Stel je voor, de bergen, de wind. Dat ze loeren
en zeer zeer zachtjes slechts bewegen. Ze
kraken als een stramme rug. Denk erover na.
Dat ze je stilletjes volgen, trager dan je
vingernagels groeien terwijl je wacht.
De kat slaapt en droomt van hoogtes, spant
haar spieren voor de sprong. En de bergen
glijden je kamer in. Je spant je spieren
millimeters dichter bij de bergen, en de afstand
tussen achtergrond en focus golft
steeds kleiner en steeds schuiner. De helling
nu recht evenredig aan je bewegingen vandaag,
je zuchten in de nacht, het ademen van de kat.
De stilte is het meetinstrument. Het meet
de lengte van de dagen hier, berekent het verschil
met de winternacht. Je noteert wat ontbreekt, mijlen
na de komma. Je gaat op zoek naar de fout, je herstelt
de breedtegraad met een marge, met een verlangen.