Pasklare verhalen. Tuttebel

12 aug 2015 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket

 

‘Jij bent niet gewoon,’ zegt hij, ‘Altijd denken, altijd complicaties. Je bent een geval apart. Je bent moeilijk. Je doet moeilijk.’
Wat bedoelt hij, verdomme? IJs eten uit een schaaltje waarop noten staan afgebeeld? Dat doe je nu eenmaal niet. Althans ik niet. Schrijven met een bic? Ik neem mijn Lamy. Slapen in pyjama’s? Kleinburgerlijk. Sauna met een badpak... Vergeet het!
Yep, waarschijnlijk zegt dat iets over mij. Maar dan ook over mijn zus, die mijn mening deelt. Nochtans vallen we op verschillende mannen. Gelukkig.
Waar was ik? Oh ja, ijs en mannen. Geen verband, of het moest zijn dat mannen ijs eten uit allerlei toestanden, van slakommen tot wasmanden…
Raar spul, zo’n man. Je hebt ze in soorten, maar andere wezens altijd toch. Om mee te wonen, bedoel ik. Ik heb wel eens gedacht over leven met een vrouw. De taakverdeling lijkt me zoveel makkelijker. Je kan alletwee de vuilniszakken buiten zetten en zonder braken een luier verversen. Je bent het roerend eens over hoe groot de biefstuk moet zijn (en goed doorbakken). Alleen– ‘Vanavond, schat?’
Met een vrouw? Nee, toch maar niet. Een kerel zou omwille van ‘die’ compensatie nog wel wat van mijn grillen door de vingers zien. IJs eet je uit een ijscoupe – wijn drink je uit een wijnglas – een kerstboom moet écht ruiken – boeken horen overal rond te slingeren, stapels en stapels – slapen is tijdverlies – maar! vanavond doen we het, schat.
‘Jij vindt geen man, je bent niet lief genoeg.’ Hij weer. Vrouwenkenner, poeh.
Ik ben wél lief.
Hij ziet het niet. Want niet zoetzemerig lief. Geen suikerrandje aan mijn glas, geen franje aan mijn sjaal. Geen tutte aan mijn bel.
Ik ben écht lief. Lief zoals in ‘Lief – de’. Zoals in Diep Houden Van. Zoals in Je Kan Op Me Rekenen. Nu en voor altijd en overal, voor wat dan ook. Roep me en ik kom.
Zó is mijn liefzijn.
En zo verzacht mijn lief het scherp. Want ja, ik ben ook scherp. Vlijm- soms.
Ik ‘like’ geen weggelopen hondjes. En-

K I J K . Ook vreselijk vlug ontroerd.
Nu.
Zit er een halfwassen zomervogel voor het opengeschoven raam luidkeels te roepen.
Op wie? Ik weet het niet. Ik ken te weinig des vogels om zijn kreet te duiden. Maar het klinkt erg hard en dringend. ‘Mama, waar ben je?’ Dát roept hij.
En dan springen er tranen in mijn ogen. Hoe mooi. Hoe lief. Ik bén een mama. Ik ben ook vrouw. En Hij, Hij ziet het niet. Hij is al weg gegaan.
Hoezo, ik denk te veel ?

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

12 aug 2015 · 6 keer gelezen · 0 keer geliket