de zomer is te vol
het gele oog van rottend vlees
midden in de dunne tovenaarscape
blauw van vervliedende dagen
de warme mond vol rood
bedropen de baard van het vuur
van aanstaande dood
en in het laffe avonduur
roept het om winter
het loeien van de haard
waar net het smoren vraagt
de waard is een valsaard
bedienend op de wenken