in de ligstoel van de tandarts
leun ik verkrampt achterover
als in de cockpit van een raket
het plafond wordt mijn kosmos
hij brengt een lamp als een ster
boven mijn gezicht, verblind tel ik af
voor de start en op hoger bevel
open ik mijn mond
hij schijnt in de diepte
zoals speleologen naar grotten kijken
buigt hij over de holte die ik niet langer
met gelaatstrekken verbloemen kan
*
buiten mijn blikveld vraagt hij
een instrument aan zijn assistent
mijn angst maakt er een tang van
met open mond kan je moeilijk kwijt
dat het trekken van een kies een lijfstraf is
van twee eeuwen terug
hij slijpt wat tandsteen weg
zuigt aan speeksel en zoekt naar gaten
in glazuur, het witte vernis waarachter ik schuil
als ik lach of grijns, ik moet de tanden sparen
voor als ik oog in oog met sterker sta
zonder adem je de lippen in
krijg je een lelijk spraakgebrek
waarmee je weinig vrienden wint