Het is mooi,
hoe mijn lichaam rimpelt, plooien vormt,
waarin etensresten achter blijven.
Hoe bacteriën mijn utopia vormen,hoe er gekrioeld wordt en geschreeuwd zonder dat ik het weet.
Mijn tenen, zuignappen, op een tapijt, reageren
op het geknetter van bubbeltjesplastic.
Charlie, die mijn vingerkootjes heeft opgelikt, ligt
naast een zwerm kakkerlakken
BFF’s te wezen.
Je staat daar in de deur met een bijl in je hand,
de bloedspetters op mijn hoofd te tellen.
Een adem,
die niet meer stokt, maar te veel tellen heeft
gewacht.
Het was de stront waar je van wakker lag.