zomer. de zon overtreft de kachel.
dan word ik loom en broei ik met het hooi,
krijg ik honger naar sneeuw, veel lucht om weinig ijs.
wit dat ik bewaren wil
met zonwerende folie in geval van nood,
zoals men een gletsjer bewaart voor toeristen.
winter. god scheurt een kussen en stort dons over ons uit,
er in vallen is vrede maar we mogen er niet in slapen.
in de troost van wit kan je bevriezen,
zoeter dan bloemsuiker op een kerststronk.
voor de dooi wil ik de sneeuw naar het noorden dragen
alsof ik de kou wil bewaren die mij wakker houdt.