Je reikt me de tuinschaar aan.
De vijgenblaren vallen op de stenen tegels. Ik knip -
een, twee, vijf -
alle rijpe takjes eraf.
De GFT-bak zit goed vol;
10 liter kan erin.
Niet voldoende voor mijn honger.
Stiekem kijk je naar mij, hoe ik - knip, knip -
de blaren in de bak snijd.
Ik merk het vanuit m'n ooghoek.
Je raapt achter m'n rok de dorre takken op, die al wat dikker zijn;
want je hebt ook de snijtang meegenomen.
Haaks sta je op een dikke vijgentak en hakt ze in de blakende zon - knip -
in twee.
Ik hoor je ademen en zuchten;
dat zal wel de leeftijd zijn.
De woorden die vorig jaar nog door ons heen sneden,
als goed geslepen snijtangen,
jaren jarenlang geslepen,
zijn nu bijna vergaan.
We staan de tuin in, hakken knoppen door;
met z'n twee.