moord rust langs de weg
de katjes alle kantjes zijn geklost
schat
ik weet
ik wist het
dat jij altijd op mij
hebt gewacht
je had mijn handen al
ze wilden het
hebben je elk keer
weer uitgekleed
schat
ik zag het
proefde licht
jij was voor mij
getooid in bladeren van suikerzuur
soms weer gewoon
die appel voor mijn oog
of een gescheurde non
op elke klamme dag
ik knielde in mijn groenselhof
stak heel alleen
mijn wortel in de grond ik wilde
los van alles zocht waar was
ons noorden waar jouw zee
schat ik heb gefluisterd
in de oortjes van dat mosseltje
vroeg aan het sluitspiertje
laat mij niet los
wurg hem desnoods gezwollen
was de dwerg in zijn gelaat
broedde de dood
ik voel het schat
je lacht
en
je ligt
als ik thuiskom in de tuin
tussen stengels de rabarber schuilen ze
je lipjes
zijn
doorbloed blij is
het fel radijzenrood