Het grondplan van ons appartementje ziet er uit alsof we zelf in één van de ruïnes van Rome onze nachten doorbrengen. Getekend in gehavende lijnen en met de restjes van een kopieermachine achterhaald, probeert het ons duidelijk te maken waar er o.a. een brandblusser is, de plaats van onze kamer, de douche en die van het keukentje. Of wat het kamertje vroeger was. Wat het keukentje en de douche moesten voorstellen. In feite mocht ons appartementje effectief naast de ruïnes gaan liggen. Geen toerist of bejaarde romein die het verschil zou merken.
Ik drink een glaasje cola aan de halve bar in het weinig verluchte, muffe keukentje. Nep marmer. Het is tien voor zes. Buiten brandt het nog altijd 30 graden of hoger. Mijn vriend ligt op de kamer. Sinds vier uur afgepeigerd te staren naar z'n gsm. Het felle lichtje accentueert z'n rimpels die bij grote moeheid z'n gezicht besluipen. Wat we vanavond nog gingen doen? "Mag jij wel eens uitkiezen", zucht hij. Hoewel de cola al van gisteravond in de koelkast stond, wordt ze snel lauw en prikloos in het glas. Het doet me bitter glimlachen. Gek, zo is het ook tussen ons. Lauw en prikloos. Ik kan me alleen niet meer herinneren wanneer die prik er is beginnen uitgaan. Is er nog over? Of is alles er uit? Te vroeg om te zeggen.
Doorheen de dagen wandelen we soms hand in hand, waarna we elkaar snel weer loslaten om elk onze eigen bezienswaardigheden interesse te geven. Ik voel amper zijn handpalm tegen de mijne op de weinig intiem vervulde momenten. Het voelt eerder als een formaliteit, gerepeteerd. Het wordt gewoon verwacht.
Een romein trekt een foto van ons twee. Daarop kan ik alleen twee vage mensen - getekend met gehavende gezichten - herkennen. Niet ons. Wie was "ons"? Met de restjes van een vroegere liefde amper achterhaald. Net zoals het kopie van het appartement. Het moet een mooi koppel voorstellen. Of wat ze ooit waren geweest.