Normaal zit ik nooit boven. Beneden, daar hoor ik thuis. Zonder contact, zonder ogen, enkel mijn pen om het hartzeer te dogen. Hoog en droog, zo zou ik deze zetels noemen. De troon van het verhevene. Mario staat op het hoogste blokje terwijl de rest onder water verdwijnt, wegkwijnt. Toch moet-ie ooit eens verder. Ie-moet op zoek naar zijn broodje met ananas en gebraden kip, getopt met peterseliedressing. Anders zakt-ie in elkaar, is-ie kwaad op de wereld en weet-ie dat ie nooit vooruitgeraakt.
Toch kan halt houden eens leuk zijn. Zelfs genotswekkend. Tijd sijpelt weg en de indruk om iets te moeten doen is aloverheersend. Alle levels zijn op tijd. 300 seconden om het einde te bereiken. En dan liefst nog met een ster. Allemaal stukjes verviegende tijd en opsommende delen die samen de tikkende tik-tik-tak vormen van je hart. Kloppen zal-ie altijd blijven doen. Tot je erbij neervalt. Dan is er geen ruimte meer voor Dire Straits of Mozart. Dan is het een leven lang zonder koptelefoon. En wat ge je dan zeggen tegen het crapuul? Ja jongens, doe maar? Neem mijn genot maar af, mijn manier te dromen en te zien. Laat jullie maar meeslepen in de laagste riolen van de stad, geen enkel drinkwater geraakt er mee besmet, enkel de ratten zullen het geweten hebben. Niet alleen de onderwereld zal jullie gekend hebben. Ook fracties van de onzen zijn aan jullie blootgelegd, weliswaar veel te weinig. Wie weet zijn het er wel genoeg geweest zodat we niet verderfelijk moesten meeproeven van jullie slechtgemendge icetea met Aldi-wodka en Martini met appelsap dat goed is om nog te hydrateren en om maagzuur te kotsen tegen grafittimuren die vol staan met kunstzinnige uitspattingen van verloren honden die niet weten waar ze moeten pissen in de goot, in de wijk of in de straten van het toverbos. Laat ons allen bidden voor de onheiligen en de verlorenen, laat ze de paden terugvinden naar de harmonie en naar de velden van vertier. Hetgeen wel menselijk en zalig is. En laat de klagers maar klagen en roepen aan de zijlijn. Er is niets makkelijker dan klagen over de nietsvermoedende mens, maar het is nog erger om hem zelf te zijn.
Ik zou me niet willen voorstellen wat het moet zijn om te bijn vastzitten in het oneindige. Enkel met haar misschien, met de bruinharige prinses wiens levenkrullen uren aandacht kosten te analyseren. Een oneindig groot kapsel. Of ik: oneindig klein er middenin verdwaald. Dan kan ik leven tussen het struikgewas van haar oppervlak. Dan kan ik schuilen in haar holtes. Dan kan ik me voeden van haar zwart en zweet.
Honger naar meer -