Het schijnt dat ze bijna haar linkerarm was kwijtgeraakt bij een busongeluk in Turkije. Haar moeder zei toen ze naast haar knielde op het bebloedde asfalt dat rook naar verbrande rubber: “ Denk aan leuke dingen, aan lekker zonnen op een strand of zo.” Ze dacht op dat moment enkel aan alleen zijn. Sterven, dat doe je als anderen even niet opletten. Ze zong een liedje van The Beatles en hoopte dat haar moeder zweeg, wegkeek en losliet. Allez ga weg, laat me toch gaan, maar haar moeder hield haar andere hand vast.
Jaren later dacht ze zelfs niet meer na over de dood. Het was een geruststelling dat je kon gaan zonder paniek ook al bloedt je ergens dood midden op de asfalt. Er was een reden waarom ze nog bestond. Ze zag dat de mens in de toekomst overbodig zou worden en veel mensen waren nu al getekend door zinloosheid. Ze besloot van al de bullshit van mindfulness en leven in het nu achter zich te laten en ten strijde te trekken als een vorm van toekomstheler. Want zo was haar motto: als je alles was kwijt geraakt zelf een stukje van jezelf, dan bezat je nog steeds de toekomst.
Ze vestigde zich in het centrum van Brussel in een klein appartementje op het tweede verdiep met zicht op een Marrokaanse visboer. Iedereen die de stad doorkruiste en op zoek was naar zingeving of zichzelf belandde wel eens op haar appartementje.
Zo leefde ze een tijdje samen met filmstudenten van de filmschool hogerop in de straat, een illegale Iranier die daarvoor 9 jaar op straat had geleefd, een groep zelfverklaarde spirituele meiden die haar meesleurden van de ene ashram naar een ander zuiveringsritueel, met een Portugese Indiër die elke ochtend zijn haren borstelde die hij al sinds zijn geboorte niet meer had geknipt.
Iedereen was welkom en bij het eten ontstonden vaak bijzondere conversaties. Soms waren de gerechten zelf al boeiend gespreksvoer, want als je bij haar woonde had je maar één verplichting, je kookte voor iedereen en je deed samen de afwas.
Francescu, de Portugese Indiër, vertelde ooit uitgebreid hoe je, als je dan toch eens kip eet, de kip driemaal moest masseren. Eenmaal boven het gasvuur waar je overgebleven pluimpjes mee wegschroeide. Een tweede keer masseerde je de kip zachtjes met olijfolie vol kurkuma, gember en fijngestampte kruiden en een derde keer ging je dieper in de spiertjes met look en aleppopepertjes. En dan liet je dat beestje een nachtje rusten. De kip was dagen nadien nog deel van sappige gesprekken.
“Wat was er eerst? Het ei of de gemasseerde kip?”Oooh zo flauw, zeg, behalve de kip die smaakt!
Op een dag kwam één van haar vriendinnen af met een queeste. Ze moest en zou naar Palestina gaan. Spelletjes spelen met kinderen die getekend waren door wat zich rondom hen afspeelde. We waren allen in de ban van die kinderen een beter beeld te geven voor de toekomst. “Kijk naar Ieper of naar Dresden, daar merkt deze generatie toch niets meer van?”. “We laten ze dromen van een betere toekomst; hoe hun stad er in de toekomst kan uitzien.” Kaat, die met het plan was komen aandraven, was een creatieve miljoenpoot, ze zag zichzelf al performen tussen vallend puin en gruis. We maakten een voorbereidend filmpje in een achterbuurt van Brussel waar het vuil van jaren illegaal storten de allure had van een slagveld. Daar maakte ze een dansje met een weggesmeten yucca alsof het een palmboom was. In een galerijtje overtuigden ze kunstminnend Brussel van te investeren in de toekomst van de kinderen van Palestina.
Niet veel later vertrokken ze, ze dan bedoel ik een drietal maar Kaat was er dan niet bij.
Kaatje, wat ben ik blij dat je gegaan bent! We eten nu gezonder, en denken aan de toekomst van je kinderen en ooit schrijven we meer dan toneel. Opdat alle kinderen op weg naar Brussel zo’n thuis vinden.