Na een lange reis sta ik aan de rand van een ondoordringbaar bos. Ik slik, en laat mijn ogen over de gedetailleerde wandelkaart glijden, waarop het bos er bijlange niet zo donker en onheilspellend uitziet. Ik span de riempjes van mijn rugzak stevig aan, en volg een onverharde weg dwars door het bos. Een mistsluier vlijt zich als een deken over het gebladerte en het koude vocht dringt door tot diep in mijn botten. Twee weken geleden zat ik nog nietsvermoedend aan mijn bureau te zwoegen aan mijn tweede roman, tot een telefoontje van een illustere advocaat mijn hele leven overhoop gooide. Een overleden tante, van wiens bestaan ik niet op de hoogte was, liet haar volledige vermogen achter. Ik dacht eerst dat ik er werd ingeluisd, maar het verhaal van de advocaat was zo gedetailleerd dat er geen twijfel mogelijk was. Hij mailde me enkele bewijsstukken door en daar stond het zwart op wit: ik zou een gigantisch bedrag erven.
Nog niet eens halfweg word ik opgeschrikt door een vreemd geluid. Vliegensvlug grijp ik naar de berenspray die ik kocht op aanraden van de winkelbediende van de buurtwinkel in Lake Louise. Ik begin, ook op aanraden van de behulpzame winkelbediende, luid te zingen om de beer af te schrikken. Tevergeefs, plots sta ik oog in oog met een vreemd wezen. Ik blijf stokstil staan. Wat is dit? Het is geen beer, dat zie ik zo, maar welk dier is het dan wel? En hoe moet ik nu reageren? In mijn gedachten keer ik terug naar de biologielessen op de middelbare school, die mij nooit echt wisten te boeien. Ik graaf in mijn geheugen, maar kan geen naam op dit vreemde schepsel plakken. Het dier staart me aan, houdt zijn kop schuin. Het draagt een gewei, maar het is geen eland. Het heeft een ruige olifantenhuid en de vriendelijke, nieuwsgierige ogen van een koe. Mijn schouders ontspannen en mijn ademhaling vindt haar normale tempo terug. Ik wandel langzaam naar het dier, dat me even besnuffelt en dan terug de struiken induikt.
Nadat ik enigszins bekomen was van het vreemde telefoontje van de advocaat probeerde ik het levensverhaal van m’n onbekende tante te reconstrueren. Ik kon me niet herinneren dat mijn vader ooit iets over haar bestaan had verteld. Hij was een zwijgzaam man. Hij pleegde zelfmoord twee dagen na mijn achttiende verjaardag. Ik belde mijn moeder, die ik al een halfjaar niet meer had gezien. Ze klonk zoals steeds beneveld, over een tante in Canada had ze natuurlijk nog nooit gehoord. Ik vertelde haar bewust niets over de erfenis, als ze langs de kassa kon passeren zou er zeker wel een belletje gaan rinkelen. Ik googelde de Canadese naam van mijn tante, Louise Parker, en noteerde zorgvuldig alle informatie die ik over haar vond in mijn tot de naad versleten notitieboekje. Net na de Tweede Wereldoorlog verliet ze haar man en koos voor een leven aan de zijde van een Canadese soldaat aan de andere kant van de wereld. Ik kon me wel inbeelden wat een groot schandaal dat in die tijd was. Na grondig speurwerk ontdekte ik hoe het mijn tante in Canada verging. Haar geliefde soldaat overleefde dan wel een oorlog, twee jaar na het einde van de oorlog overleed hij onverwachts in zijn slaap. Mijn tante verkocht hun huis in Vancouver en trok zich terug in hun buitenverblijf, een afgelegen huis in de Rocky Mountains. Ze had weinig sociaal contact, zocht troost in boeken, de enige andere bewoners van haar nieuwe woonst middenin het bos. Uiteindelijk begon ze zelf te schrijven, eerst schreef ze kortverhalen die ze opstuurde naar een lokale krant. Daarna werkte ze ruim twee jaar aan haar debuutroman. In haar leven schreef ze elf romans, waaronder enkele bestsellers. Ik had er nog nooit één gelezen, maar bestelde meteen twee romans. De dag erna lagen ze beloftevol op me te wachten bij het postpunt om de hoek.
Ik wandel verder door het bos, links van me stroomt een zilverkleurige rivier. Het geluid van het kolkende water houdt me gezelschap. Ik wandel stevig door, ik wil zo snel mogelijk het huis bereiken, de mist houdt het bos in een wurggreep en ik zie amper waar ik loop. Ik bedenk me net dat ik me beter ook een zaklamp had aangeschaft, wanneer ik hard ten val kom. Ik lig languit met mijn gezicht op de koude grond. Ik krabbel recht, wrijf met mijn handen de fluweelbruine aarde van mijn gezicht en mijn knieën. Mijn oog valt op de steen waarover ik struikelde. Ik neem de gladde steen in mijn handen en bestudeer hem grondig. Het is geen gewone steen, er staan allerlei bizarre letters en cijfers op. Ik herken de initialen van mijn tante. Ik knijp in mijn arm. Dit kan toch niet waar zijn? Ik voel er niets voor om nog veel tijd te spenderen in dit spookbos, ik stop de steen vanboven in mijn rugzak en wandel verder, de pijn in mijn linkerknie verbijtend.
De advocaat van tante Louise bezorgde me de vliegtickets voor de reis naar Calgary en de nodige instructies om het huis te bereiken. Op het vliegtuig las ik de debuutroman van mijn tante. Een liefdesverhaal, over een soldaat die hopeloos verliefd wordt op een verpleegster die zijn oorlogswonden verzorgt in een veldhospitaal aan het front van de Tweede Wereldoorlog. Ik herkende elementen uit haar levensverhaal, kleine details die ik in mijn boekje had genoteerd. In mijn hoofd vielen losse puzzelstukken langzaam in elkaar. Ik herkende mezelf in haar stijl, in de emoties die ze beschreef. Een deel van het verhaal werd verteld vanuit het perspectief van het nichtje van de verpleegster, een verlegen tienermeisje met een veel te rijke verbeelding, ik voelde een sterke verbondenheid met dit personage.
Volgens de plattegrond ben ik nu vlakbij het huis van tante Louise. Haar advocaat zou me daar opwachten. Maar na het vreemde dier en de bizarre steen moet ik eerst nog een derde beproeving doorstaan. Langs de kant van de weg zie ik plots een man staan. Hij heeft lange zilverkleurige haren, een verweerd gezicht, een rond brilletje en helderblauwe ogen die dwars door me heen kijken. Hij draagt een veel te korte broek, waaronder zijn magere, zongebruinde billen zichtbaar zijn. Is dit de advocaat die me tegemoet komt? Het lijkt me vrij onwaarschijnlijk, hij ziet er helemaal niet uit als een advocaat. Maar in dit bos is alles ongewoon. Ik vraag de man, in het Engels, of hij de advocaat van mijn tante is. Hij antwoordt, niet in het Engels, maar in een onbegrijpelijke taal. Het lijkt op Japans, maar de rare snuiter heeft helemaal geen Japanse trekken. Hij komt langzaam naar me toe, iets weerhoudt me ervan hard weg te rennen. Hij stopt me een envelop in mijn handen. Ik bedank hem snel, leg de envelop in mijn rugzak, bovenop de steen, en wandel verder.
Nu ik het huis nader stapelen de vragen zich op. Wat doe ik hier? Wie ben ik? Ik denk terug aan de afgelopen maanden, aan de verwoede pogingen om een pijnlijk afgebroken liefdesrelatie te verwerken in mijn tweede roman, bijna verpletterd onder de druk die een behoorlijk succesvol debuut met zich meebrengt. Ver weg van de bewoonde wereld, in een bos dat betovert, besef ik hoe ik alsmaar cirkeltjes liep, op zoek naar een stem die ik nooit in mijn kleine, besloten wereld had kunnen vinden.
Het bos opent zich. De donkere sparren wijken voor esdoorns met betoverende herfstkleuren. Ik kom op een open plek, doorkruist door een grindpad dat me rechtstreeks naar het huis van mijn tante brengt. Het huis lijkt weggeknipt uit de sprookjes waar ik vroeger bij wegdroomde. Ik klop op de voordeur. Na enkele seconden gaat de deur open. Een man begroet me hartelijk, hij stelt zich voor als de advocaat van mijn tante. Hij leidt me naar binnen en biedt me een kop warme koffie aan. Ik neem plaats aan tafel en geef mijn ogen de kost. Het huis voelt op een bizarre manier vertrouwd aan.