Sue,
Ik weet nog exact wanneer ik jou voor het eerst gezien heb.
Het is woensdag 14 juni 2017, 10u30 in New York. Ik zit in de inkomhal van het Moma, het Museum of Modern Art, en vergaap mij aan de drukdoenerij van de museummedewerkers. Elke vijftien meter staat er wel iemand met uitgestrekte arm om uit te leggen welke kant je op moet terwijl er maar één mogelijke richting is naar de ingang. Ik wacht op Veerle die zich een weg probeert te banen door de mierennest buiten.
Een halfuurtje later: Ons inkomticket is gevalideerd en we gaan de tentoonstellingsruimte van Robert Rauschenberg binnen. Het is daar dat ik jou zie, Sue! Je bent volledig wit zoals het wit op een röntgenfoto en je staat in profiel, ik zie je linkerzijde, tegen een donkerblauwe achtergrond. Jouw lichte zomerjurk wappert alsof er een zomerbries door de zaal waait. Je leunt met beide handen lichtjes voorover op een houten wandelstok met een gekromd handvat, wat best grappig is voor een jong meisje zoals jij, alsof je bang bent om achterover te vallen. Maar bang ben jij niet, dat merk ik meteen. Integendeel, je straalt! Je oogt als iemand die onbevreesd en vol zelfvertrouwen naar de toekomst kijkt, iemand die vol creatieve ideeën zit die schreeuwen om gerealiseerd te worden. Meer nog dan het Vrijheidsbeeld roep je bij mij het woord “vrijheid” op, net omwille van die ongedwongenheid. Hier, in deze stad, is alles mogelijk.
Ik neem een foto van jou, enkel van jou. Ik wil niet dat iemand anders op deze foto staat. Ik blijf nog enkele ogenblikken naar jou staren.
Op een dag kom ik terug naar New York, alleen jammer dat jij er dan niet meer zal zijn.