Een man vraagt me
de weg naar huis.
Ik weet niet waar hij woont
zeg dat het water hier
wel duizend meter diep is
en toch haast rimpelloos.
Hij mompelt iets over wolken
die tegen bergflanken opklimmen
met de vastberadenheid van Noormannen
dat de mist komt
en gaat als de boten
maar dat niemand hier
ooit echt weggaat.
Ik vraag me af of de bergen
eenzaam zijn of toch minstens
minder sterk dan ze zich voordoen.
We kijken hoe opvallend weinig
meeuwen hun spiegelbeeld
net niet raken.
We zijn niet meer dan een stip
aan iemands horizon
ondergaan onbewogen de regen.