‘Jullie moeten me wat beloven. Wanneer ik dood ben. Ga dan niet met een triest gezicht naast mijn kist staan. Om een akelige tekst voor te lezen over hoe goed ik wel was.’
De dochters kijken geschokt. ‘We kunnen toch niet staan lachen als jij dood bent?’
‘Glimlachen kan best. Glimlachen in een begrafenis is cóól. Ik hoop dat je een verhaal vertelt waar iedereen om glimlacht.’
Mijn oudste grijnst. ‘Misschien kunnen we vertellen over die keer dat je met een krulspeld op je hoofd naar je directeur ging?’
‘Of over hoe je inbrak in een auto die leek op de jouwe.’ De olijke tweeling ligt in een deuk. Ik frons. ‘Het moet wél ontroerend zijn, je moet me niet belachelijk maken als ik dood ben.’
Ik ging vanmorgen naar een begrafenis. Er waren veel oude mensen. Het was lang geleden dat ik dit zag: die halve knielbeweging naast de kerkbank. Echte kerkbanken, geen stoelen. Mooi. Authentiek. Maar na een uur had ik wel… authentieke pijn aan mijn kont. Nog langer geleden was het dat ik zo veel Latijnse gezangen hoorde. Het plaatselijk vrouwenkoor zong zuiver en sterk. Ook mooi, heel mooi. Latijn. Troostend. Misschien omdat je je niet de moeite neemt het te verstaan. Je wéét dat het de bedoeling is te verzachten. Ik voel me gezuiverd en puur na zo’n helder Ave Maria. Meneer pastoor sprak luid en schoon over Fieneke. Misschien met een iets te hoog droge-voeding-kassa-vier–gehalte. Fieneke was tweeëntachtig geworden en ‘omarmde na een rijk en godvruchtig leven de welgekomen dood, omringd door haar kinderen. Ze ging naar pa en Joséeke die haar waren voorgegaan’. Iemand las een treffend schrijfsel voor over Fieneke. Want Fieneke verdiende wel een traan. Dus vertelde haar dochter hoe ma pa had leren kennen. Hoe ze in haar jonge jaren stiekem auto leerde rijden. Hoe ze op haar éénentachtigste met haar wagentje nog steeds de buurt onveilig maakte. Hoe – Ik heb geweend, ja. Ik ween graag op begrafenissen. Het is zo heerlijk als mensen je tranen waard zijn.
‘Jullie gáán toch wel om me huilen als ik dood ben?’
‘Waarom schrijf je niet alvast zélf de tekst die wij moeten voorlezen, mama? Zo heb je zeker het laatste woord.’
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.