen klatert.
De tafel geen inhoud spaart,
noch jou, noch ons.
Gedrapeerd in een mantel van laken,
waarin je zonet nog knorde en knoeide
als prins van nachtelijk jolijt.
-steen