Seks. Ja. Seks. Natuurlijk zou ik daar mee kunnen beginnen. Wat een bres er toen is geslagen in de goede manieren. In hoe het moest. In hoe je er anders zonder slag of stoot buiten werd gebonjourd. Als een lichte zomerregen begon de pil in het sociale weefsel door te dringen. Langzaam. Er moesten nog gevechten geleverd worden. Paus de zoveelste vond het Humanae vitae op papier oneindig belangrijker dan dat in het lijf en de leden van zijn kudde. Condoom, de pil: verboden! Dus zongen wij, leerlingen van de klassieke humaniora, in uniform, gniffelend (we zaten in het laatste jaar!) dat we een jeugd van maagden wilden zijn.
Dat was nog vòòr de unief en de sexuele revolutie. Toen ging het nog zo. Geen – of geen noemenswaardige- voorlichting thuis. Op school: geen haan die daar naar kraaide. En dat klasmaatje dat al een tijdje de binders van haar lichtblauwe geruite schort los liet hangen? Ik dacht: ze vindt dat mooier. Het geeft meer ruimte. Op een dag kwam ze niet meer naar school. Haar schriften en haar boeken werden weggehaald. Er werd van hogerhand geen commentaar gegeven. Van school veranderd, dachten we. Dat gebeurde wel meer: het was een moeilijk college, dat van ons. Of was ze verhuisd, woonde ze te ver om nog in `t stad te geraken? Later hoorden we het van elkaar: ze was in verwachting. Over en out. Ze bestond niet meer.
Maar is dit de juiste weg? Moet ik het –nu al – moet ik het met jullie , voor jullie, al hebben over die seks-tant? Er is in de sixties en de seventies zoveel gebeurd. Belangrijker? Who knows. Oorlog, bijvoorbeeld.
In Vietnam, bijvoorbeeld. Napalm. Agent Orange. Een meisje van twaalf dat bloot, onder het oog van zwaar bewapende Amerikaanse soldaten, schreeuwend over de weg loopt, weg van de plaats waar haar familie werd neergeschoten. Op dat moment hebben veel mensen al televisie. En komt dat beeld, komen vele andere beelden, rechtstreeks in de huiskamers terecht. We shall overcome. Bob Dylan. Joan Baez. En Martin Luther King. Maar dàt was met de mars tegen het racisme. Is hij toen vermoord?
De Zesdaagse oorlog, bijvoorbeeld. Eén oorlog uit de uitzichtloze reeks die later volgt van Israel versus Egypte, Israel versus Syrië, in de Sinaï, op de Golan Hoogvlakte. Israël versus de Arabieren, eigenlijk.
De guerilla in Zuid-Amerika, bijvoorbeeld. Fidel Castro. Presente!. Che Guevara. Presente! Camilo Torres. Presente! Allende. Presente! Pablo Neruda. Presente!
C.I.A.. Pinochet. Abajo! Abajo!
De strijd tegen de Apartheid in Zuid –Afrika, bijvoorbeeld. Het ANC. Mandela. Soweto. Amandla! Amandla!
Of die andere oorlog, bijvoorbeeld. De oorlog in het westen. Tegen het starre, autoritaire gezag. Tegen de hypocrisie van de macht. Vòòr emancipatie, inspraak, democratisering. Vòòr vrijheid, voor gelijkheid, voor broederlijkheid. Mei ’68. De studentenrevolte (kort daarna: Neil Armstrong, de eerste landing op de maan, "That's one small step for [a] man, one giant leap for mankind"). Maar we zijn bezig met de studentenrevolte! Rudi Dutschke. Daniël Cohn – Bendit. Sartre. de Beauvoir, Derrida, Marcuse. The summer of love. De hippies. Het Vondelpark in Amsterdam. Marihuana. L.S.D. . De Praagse Lente. De Rote Armee Fraktion. Bader Meinhoff. Ook bij ons. Staking in de mijnen: Zwartberg. Ludo Martens. Pol Goosens. Alle macht aan de arbeiders, Amada. Kris Merckx. Geneeskunde voor het volk. En natuurlijk ook Wilfried Martens: de Vlaamse kwestie. Leuven Vlaams. ‘Walen buiten! Walen buiten!’.
Onze stemmen botsen tegen de gevels. Ook de lijzige stem van Boudewijn De Groot, met vele liederen. Dat lied van Bob Dylan, herwerkt door Lennaert Nijgh, vooral die laatste twee strofen:
Kom vaders en moeders, kom hier en hoor toe.
Wij zijn jullie praatjes en wetten zo moe.
Je zoons en je dochters die haten gezag,
je moraal die verveelt ons al tijden.
En vlieg op als de wereld van nu je niet mag,
want er komen andere tijden.
De streep is getrokken, de vloek is gelegd
op alles wat vals is en krom en onecht.
Jullie mooie verleden was bloedig en laks.
Wij zullen die fouten vermijden.
En de man bovenaan is de laagste van straks,
want er komen andere tijden.
* * *
Maar nee! NEE! Wat zit ik hier weer te taffelen, rond de pot te draaien, te treuzelen en te beuzelen! Wat ben ik op slag weer paraat om te documenteren en enthousiast te wezen over Het Grote Schema. Over het wat en het hoe en het waarom, het wanneer van De Grote Stromingen in de Maatschappij. (licenciaatsthesis van Niels Klerkx. In verband daarmee ook: het artikel van Bas Kromhout: ‘Het revolutiejaar 1968’. Of de film ‘Leuven ’68, de studentenrevolte die het land deed daveren’. Zal, naar het schijnt, volgend jaar uitgebracht worden, gepatroneerd door Fonk vzw. Alles te vinden op Google). Verdomd! Verdomd!
Maar het is zo verleidelijk, zo meeslepend. Je bent er zo weinig zelf in geïmplementeerd: je moet niet nadenken, je staat er buiten. Oh, hallo! Is dit de juiste schrijfwijze van de naam Simone de Bauvoir? Nee, het is de Beauvoir. Letterlijk: beau-voir. Tiens, kleine d. Was ze van adel? Eens kijken, haar biografie. Ja, dus. En had ze iets te maken met de soixant-huitards.? Natuurlijk. Sartre, om te beginnen. En dan: De Dolle Mina’s! Feminisme. Belangrijk in de sixties? Laat me eens kijken… NEE! STOP! Weeral twintig minuten verder! NEE! NEE!
En nog eens: NEE. Ik wil het hier Niet hebben over de Grote Principes van deze tijd. Daar werd al genoeg in geploeterd, gewroet, gespit, gedolven. Het gaat hier over een autobiografie! En trouwens, dat overzicht over die oorlogen en zo, dat is fout: dat is een opsomming. En opsommingen kùnnen niet.
En het is te abstract. Wablief, te ABSTRAKT? Vliegtuigen die hun laadbakken openschuiven, bommen die een heel dorp van het ene moment op de andere in een hel veranderen, vijfhonderd doden. Te abstract?
De campings in de Haute Provence, die in de zomer her en der enthousiast uit de grond schieten, waar mannen ongegeneerd (denk ik toch?) hun edelste delen blootgeven (ze houden wel sokken en schoenen aan: dat loopt makkelijker?)en vrouwen op de place publique vrolijk keuvelend, gehuld in kleurrijke lange rokken en fladderende blouzes, hun kinderen de borst geven; die zorgvuldig hun schaamhaar, hun oksel-en hoofdhaar coifferen. Te abstract?
Nee, dus. Het is niet te abstract. Maar toch: dat is geen autobiografie. Niet al wat in de vorige paragrafen gezegd wordt, kan mijn hoofdpersonage, mijn protagonist, al weten. Toch niet beseffen. Ze zit nu in het tweede jaar unief. Ze studeert graag. Ze heeft een warme thuis. Ze is gelukkig. Ze is naïef. Wat zeggen ze, die studenten op de achterste rij?
* * *.
- Trouwens, wat zit dat meiske daar te doen?
- Welk meiske?
- Die por daar, op de tweede rij.
- Ja zeg, zeveraar! Er zijn maar twee rijen porren: de twee voorste. Ik vraag me af: zouden die nu nooit eens goesting hebben om mee hier bij ons, op de tweeëntwintigste rij te komen zitten? Veel gezelliger, toch? Enfin. Wie bedoelt ge nu eigenlijk?
- Hewel, die por daar met dat bruin haar en die groengrijze ogen.
- Ah, die! Een toffe griet, hé man. De Soi zegt dat ze op Audrey Hepburn trekt.
- Da zal de Soi wel zeggen over -en liever nog aan- de helft van alle porren hier in Leuven. Die meiskeszot!
- Zie ze in de weer zijn met haar cursus! Die wil er precies werk van maken. Wat zou ze studeren? Rechten? Psychologie?
- Weet ik veel. Maar als ge er zo curieus naar zijt, waarom vraagt ge het haar niet zelf? Schrik, manneke? Durft ons Kareltje niet?
- Onnozelaar. Nee, zeg. Maar ik heb gehoord dat ze zo serieus is. Ze zit elke week in Bellarmino, dat studentencentrum van de Jezuïeten. Ze gaat daar naar een vergadering, gesprekken over ontwikkelingslanden, heb ik gehoord. Hewel, man, ik ga ‘s avonds liever een pintje pakken in den Boule d’Or. …
* * *
Daar gaat ze… En het is weer van dat. Schrijven is tricky voor mij. Ik weet niet altijd klaar en duidelijk het onderscheid te maken tussen ik en zij. Schrijven neemt me mee naar schemerplaatsen in mezelf, naar dingen die ik denk, die ik voel, die er wellicht altijd al waren maar waar ik nog nooit zo scherp mee geconfronteerd ben geweest… Enfin. Laat ik hààr nu maar volgen. Laat ik hààr aan het woord. Dan kan ik –weer eens - mezelf vergeten… Zo was ze dus, toen ze eenentwintig was.
* * *
‘Het is het licht - denkt ze - dit schemerlicht. Alles is erin verzopen.’
En ze stapt het lome weer in van eerste warme zomerdagen. Zalig, hoe ze zomaar, zonder jasje, zomaar, in haar jurk, met blote armen, met blote benen door de stad kan wandelen, denkend, voelend, bijna blindelings, bijna op de tast.
Hoe ze vervuld is van waar ze daarjuist nog over praatten. Dat alle mensen gelijk zijn. Dat je zelf toch wéét dat je het beste voorhebt met de andere. Je buurman ook. Dat hij zou reageren als jij, tenminste, als hij voldoende vertrouwen had. Maar dat ons eeuwen en eeuwenlang werd aangeleerd en ingepompt dat een mens zelfzuchtig is, een wolf voor de medemens. En dat we dus wantrouwig zijn tegenover elkaar en agressief. Dat we niet beter weten.
Maar dat het anders zou worden. Zij, de jongeren van nu, zij zouden hier mee breken. Ze zouden anders gaan leven, radicaal. Zij zouden kiezen voor de liefde. Love and Peace. Geen saaie conventies, geen verstarde instituten zouden hun leven beheersen. Geen oorlog meer, geen legerdienst: burgerdienst. Of helpen in ontwikkelingslanden. Ze zouden het niet meer hebben over onderontwikkelde landen, nee. Niet domineren. Ze zouden houden van alle mensen, zonder onderscheid van rang of stand of kleur.
Hoe ze hier stapt. Nooit nog zal ze zo gelukkig zijn, alles is mogelijk. Ze is alles in allen. Nu. Ze wandelt, ze stapt onbezorgd genoeg om houden van te laten overstromen, iedereen, alles mee te sleuren, te omvatten. Het ligt als dauw in haar ogen, ze absorbeert het, straalt het uit. Wat straal je zo vroegen haar vriendinnen maar ze wàs niet verliefd op Jules of Jef, ze was verliefd op leven.
En ze geniet. Van elke stap. Van het geroezemoes op de caféterrasjes. Van het gelach uit de open ramen van de studentenhuizen. Van de idee dat god liefde zou zijn en dat Alle Menschen Brüder werden.
Het licht kantelt: het wordt donker. En frisser. Ze rilt. Ze moet denken aan wat haar doopmeter haar verleden zaterdag vroeg: ‘Heb je er al eens over nagedacht, wat je voor jezélf zou willen? Zonder al die sukkelaars die je zou willen helpen en die je zullen opeten? Wie wil jij zijn, binnen, pakweg, tien jaar?’. Zo was ze, die meter, ze nam geen blad voor de mond. Zeker niet als haar moeder er niet bij was. En het antwoord is: nee. Van tijd tot tijd loopt ze er over te piekeren. Zijzelf? Wat ze wil worden? Wie zal het weten? Wil ze iets, worden voor zichzelf? Verrek! Het is zo’n volmaakte dag. En nu dit! Ze zet haar gedachten weer op het juiste spoor. Über alle Gipfeln gibt’s Ruhe... denkt ze. En ook, met zoet verdriet, als bij liederen van Schubert, nocturnes van Chopin, dat haar vriendinnen nu bijna allemaal met een lief rondlopen en zij niet en dat ze zo alleen is en zou ze ooit... Die nacht droomt ze.
* * *
Rondom om is alles grijs. Een groot, groot podium, zonder mensen. Dan ziet ze, hoe van de donkere ondergrond zich een gestalte probeert los te maken. Het is een vrouw, slank, gekleed ook in het grijs, met een doek over het hoofd. Ze kan het gezicht van de vrouw niet zien - een angstig vermoeden overvalt haar. De vrouw op de grond slaagt er in half omhoog te komen. Maar wanneer ze helemaal recht wil staan, wordt ze geslagen met een echte zweep met een dik handvat. Elke keer opnieuw. De vrouw blijft zitten, half recht. Maar wat? Ze kan het niet geloven. Het is waanzin. Maar dit is, wat ze ziet. De gestalte die geselt heeft van de andere vrouw de doeken rond het hoofd overgenomen. Ze ziet er uit als een non. En … ze heeft het gezicht en gestalte van haar moeder!
De zittende vrouw vindt nu steun op een steen die haar tegen komt: een grafsteen. Het is de naam van haar grootmoeder die op de grafsteen staat! De zittende vrouw leunt zwaar op de steen. Maar ze wordt weer neergeslagen, opnieuw en opnieuw, tot ze met haar buik op het graf ligt, het hoofd op de steen, de nek bloot. ‘Maar ik héb mijn nek al gebroken!’ zegt ze in paniek. Nu staan haar moeder en haar grootmoeder gearmd, samen, zoals ze op een foto zouden staan. De grootmoeder verdwijnt. De moeder blijft. Nog even. Dan verdwijnt ook zij in een schitterende glans.
Het laatste wat ze ziet: de persoon die de rol van haar moeder speelt, heeft nu een soort ‘mini-omheining’ op haar – nu witte – sluier, zoals de Arabische sjeiks dragen om hun hoofddoek op de plaats te houden.
* * *
De volgende dag is ze bang als ze wakker wordt. Die droom: absurd! Totaal onbegrijpelijk! En dan vooral die herkenning: ik!! Waanzin!! Haar moeder die haar met een zweep slaat, het graf in!! Een oneerbiedige vergissing van haar onderbewustzijn! Ze onderdrukt de droom meteen. Ze stuurt hem de zwarte nacht in, vanwaar hij is gekomen. Maar van tijd tot tijd…