Ze zet geen voet meer in zijn kerk!
Maar dit is anders, dit is niet het instituut van huichelaars, vleiers, bedriegers, in het verre, onbekendeRome. Even ziet ze het kindje weer zitten in zijn nest van wit… Maar nee, Frida! corrigeert ze zichzelf. Bij de les, dame! Je kan niet veralgemenen. Want hier zit ze, zelf medewerkster in een instituut dat ook in die kerk is gegroeid. Ze geeft er les , inleiding tot de politieke wetenschappen, in het Instituto de Desarollo Economico y Social. IDES. Het is een soort sociale hogeschool , gesticht door vooruitstrevende Jezuïeten in Colombia. Elk jaar kiezen ze een dertigtal mensen die hun engagement in de sociale strijd bewezen hebben. De jezuieten proberen hen op een jaat tijd een overzicht te geven van de basisprincipes van de sociale leer van de kerk, de sociale en de politieke wetenschappen, de economie. Het zijn mannen en vrouwen van vooraan in de twintig tot achter in de veertig. Ze komen uit heel Zuid Amerika: vakbondsmensen, studenten, mensen uit de arbeidersbeweging, jeugdwerkers, pastorale werkers. Zoveel ervaring bij elkaar! Gepokt en gemazeld zijn ze. Wat een rijkdom, denkt Frida. Ze kijkt rond, bemerkt dat de Mexicaanse studentin bezorgd rond de Venezolaan zwermt. Pacho heeft van tijd tot tijd een aanval als van epilepsie: hij schreeuwt, krimpt in elkaar, houdt de armen afwerend voor zich uit, zijn ogen zijn verwilderd en hij ziet weer de militairen op hem afkomen die hem zullen martelen tot hij de namen zal geven van de makkers die mee de stakingen en betogingen hebben georganiseerd. Hij wordt in de groep nu zo goed mogelijk opgevangen. Net zoals de Argentijn, German. Die drinkt soms dagenlang niets anders dan botermelk. Hij heeft een maagzweer, al van toen hij als student scherp in de gaten werd gehouden door de geheime politie, omdat hij naar hun zin te veel druk bijgewoonde vergaderingen organiseerde over het werk van Dom Helder Camara in Brazilië, of over bisschop Romero in San Salvador, of over de Katholieke Universiteit van Leuven, in België, in Europa, waar vele Latijns- Amerikanen naar toe trokken om de ideeën te bestuderen die daar werden onderwezen over onderdrukking, over sociale rechtvaardigheid en de relatie met de boodschap van bevrijding in de bijbel.
En aan zulke mensen mag zij les geven! Zij! Een bleuke, amper zesentwintig jaar! Het is waar, ze heeft het gevraagde diploma. En ja, ze spreekt een aardig mondje Spaans. De taal ligt haar gemakkelijk in de mond: de familienaam van haar grootmoeder is niet voor niets xxx. Taxichauffeurs vragen haar waar ze vandaan komt. Argentina misschien? Want ze ziet er uit als niet van hier. Ze heeft een vreemd accent. Maar toch…de chauffeurs aarzelen.
Ze lacht. Denkt terug aan dat eerste jaar dat ze les gaf: de flaters die ze toen heeft begaan! ze staan in haar geheugen gegrift. Ze heeft het in het lang en in het breed in de brieven naar huis beschreven. Het gebeurt opnieuw.
* * *
Een leslokaal in het oudste deel van de stad, in een ‘Spaans’ gebouw: koloniale stijl wordt het nog altijd genoemd. Witgekalkt, een grijs zadeldak, groene luiken, een donkere toegangspoort, een erker met een balustrade op de eerste verdieping, en als de poort opengaat een zicht op een patio binnen. Het lokaal zelf heeft iets van een taartendoos: vierkant, niet te groot, laag, geen ramen – soms is het hier snikheet – witgekalkte muren. Vooraan hangt een zwart bord met twee luiken. Daarvoor, op een houten podium, staat het bureel voor de leraar en zijn stoel. Dit is de plaats waar hij zijn alledaags theater opvoert. Voor de zevenentwintig studenten en de zes studentinnen.
Hier geeft ze dus haar –westerse- lessen. Zoals die keer, toen ze vol overtuiging oreerde: de knoop van iedere politieke organisatie is, dat er mensen zijn die bevelen en anderen die gehoorzamen. Diegenen die bevelen, hebben die macht , omdat er genoeg mensen gehoorzamen. Als diegenen die gehoorzamen dit mechanisme doorzien en niet akkoord gaan met die bevelen, ze negeren, is het gedaan met de machthebbers. Blijft het brute of het georganiseerde, geraffineerde geweld. Maar dan... zeg ze en ze geeft temperamentvol ( Spaanse afkomst!) een mep op het bord, draait zich om en ziet een dikke, vette rat die zich op de vloer voor het podium klaarmaakt om een sprint in te zetten naar de deur rechts van haar. Midden op die vluchtweg staat zij. De rat en zij, ze bekijken elkaar. Eén sprong en ze staat naast haar lessenaar. Nog een sprong en ze zit boven op die lessenaar, de benen hoog opgetrokken, de handen beschermend rond de groene daimleren laarsjes en ze roep: 'Cuidado - Un ratòn! Opgepast! Een muis!’. Een rat is una rata...
Slap van het lachen lagen ze.
Of die andere memorabele keer. Zelfde omgeving, zelfde studenten. Ze bespreekt het begrip 'macht' bij Machiavelli. Dat je dit ongegeneerd in alle mogelijke opzichten moet verstaan, beweert ze.
' Een mens moet alle middelen gebruiken waarover hij beschikt om zijn doel te bereiken - Uno tiene que utilizar todas sus medias para lograr su fin!' zegt ze met overtuiging. De studenten kijken eerst verbaasd, beginnen te grinniken, barsten in lachen uit.
‘Allle middelen' - leggen ze haar uit - is in het Spaans : 'todos sus mediOs'. Mannelijk meervoud. 'Todas sus mediAs' is vrouwelijk meervoud. Zij, zesentwintig, minirokje, ze zit vooraan, half op het bureel, steunt met de tip van haar voet op het podium, het andere been bijna bengelend, in ragfijne panty, ze zegt :
'Je moet alle kousen gebruiken die je hebt om je doel te bereiken....'
En nog. Weer hetzelfde gebouw – min of meer hetzelfde lokaal, maar kleiner. Het sobere bureel van de directeur. Hij is een Jezuiet, ziet er uit als een asceet, een beetje kalend, met lachende, donkerbruine ogen, zwart kostuum. Hij stamt uit een beroemde familie, is een nazaat van één van de (Spaanse) stichters van het land Colombia. Vooruitstrevend, zoals de Jezuieten toen waren, sociaal geëngageerd. Alberto.
Hij zit achter een klein bureel, zij staat voor hem. Ze moet hem vertellen dat ze niet aanwezig kan zijn op de trimestriële docentenvergadering: die datum, dat uur, heeft ze een dwingende afspraak met de Belgische ambassadeur, ze kan er niet onderuit.
'Alberto,’ zegt ze. ‘ Estoy... ‘en ze wil hem zeggen dat ze erg verveeld zit met die afspraak. 'Verveeld' in het Spaans? Kent ze niet. In het Frans is het 'embarassée'. Ok. Het zal dus wel 'embarazada' zijn.
'Alberto,' zegt ze. 'Estoy muy embarazada contigo...'. En stopt, want Alberto heeft met een ruk het hoofd opgeheven en kijkt haar aan, ongelovig, geschokt. Ze herkent die blik: ze gokt dat haar Spaans weer eens niet klopt. En deze keer heeft ze zo te zien serieuze onzin verteld.
'Heb ik iets verkeerds gezegd, misschien, Alberto?’ vraagt ze verlegen. ‘ Ik wou alleen maar zeggen, dat het me zo spijt - lo siento mucho - dat ik onmogelijk naar de e.k. docentenvergadering kan komen. Lo siento. Het spijt me. ‘
Alberto bekijkt haar, begint te lachen, zijn schouders schokken, hij neemt zijn zware bril af, de tranen rollen over zijn wangen van het lachen.
'Doctora Frida,' zegt hij. 'Weet je wat je eerst zegde? '
'Si. Que estoy muy embarazada contigo'.
Alberto krijgt weer een lachaanval.
' Je zegt: ik ben erg zwanger met jou...'
* * *
Als ze er aan terugdenkt, moet ze zelf weer lachen. Maar het is fantastisch: ze mag hier fouten maken. Ze hebben haar aanvaard. Ze appreciëren haar inzet, haar zoeken. Als ze met haar alleen zijn, vertellen ze hun verhalen. Ze brengen ze mee uit Nicaragua, Honduras, San Salvador, Santo Domingo, Venezuela, Paraguay, Argentinië, Peru, Ecuador, Colombia. Ze spreken over wat hen bezielt. Er leeft zoveel hoop in dit continent, op dit moment. De cultuur scheert hoge toppen. De prachtige dansmuziek, hun ritmes, de weemoedige liederen beginnen zich te verspreiden. Gabriel Garcia Marquez schrijft zijn Honderd jaren Eenzaamheid. Mario Vargas Lloza, Jose Maria Arguedas, Jorge Isaacs, Miguel Angel Asturias, Julio Cortazar, Jorge Luis Borges: hun boeken brengen verhalen ver buiten het eigen continent.
Ze heeft het land, de mensen, hun manier van doen stevig in haar hart gesloten.
Ze heeft nauwelijks heimwee – wel schrik, soms, en veel verdriet. Dan doet het deugd als ze kan denken aan de verhalen die haar eigen moeder vertelde. Hoe het nog niet zo lang geleden was, een goede halve eeuw misschien, dat ook in haar eigen land de arbeiders die werkten in de fabriek, hun boterhammen ’s middags moesten opeten buiten op de straat, in het stof, in de vuiligheid, in de regen, in de sneeuw. Dat het één van de eerste dingen was die ze mee had gedaan met de kajotsters: gezorgd voor een lokaal met tafels en banken. Mensen waren geen beesten.
En dan waren er de vrienden hier: Fransen, Duitsers, Nederlanders , Belgen, de vele Colombianen. De idee dat Joris geen militaire dienst wilde doen en zij mee was gegaan: make love, not war. En dat ze hier dat instituut, Ides, gevonden had. Hoeveel ze hier leerde!
* * *
Ook op dagen zoals deze. Ze zijn op stap met de hele groep: studenten, secretaressen, schoonmaakster, docenten, directeur. Het huis (het pensionaat? het seminarie?) waar ze verblijven, ligt in clima café: een gordel in de bergen, zo’n 1500 meter hoog, met een klimaat als aan de Middellandse Zee. Het is het klimaat van het aards paradijs: niet tropisch zwoel, geen koude nachten, een open, warme lucht. Die spant zijn verleidelijkste blauw over groene palmbomen, groene koffieplantages, oranje, gele, roze, rode, blauwe, paarse bloemen, over lustige beken, over witte huizen en boerderijen met grote terrassen. Frida geniet.
Ze zit met de anderen op het ruime terras. Rafaël zal deze avond een malamba dansen, een traditionele dans uit zijn geboortestreek: de streek waar de gaucho’s leefden. Ze wachten. Prachtig toch, denkt ze, hoe dat hier gebeurt. Wachten. Niet afwachten. Geen zenuwen, geen ongeduld. Het vanzelfsprekende waarmee de Zuid-Amerikanen de tijd aanpakken. Tijd is niet de dwingeland van hun leven. Ze houden hem in de hand, laten hem passeren, bepalen zelf wanneer de tijd gekomen is. Klopt dat niet met de tijd van je tegenspeler? Geen nood. Je kan zoveel doen in de tussentijd, het leven is zo rijk. Je kan praten, bijvoorbeeld. Kennismaken met de mensen in de buurt. Je kan een cafésito drinken, kijken wat er rondom jou gebeurt. Als het echt belangrijk is dat je iemand ontmoet, wacht je gewoon. Dat loont de moeite.
Het heeft zo lang geduurd voor ze dit begreep, voor ze dit kon denken, voor ze dit kon uitleggen in de brieven naar vrienden en kennissen over de oceaan.
‘Ola, doctora.’ De Peruaanse studente naast haar is uitgebabbeld met haar buurman. ‘Weet u wel waar die gaucho’s voor staan?’
‘Een stuk folklore zou ik zo zeggen?’ antwoordt Frida onwetend. Dat had ze niet moeten zeggen. De Peruaanse zal het haar in het lang en het breed uit de doeken doen.
‘Wel. Misschien. Maar Rafael noemt zich nog altijd een gaucho. Zijn vader, zijn grootvader, diens vader, zo lang ze weten waren ze veehouders in hun familie. Gaucho’s. Hij studeert nu wel aan de universiteit. Maar hij blijft een gaucho, eeen cowboy, vergroeid met zijn paard. Waarom zou hij dat zo belangrijk vinden, denkt u? Hij is toch geen stuk folklore?’
‘Is er iets speciaals met die gaucho’s, iets dat ik, Europese, niet kan weten?’
‘Zou ik geloven! Het heeft te maken met de grootgrondbezitters. Die zijn hier al van in de tijd va de conquistadores. De indianen konden toen niet op tegen de Spaanse militaire overmacht. Om niet van honger om te komen, hadden ze geen andere keuze dan te werken voor een hongerloon bij die grootgrondbezitters. Dat is eeuwenlang zo geblven. Alleen de gaucho’s speelden het spel niet mee. Ze vertikten het om te eten uit de hand van de dwingeland. Zij trokken er op uit met het vee. We zijn met weinig tevreden, zegden ze, maar we zijn vrij! Een paard is hun enige bezit, de eeuwiggroene grasvlakten van de pampas zijn hun thuis. Ze zijn het symbool geworden, een metafoor van de man die in opstand komt, de man die zich niet laat knechten. ‘
In een flits ziet Frida het kadertje dat bij haar thuis, in Antwerpen, aan de muur hing. Een vierkleurendruk van een man, die aan een haard zit te eten uit een grote aarden pot. Met daaronder het opschrift: ‘Beter trots uit een aarden pot, dan deemoedig aan een gouden dis.’
‘Ach, doctora, u hebt er toch zeker al een afbelding van gezien: een ruiter met een brede overbroek die hij in de zware rijlaarzen stopt: tegen de slangen. Hij draagt altijd een brede hoed, een lasso binnen handbereik. Een trotse man. Hij kreeg – krijgt nu ook – alle mogelijke eretitels: hij is de eeuwige zwerver over de eindeloze grasvlakten van de pampas, eenzaam, nobel, edelmoedig, genereus, vagebond, sterk, eerlijk, trots. Hij vecht als hij wordt geprovoceerd. Kan het nog echter, doctora? Kan het nog romantischer? U weet, wij Zuid-Amerikanen…’. Rafaël, de studentenleider met de maagzweer, staat nog te praten met een andere student die de bongodrum zal bespelen. Ze omhelzen elkaar. Dan stapt Rafael naar het midden van de cirkel. De bongo zoekt zijn weg, vindt een droge, klare, krachtige slag. Rafaël heft de armen en danst. Hij danst.
Nee, denkt ze. Dit is geen gewone dans. Ze kent die latijns-amerikaanse dansen nu al een tijdje, ze danst ze ook zelf, met wisselend succes. Maar hier gaat het niet om tasten naar elkaar. Om te voelen of het wiegen van jouw heupen, het draaien van je schouders, de vorm van je benen, je borsten, de manier waarop jij je beweegt, of hij of jij haar hem bekoorlijk vindt – nee, niet begerenswaardig – dan keek je al met andere ogen.
Deze dans was een zaak van mannen. Rafaël heeft het ronde van de Indianen, het blanke van de Basken , de Spanjaarden. Ze ziet hem bewegen. Niet als een balletdanser – daar is hij te struis voor, zouden ze thuis in Antwerpen zeggen. Maar ze ziet hoe soepel zijn lijf is. Sterk. Zijn laarzen betasten de vloer, de grond, de aarde, la tierra madre van de indianen. Die geeft hem de kracht om op te springen, als op en af een paard in volle galop; om met de handen op de dijbenen een ritme op te roepen; om met de hielen te roffelen: het ritme, weerom, van galloperende paarden – een vurige tapdans, zou men het in Europa noemen; om de ruimte af te bakenen die zijn dans nodig heeft, er zijn stempel op te drukken. Ze hoort het droge geluid van de woorden die hij roept van tijd tot tijd, de armen krachtig gespreid. Hij tekent de ruimte, betekent haar. Hij is de gaucho.
En dan de finale. Met de knieval. Vanzelfsprekend gericht naar de kant waar de meeste vrouwen zitten. Vrouwen? Meisjes eigenlijk nog. Frida zit bij die groep vrouwen.
En ’s nachts: de serenade. Van haar leven had ze niet verwacht dat dit haar ooit zou overkomen. Buiten tsjirpen de krekels uitzinnig. Onder haar slaapkamerraam, een gitaar. En een hoge tenorstem - zijn stem- die de maan luister bijzet, het duister van de nacht doet geuren.
‘Quando tu te habras ido, ya volveran las sombras...'
‘Als gij weg zult zijn gegaan, zullen de schaduwen opnieuw tevoorschijn komen.’
‘We moeten het licht aansteken,’ fluistert haar kamergenoot. ‘En niets doen. Doodstil blijven. En luisteren.’
Het overkomt haar. Ze verstaat het niet. Ze verstaat het niet dat ze verliefd is. Ze is zo zelden verliefd geweest. Het zal toch niet, dat die romantische nacht haar zover krijgt dat… Ze is nog maar een kleine twee jaar getrouwd met Joris. Het gaat wel over. Maar het gaat niet over. Het gaat nooit over. Ze onderdrukt het.
* * *
Later nodigt een collega-docent zich zelf uit bij haar thuis. Mag hij eens afkomen met een collega van hem, die fel geïnteresseerd is in wat de jongeren van vandaag bezig houdt. En jij bent zoveel met de studenten van Ides bezig, jij geniet hun vertrouwen, aan jou vertellen ze waar ze écht om geven. Wel ja, waarom niet? Als het hem kan helpen met zijn wetenschappelijk werk. Carrasquilla. En Pablo, de vriend. Twee Cubanen. We praten. Bij mij thuis – niet in Ides. Hij stelt de vragen, zij antwoordt. Wie zijn volgens jou de studenten die het meeste leiderscapaciteit hebben? Geen enkele bel gaat rinkelen. Naar volle waarheid antwoordt ze: met voorsprong Rafaël. Dan nog een stuk of zes andere.
Joris en zij, ze gaan terug naar huis, ze gaan terug naar Europa. Dat is een verhaal voor later. Wat hier in deze scène van belang is, wat Frida van zesentwintig niet, wat ze nooit zal vergeten, wat ik in haar plaats nu voor het eerst vertel. Ze zit in een tuin bij haar zus, zonnig weer, vogeltjes zingen. Uit het niets, zonder verwittiging, overvalt haar een diep verdriet. Rafael is dood, denkt ze. Ze borstelt de gedachte, het gevoel opzij. Toch weer niet opnieuw… Ze onderdrukt het, boos.
Enkele maanden later krijgt ze bezoek uit Colombia. De directeur van Ides moet in Duitsland zijn om met een geldschieter te praten over eventuele subsidies voor Ides. Hij komt bij Joris en Frida op bezoek.
Hij vertelt dat Carrasquilla iemand was van de C.I.A. . Dat ze hem ontmaskerd hadden. Hij was één van die fameuze Cubanen die naar de States zijn verhuisd als Castro aan de macht is gekomen. Die als spionnen zijn gaan werken.
En dat Rafael is neergeschoten. Hij was op de terugweg naar huis, na de cursus in Ides. Hij was met vrienden mee gaan betogen. De militaire politie heeft hem neergeschoten. Hij is dood.
* * *