Ik zie mezelf. In het achteruitkijkspiegeltje dat ik naar beneden klapte om ongezien een blik op de kinderen te werpen. Een bruuske beweging zou het kalme wild weer opjagen.
Maar ik zie dus mezelf. Niet mijn hele zelf. Eigenlijk zie ik alleen mijn rimpeltjes. Stilzwijgend kwamen ze deze vakantie meer uitgesproken naast mijn ogen te staan. Aan mijn chauffeur vraag ik of het klopt. Wat ik zie. Hij heeft zijn ogen vol met de weg en de vrouw van de GPS. Zijdelings kijkt hij even.
Misschien was het de zon die ze een diepere schaduw gaf. Of liet de wind zijn sporen na daar in de baai tussen eb en vloed. Mijn rimpels kwamen, maar ze gaan niet meer.
Ik kom dichter bij mijn spiegelbeeld. Ze mogen er zijn, vind ik. Daar, op die plek. Naast mijn ogen tussen vakantie en thuis. Als stille herinnering aan de lach. Die me overrompelt. Of die me beroert als ik ontroerd naar dingen en mensen kijk.
Zoals water mooier wordt als het rimpelt. Zelfs al komt dat door een steen die zich door de waterspiegel boort.
In het achteruitkijkspiegeltje zie ik mezelf. Mijn hele zelf. Hoe rimpels zich als kleine maar diepe getuigen van mijn verleden aftekenen in mijn gezicht.
In datzelfde spiegeltje zie ik de toekomst. Twee slapende kinderen op de achterbank.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.