Ze zegt dat het geen pijn doet,
het prikt alleen een beetje
en de pleister die ze over
de wonde kleven, is te groot.
Je zou denken dat je zoiets nooit
ontgroeit, dat haar huid altijd
even kwetsbaar schrijnt
en er geen dag komt waarop je zegt:
ach wat is het lang geleden, allemaal.
Toch zit ze hier vandaag in deze stoel
stoïcijns kalm te wezen, ik weet
er speelt zich in haar hoofd vast
een kleine oorlog af.
Maar ze glimlacht dapper
naar mij en de verpleegster,
die er helemaal niets van snapt.
Ik zeg haar dat ze sterk is,
het understatement van de dag.
In luttele seconden is ze terug zes,
zit ze op het bed in de rode kamer,
uit haar arm loopt een buisje en ze telt
op haar vingers de druppels tot tien.
Ik ben haar mond en haar stem,
protesteer inwendig tegen dit onrecht
terwijl ik aan haar zijde vecht.
Mama, die pleister moet eraf,
het gebeurt in één simpele ruk.
Wat is ze groot geworden.