Ik hou van stations. Treinen. Sporen. Vandaag zit er een jonge man tegenover me op de trein Halle-Brussel. Hij leest een boek. Zwart haar, stoppelbaard, jeans, wit hemd dat prachtig afsteekt tegen zijn donkere huid, gekleed jasje. Hij leest ‘Flauberts papegaai’. In het Engels.
Ik moet naar het toilet. 'Meneer, kunt u even opletten...' Ik wijs naar mijn jas en rugzak, en knik in de richting van het toilet. 'Bien sur, madame...' Terwijl ik doe wat moet gebeuren, hoor ik hoe de trein vaart mindert en besef ik: als die meertalige knapperd nu van de trein stapt met mijn rugzak, heb ik het nakijken...
-Of ik daar dan niet aan gedacht had?- Zeker wel. Maar dit is mijn persoonlijke test van de mensheid. De meeste mensen zijn goed. Dat is mijn stelling. Of ze nu Noord- Afrikaans of Duits of ... Berbers zijn. En iemand die Jules Barnes leest, moet per definitie oké zijn. Ik weiger mee te doen aan het veralgemenend negativisme over de jeugd van tegenwoordig, over vandaag de dag, niemand heeft nog respect en ga zo maar door. Ik doe niet mee. Klopt mijn stelling? Dat test ik. Regelmatig.
Zo koop ik kersen onderweg als ik ga fietsen, en laat die in mijn fietsmand liggen terwijl ik in de supermarkt ben. Tot nu toe liggen ze er steeds nog wanneer ik uit de winkel kom. Ik laat ook mijn handtas in het vakje van mijn winkelkar staan en ga een paar meters verder een pot choco nemen.
Maar ik beperk het risico. Mijn portemonnee zit in mijn zak. Ik heb lage schoenen aan waarmee ik hard kan rennen achter een mogelijke tassendief, en de kersen zijn niet onmisbaar.
Vandaag op de trein lijkt Barnes mij voldoende garantie te bieden. Bovendien heb ik geen baar geld bij, zit mijn smartphone in mijn broekzak, en mijn bankpasje-
Shiiiiit. Dat bankpasje steekt in het zijvak van mijn rugzak. De blauwe rugzak waarmee de jongeman nu vermoedelijk van de trein stapt.
Want de trein is gestopt. En ik zit nog steeds op het toilet. Dat soort zaken blijkt net iets moeilijker te berekenen.
Enkele minuten later rep ik me terug naar mijn plaats. Hij kijkt niet eens op als ik me met een zucht laat vallen. Hij is nog steeds in zijn boek verdiept. Hèhè.
Twee haltes verder moet ik eruit. In het halletje wacht ik, mijn vinger boven de groene knop. 'Madame, madame!' Bedoelt hij mij? 'C'est a vous?'
In zijn uitgestoken hand mijn smartphone.
'Euh, hoe...'
'Ik denk et ies uit u zak kevallen op de bank, denk ik. Et ies uwe?'
Ik check. Ja, de mijne. 'Ohh, heel, héél erg bedankt.'
Galant duwt hij op de groene knop, waarop de deur openspringt. 'De rien'.
De meeste mensen zijn buitengewoon goed. Halleluja. En ik ben een stomkop.
Ik had hem moeten kussen.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.