Tienduizend jaar voor Christus. Hominida sluipen door het hoge gras af op grazende oerossen. Ze gebruiken keel –en gromgeluiden ondersteund door gebaren om zich te organiseren.
Met geluk leveren deze oer geluiden na een voorspoedige jacht een sappige biefstuk op.
Duizenden jaren verder tekent een acoliet-priester met roet-inkt poppetjes en symbolen op papyrus. Zonder deze blijvende kennis over voedselvoorraden, zaai- en oogstseizoenen waren de piramiden misschien reeds verschrompelt tot molshopen.
We schrijven geschiedenis. Onze grijze massa moet niet alles meer onthouden. Een niet populair onderwerp in het huidige lessenpakket van studenten. Alle voormalige heersers, tirannen en oorlogen ten spijt is deze geschreven kennis onontbeerlijk voor de wetenschap die met sprongen vooruit gaat. Twintig eeuwen na Christus bereiken we nieuwe hoogten. Anderzijds stuwt welvaart onze gezondheid naar de maan. Maar de kracht van de taal, al dan niet geschreven communicatie, biedt nieuwe uitwegen, geeft ons inspraak en de mogelijkheid tot veranderen.