De tuinman was tevreden, het voorbije jaar was gegroeid als kool. De bladeren blauwig groen en dik dooraderd, de nervatuur had iets van minibomen. Of als hij anders focuste op een blad, zag hij heuvellandschappen, diep doorsneden met rivieren. Stromen, bomen, ja het was een boeiend jaar geweest. Hij duwde de bladeren uiteen, bewonderde hoe elk blad het vorige omhulde, merkte wat knabbelwerk van een slak, vond een verdwaalde zandkorrel, een lichte kneuzing, gelukkig was de koolvlieg weggebleven. Hij duwde zijn neus tegen het loof en snoof genietend.
Daarna sneed hij de kool af. Hij zou er lekkere soep van koken.