Toccata

30 mei 2024 · 58 keer gelezen · 1 keer geliket

Proloog
Zoals wel meer het geval was in de herfst hing er een hardnekkige mist over de vallei. De avond was reeds gevallen. De hoofdstraat van Oudloon lag er verlaten bij. Er was geen mens op straat te zien. De straatlantaarns verspreidden sluiers van licht die vanwege de mist weinig bijdroegen tot de zichtbaarheid.
Achter de glas-in-lood ramen van het oude kerkje scheen een flauw licht. Een deurtje in de zijgevel stond op een kier waardoor een smalle streep licht op het paadje naast de kerk viel. En omdat het zo stil was op straat was het duidelijk te horen: er werd op het orgel gespeeld.
Binnen in de kerk leek er behalve de organist niemand aanwezig. Het was een man van middelbare leeftijd die op passionele wijze het orgel bespeelde. Wat hij ten gehore bracht was wellicht het beroemdste stuk dat ooit voor orgel werd gecomponeerd: het Toccata en Fuga in D-klein van Johann Sebastian Bach. Met zijn handen- en voetenwerk liet hij het interieur van het kerkje zinderen van muziek.
Toen de laatste noten van het muziekstuk gespeeld waren en het geluid helemaal uitgestorven was, werd het heel even muisstil. Maar dan kwam er vanuit het kerkschip een applaus. Een langzaam applaus, gebracht door één enkel persoon vooraan in de kerk. Het was een oude man met golvend grijs haar die krachtig de handen in elkaar sloeg.
De organist keerde zich om op het doksaal en keek naar beneden. Toen hij merkte van wie het applaus afkomstig was, verscheen een brede glimlach op zijn gezicht. Hij haastte zich langs de smalle houten wenteltrap naar beneden en stapte gezwind naar voren.
‘Mijnheer Van Beek,’ zei hij, ‘wat ben ik blij u na al die jaren weer te zien!’
Ze schudden elkaar krachtig de hand.
‘Ik heb het toch gezegd,’ antwoordde de oude man, ‘dat jij ooit voor mij zou spelen.’
De organist knikte.
‘Ja. Dat hebt u inderdaad gezegd.’
Hij keek zijn bezoeker aan alsof hij niet kon geloven dat die er werkelijk was.
‘En,’ vroeg hij, ‘was het een beetje goed?’
De oude man glimlachte minzaam.
‘Ik zou het niet beter kunnen.’
De organist grinnikte. Zonder iets te zeggen keken de twee mannen elkaar lange tijd aan.
‘Je hebt het dan toch maar gedaan,’ zei de oude man uiteindelijk.
‘Je vader is trots op jou. Geloof me: je vader is heel trots op jou!’
De woorden leken de organist emotioneel te maken. Hij staarde even naar de vloer. Toen hij weer opkeek, waren zijn ogen vochtig.
‘Ik moet er weer vandoor,’ zei de oude man. ‘Maar ook ik ben trots op jou. Gefeliciteerd!’
Hij knoopte zijn overjas helemaal dicht, glimlachte nog een keer naar de organist en begaf zich naar het zijdeurtje.
‘Wacht even!’ riep de organist, ‘Ik loop een eindje met u mee!’
Hij liep naar de voet van de wenteltrap waarlangs hij zopas naar beneden gekomen was, raapte zijn jas op van de vloer en keerde zich om. Er was niemand meer in de kerk.
Hij haastte zich naar het zijdeurtje en liep langs het smalle paadje langs de kerk naar de straat, de oude man achterna. Maar die was nergens meer te bekennen. Het leek wel of hij door de mist en de duisternis was opgeslokt.

1
De kleine FIAT 500 reed het marktplein van Oudloon op. De jonge man achter het stuur glimlachte toen hij de bedrijvigheid aan de andere kant van het plein zag. Daar stond een podium opgesteld  en ondanks de lichte mist die was komen opzetten kon hij de mensen zien die met kabels heen en weer liepen. Heel even hield het autootje halt om dan meteen de hoofdstraat in te draaien en even verder te stoppen op de parking voor hotel “De Oude Pastorij”. “Hotel” was een duur woord voor een B&B met 6 kamers maar zo stond het op het bordje aan de inrit van de parking.
De bestuurder van de auto stapte uit, nam een reistas uit de bagageruimte en ging het hotel binnen.
De jonge vrouw die aan de balie zat, keek op toen de bezoeker binnenstapte.
‘Goede morgen, meneer!’ zei ze vrolijk terwijl ze opstond.
‘Goede morgen,’ antwoordde de jonge man, ‘Frederik Desmit. Ik heb gereserveerd.’
‘Dat klopt. Meneer Desmit. Ik ben Marijke,’ zei de vrouw terwijl ze door het raam naar buiten keek.
‘Is dat uw auto die daar op de parking staat? Dat vind ik nu een mooi autootje, weet u. Eigentijds en toch een beetje retro. Klassiek en modern tegelijk, nietwaar?’
Ze sprak zeer snel. Van Limburgers wordt wel eens beweerd dat ze heel langzaam spreken, maar dat klopt niet. De meesten praten vrij snel. Een beetje zangerig, maar wel snel.
‘Wil u dat straks even invullen?’ ging ze verder, terwijl ze Frederik een document overhandigde.
‘Dan zal ik u nu even wegwijs maken. Volgt u me maar.’

Frederik volgde haar in de gang.
‘Hier links is de ontbijtzaal. We serveren ontbijt tussen 8 u en 10 u.’
En met duidelijke trots vervolgde ze:
‘Met eitjes van onze eigen kippen. Verser kunnen ze niet zijn, toch?’
Ze leidde Frederik in de kamer aan de andere kant van de gang.

‘Dit is het salon. Hier leggen we elke morgen de kranten. U mag hier altijd komen zitten als u er zin in hebt.’
‘En er staat zelfs een piano,’ zei Frederik duidelijk geïnteresseerd terwijl hij naar een buffetpiano wees die tegen de muur tegenover het raam stond.
‘Ja, die stond er al toen het hier nog een pastorij was. Toen mijn ouders hier het hotel begonnen zijn, hebben ze haar laten staan. Ikzelf kan er niet op spelen maar ik vind ze wel... decoratief.’
Ze bleef even naar het instrument kijken, als wou ze nogmaals genieten van het decoratieve karakter ervan en draaide zich  dan om naar haar gast.
‘Speelt u piano? U mag erop spelen hoor.’
‘Nee, nee’ antwoordde Frederik snel, ‘ik speel geen muziek. Maar ik vind een piano wel een mooi instrument.’
‘U houdt van pianomuziek?’
‘Ja. Maar niet alleen van de muziek.’

Frederik tilde voorzichtig het deksel op, als was het heel breekbaar.

‘Ook van de aanblik van het klavier. Dat repeterende patroon van witte en zwarte toetsen heeft iets... esthetisch.’
En met dezelfde voorzichtigheid legde hij het deksel weer neer.
Marijke lachte.
‘Zo had ik het nog niet bekeken. Maar als u van muziek houdt, bent u op het juiste moment gekomen hoor! Dit week-end is het Loon Klassiek - het muziekfestival van de academie. Vanwege de pandemie is het enkele keren niet kunnen doorgaan maar dit jaar is het eindelijk weer zover.’

Ze wees naar een affiche aan de muur.

‘Zaterdag is er een concert door, hoe zeg je dat, gastvedetten. Zondag is er een optreden door de  studenten van de academie zelf. Bent u langs de markt gekomen? Dan hebt u zeker het podium zien staan.’
‘Inderdaad,’ bevestigde Frederik, ‘ik heb erover gelezen in de pers. Het is daarom dat ik dit week-end uitgekozen heb om naar hier te komen. Overdag wandelen en genieten van het landschap en 
‘s avonds genieten van de muziek. Althans dat was de bedoeling.’

Hij keek enigzins bezorgd naar buiten.
‘Maar er is mist komen opzetten. Ik hoop dat die de pret niet zal bederven.’
‘Ach ja, we wonen hier in een dal en dan komt er wel eens mist voor. Vooral in de herfst.’ antwoordde Marijke, bijna verontschuldigend.

‘Maar dat komt wel goed. Ik zal u nu uw kamer tonen.’

En met een knipoog vervolgde ze:
‘U bent momenteel de enige hotelgast. Dus heb ik voor u de mooiste kamer gereserveerd. Goed hé?’
‘Dank u wel!’ lachte Frederik. Hij pakte zijn reistas op en volgde de gastvrouw naar de eerste verdieping.

2
Toen Frederik na zijn lunch weer in het hotel aankwam, zat er iemand in het salon. Het was een jonge man die iets ouder leek dan hijzelf en een muziekinstrument bij zich had. Het was opgeborgen in een zwarte hoes waarvan de vorm deed vermoeden dat het om een gitaar ging.
‘Goede middag!’ zei Frederik, ‘Ik ben dan toch niet de enige gast in dit hotel.’
Hij stak zijn hand uit om de man te begroeten.

‘Frederik Desmit. Aangenaam!’
De andere man stond op, schudde Frederik de hand en stelde zich voor.
‘Joris Vermeire. Prettige kennismaking!’
‘U bent blijkbaar gitarist, meneer Vermeire,’ zei Frederik terwijl hij naar het muziekinstrument wees.
De andere gast knikte.

‘Zeg maar Joris hoor! Inderdaad, ja. Ik speel morgenavond tijdens het concert.’
Frederik keek verbaasd.
‘Woont u dan zo ver van hier dat u hier komt logeren?’
Joris glimlachte, blijkbaar geamuseerd door Frederiks nieuwsgierigheid.
‘Ik ben van de andere kant van het land. West-Vlaanderen. Misschien hoort u dat wel aan mijn accent? En ik speel in een gelegenheidsgroepje. Met muzikanten die ik nog niet zo lang ken. Daarom hebben we zo meteen nog een repetitie.’
‘Toch niet op het podium?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ lachte Joris, ‘de muziekschool stelt een lokaal ter beschikking. Die is ten slotte de organisator van het concert.’
‘En is dat een elektrische gitaar die u daar heeft?’ vroeg Frederik, nogmaals naar het ingepakte instrument wijzend.
‘Nee, een akoestische gitaar. Ik zal ze u even laten zien, als u wil.’
Joris ging weer zitten en pakte zijn gitaar uit. Het was een prachtig instrument met een goud-geel klankblad en een rood-bruin zijblad. Onder het klangat bevond zich een eveneens rood-bruine slagplaat met daarop de afbeelding van een graanschoof en het opschrift “Montana Gold”.
Frederik zette zich in de zetel tegenover hem.
‘Dat is vast een zeer duur instrument,’ merkte hij op.
Joris knikte bescheiden.
‘Elk degelijk muziekinstrument is duur, vrees ik. En deze gitaar vormt daarop geen uitzondering. Maar ze heeft dan ook een mooie klank. Ik zal het u even laten horen.’
Hij begon een zeer rustig melodietje op zijn gitaar te tokkelen.
‘Vindt u zoiets mooi?’ vroeg hij toen hij gestopt was met spelen.
Frederik twijfelde even voor hij antwoordde. Hij glimlachte verontschuldigend.
‘Dit is niet echt mijn genre. Ik noem dat kampvuurmuziek.
’
Hij pauseerde even.
‘Maar eigenlijk... ja... dit vond ik wel mooi. Eigenlijk komt het me bekend voor. Maar ik kan het niet thuisbrengen.’
Joris lachte.
‘Ik heb het nochtans zelf geschreven,’ zei hij, ‘en ik noem dat een ballade.’
Frederik keek heel even peinzend voor zich uit en wees dan opnieuw naar het instrument.
‘Weet u trouwens waar het woord gitaar vandaan komt?’ vroeg hij.
Joris keek verbaasd op.
‘Dat heb ik me eigenlijk nog nooit afgevraagd,’ lachte hij.
‘Het woord gitaar stamt af van het Griekse kithara,’ legde Frederik gretig uit, ‘en dat komt dan weer van het Persische sihtar. Dat maakt dat de woorden gitaar en sitar verwant zijn.’
Joris had geamuseerd geluisterd.
‘Dat wist ik niet,’ zei hij, ‘Ik speel trouwens ook sitar.’
‘Ik heb me laten vertellen dat een sitar een moeilijk instrument is,’ zei Frederik met enige bewondering.
‘Elk muziekinstrument is moeilijk’, antwoordde Joris, ‘en ja de sitar in het bijzonder ook.’
Frederik voelde zich erg op zijn gemak, wellicht omdat de gitaarspeler zo aanspreekbaar was.
‘Ik heb zelf een twaalfsnarige mandoline’, begon hij, ‘uit de jaren 1930. Een erfstuk van mijn overgrootvader. Het is overgeërfd van vader op zoon. Sinds het overlijden van mijn vader is ze dus in mijn bezit.’
‘Daar draagt u best goed zorg voor,’ zei Joris, duidelijk geinteresseerd. En dan vervolgde hij op een schalkse manier ‘En waar komt het woord mandoline dan wel vandaan?’
Frederik leek aangenaam verrast door die vraag.
‘Het woord mandoline is een vertaling van het Italiaanse mandolino, het verkleinwoord van mandola. En dat komt vermoedelijk van het Griekse pandoura. Dat was een instrument met drie snaren.’
‘Een woord met een p dat verandert in een woord met een m...’ merkte Joris enigzins schamper op.

Frederik glimlachte fijntjes.
‘Wellicht is men de p mettertijd als een b gaan uitspreken. En in het Griekse alfabet is er geen b. Daar schrijft men mp als men een b wil weergeven. Waarschijnlijk is zo de m in het Italiaanse woord geslopen.’
De gitarist lachte luid.
‘Indrukwekkend, hoe u dat allemaal weet! Bent u taalkundige?’
‘Helemaal niet,’ antwoordde Frederik, ‘ik ben programmeur. Maar ik heb wel belangstelling voor etymologie. Dat is de studie van de herkomst van woorden.’
‘Ja, dat weet ik,’ lachte de gitarist. Maar dan werd hij weer ernstig.
‘U hebt dus een antieke mandoline. Kunt u erop spelen?’
Frederik schudde het hoofd.

‘Nee. Ik ken geen muziek. Ik speel geen enkel instrument.’
Hij staarde heel even voor zich uit.
‘Mijn overgrootvader was een muzikant. Die speelde verscheidene instrumenten en dus ook mandoline. Mijn vader heeft me vaak verteld hoe hij hem moest begeleiden op de piano.’
‘Uw vader speelde piano?’
‘Oh ja!’ Frederik klonk trots. ‘Hij wou zo graag dat ik ook een instrument leerde spelen. Maar ik had als kind geen interesse om naar de muziekschool te gaan. Ik wou op woensdagnamiddagen liever buiten spelen. Of een boek lezen. Alles behalve nog eens extra uren les volgen.’
Joris glimlachte.
‘En hebt u daar nooit spijt van gehad?’
Frederik knikte.

‘Soms wel, ja...’
‘Bij mij was het mijn moeder die me aangemoedigd heeft om een instrument te leren spelen,’ zei Joris, ‘Toen ik zes jaar was, kreeg ik van haar mijn eerste gitaar cadeau.’
‘Als je een instrument wil leren spelen, moet je daar jong mee beginnen,’ mijmerde Frederik luidop, ‘anders lukt het niet meer.’
‘Dat is niet waar hoor!’ antwoordde Joris vrij heftig. ‘Er zijn heel wat muzikanten die pas als ze volwassen waren aan een opleiding begonnen zijn. Muziekscholen hebben daar aangepaste programma’s voor!’
Hij keek Frederik ernstig aan.
‘Als u graag een instrument wil leren spelen, is het daar nooit te laat voor!’
Dan stopte hij zijn gitaar weer in de hoes.
‘Als u het niet erg vindt - ik moet er nu vandoor.’
Hij schudde Frederik nogmaals de hand.
‘Bedankt voor de interesse.’ Hij keek Frederik even doordringend aan.
‘En denk eraan: als u een instrument wil leren spelen, moet u dat vooral doen! Het is nooit te laat!’
Frederik glimlachte.
De gitarist pakte zijn instrument op en ging naar buiten.

Frederik ging de trap op. Ondertussen probeerde hij zich te herinneren van waar hij het melodietje van Joris Vermeire toch kon kennen.

3
Frederik sloot zijn kamerdeur achter zich. Het hotel serveerde geen maaltijden dus wou hij op zoek gaan naar een restaurantje om te avondmalen.
Toen hij de trap afdaalde, hoorde hij plots pianomuziek. Blijkbaar was iemand in het salon op de piano aan het spelen. Nieuwsgierig als hij was, stak hij zijn hoofd naar binnen. De man die achter de piano had plaatsgenomen was wellicht halfweg dertig, maar gaf de indruk uit de vorige eeuw te komen. Hij had lang haar tot op de schouders en droeg een wijd openstaand hemd waardoor een metalen halsketting zichtbaar was. Toen hij Frederik opmerkte, stopte hij met spelen.
‘Sorry dat ik stoor,’ zei Frederik verontschuldigend, ‘maar ik hoorde u spelen en kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen.’
‘U stoort helemaal niet,’ zei de man vriendelijk. ‘komt u gerust verder.’

En hij vervolgde met een lachje, ‘Piano spelen is zoveel meer zinvol met publiek. Logeert u hier ook?’
‘Ja,’ antwoordde Frederik, ‘ik ben een week-endje weg van huis. En zaterdagavond ga ik naar het concert op het marktplein.’
Hij stak zijn hand uit.
‘Frederik Desmit. Zeg maar Frederik.’
De man schudde hem de hand.
‘Guido Embrechts. Zeg maar Guido. U zal dus ook zaterdagavond mijn publiek zijn?’
Frederik keek aangenaam verrast.
‘Ah? U speelt op het concert? Piano, neem ik aan?’
‘Nee,’ antwoordde Guido, ‘zaterdag speel ik orgel. Elektrisch orgel. Houdt u van piano misschien?’
Frederik knikte.
‘Onder andere, ja. Niet in die mate dat ik naar een pianorecital zou gaan. Maar ik kijk soms wel naar de Koningin Elisabethwedstrijd voor piano op TV. Omdat ik het zo spectaculair vind.’
Hij merkte de vragende blik van de pianist.
‘Wel ja, als de camera inzoomt op de handen van de pianist, dan lijkt het soms wel dat er meer toetsen ingedrukt zijn dan die man of vrouw vingers heeft!’
Hij keek even dromerig voor zich uit en zuchtte.
‘Mijn grootvader had een piano. Erfstuk van mijn overgrootvader. Mijn vader speelde er regelmatig op.’
Guido keek hem geinteresseerd aan.
‘Is uw vader pianist?’
‘Was,’ verbeterde Frederik, ‘mijn vader is vijf jaar geleden overleden.’
Hij slikte even.
‘Hij was geen geschoold pianist. Maar hij kon behoorlijk goed piano spelen. Hij had een muzikaal gehoor. Mijn overgrootvader, dat was een muzikant. Mijn vader heeft me altijd verteld dat hij door hem muziek geleerd heeft.’
Er verscheen een glimlach op zijn gezicht.
‘Ik ben genoemd naar Frederik Chopin. En mijn zus heet Nina. Naar Nina Simone.’
‘Dan hield hij duidelijk van verschillende stijlen,’ merkte Guido op. ‘En u? Speelt u zelf ook?’
Frederik schudde het hoofd.
‘Mijn vader heeft altijd gewild dat ik naar de muziekschool zou gaan. Maar dat interesseerde me toen niet. Les volgen op woensdagnamiddag? Nee, daar was ik te speels voor.’
Hij haalde kort zijn schouders op, alsof hij zich leek te verontschuldigen voor zijn keuze als kind.
‘Ik probeerde af en toe wel een deuntje te spelen op de piano bij mijn grootvader.’
En lachend voegde hij eraan toe: ‘En soms lukte me dat zelfs!’
‘Is de piano van uw grootvader niet van u geworden?’ wou Guido weten.
Weer schudde Frederik het hoofd.
‘Toen mijn grootvader gestorven is, werd ze verkocht. Als sierstuk. Ik vond dat wel jammer. Ik had ze graag gehouden. Maar naar het schijnt was ze niet meer te stemmen. De stembalk was gebarsten.’
Opnieuw maakte Frederik een verontschuldigend gebaar.
‘Had ik muziekles gevolgd, dan had mijn vader ze misschien wel laten restaureren. Het was ten slotte een familiestuk. Maar neen dus. Hij heeft ze verkocht.’
‘U had er wel graag kunnen op spelen?’ besloot Guido.
Frederik knikte.
‘Als kind was ik gek op alles wat toetsen had. Een rekenmachine. Een telefoon. Een piano. En een computer. Daarom ben ik waarschijnlijk programmeur geworden.’
Guido knikte begrijpend.
‘En uw zus? Speelt zij wel een instrument?’
Frederik schudde he hoofd.
‘Ze zingt in een koor. Maar zij doet ten minste wél iets met muziek.’
Er klonk een tikkeltje tristesse in zijn stem.
Guido schoof zijn stoel een beetje opzij.
‘Kom een naast me zitten,’ zei hij uitnodigend, ‘en probeer eens een deuntje te spelen op deze piano.’
Frederik aarzelde niet. Hij pakte een stoel en zette zich naast de pianist.
‘Dit is het eerste wat ik kon spelen,’ zei hij, duidelijk plezier belevend aan de herinnering. Met één hand speelde hij de noten: fa sol la fa, fa sol la fa, la la# do...
Frère Jacques,’ lachte Guido, ‘beginnen we daar niet allemaal mee?’
Hij keek Frederik kameraadschappelijk aan en liet meteen de beleefdheidsvorm achterwege.
‘Ik zal je eens een melodietje voorspelen.’
Hij speelde een langzame, relatief eenvoudige melodie met een onregelmatig metrum.
‘Ken je dat?’
Frederik knikte bevestigend.
‘Dat is Promenade,’ wist hij, ‘het leitmotiv uit Schilderijententoonstelling van Modest Moessorgski. Een suite geïnspireerd door het werk van de Russische schilder Viktor Hartmann.’
Guido keek hem met verwondering aan.
‘Goed zo, man.’
Frederik glimlachte.
‘Toen ik studeerde en op kamers woonde had ik een huurbaas die van klassieke muziek hield. Zo nu en dan organiseerde hij een luistersessie voor zijn studenten. Hij had de uitvoering door het London Symphony Orchestra op CD.’
‘Moessorgski heeft Schilderijententoonstelling wel geschreven voor piano,’ legde Guido uit.

‘Het was Maurice Ravel - die van de Bolero, jawel...’
Hij grinnikte, waarschijnlijk omwille van het onbedoeld rijm.
‘Het was Maurice Ravel die de orkestratie gemaakt heeft.’
Frederik knikte.
‘Zelf hou ik het meest van de rockversie door Emerson, Lake en Palmer.’
‘Zo, die uitvoering ken je ook al!’ reageerde Guido enthoesiast.
‘Jazeker!’ antwoordde Frederik glunderend,

‘Klassieke muziek overgoten met een rock sausje, dat is mijn ding. Emerson, Lake en Palmer waren daar goed in, net zoals de Nederlandse formatie Ekseption.’
De blik van Guido kreeg iets ondeugends. Hij stak de wijsvinger van één hand op, als hij wou zeggen: ‘Let op!’
Meteen begon hij zeer heftig - de correcte muziekterm is feroce - op het klavier te tokkelen. De melodie was zeer snel en leek zo uit een jazz sessie geplukt. Frederik glimlachte breed.
‘Ja, dat is De Hut van Baba Yaga uit Schilderijenstentoonstelling,’ zei hij, alsof hij een kwisvraag moest beantwoorden. ‘Baba Yaga is een heks uit de Slavische mythologie en ze woont in een hut die op kippenpoten staat. Viktor Hartman schilderde de hut in de vorm van een soort koekoeksklok, op kippenpoten dus. Maar de snelle melodie van Moessorgski verbeeldt eerder de vlucht van de heks. Ze verplaatst zich namelijk in een vliegende mortier die ze bestuurt met de stamper.’
Guido keek hem aan met een blik die iets tussen verbazing en bewondering uitdrukte.
‘Je bent blijkbaar goed op de hoogte!’
‘En jij speelt het werk zomaar uit het hoofd!’ beantwoordde Frederik het compliment met minstens evenveel bewondering.
Guido knikte.
‘Ik heb een voorkeur voor Slavische componisten. En inderdaad, Schilderijententoonstelling is een van mijn favoriete werken.’
Hij liet zijn blik over het pianoklavier glijden en richtte zich dan opnieuw tot Frederik.
‘Heb je nooit overwogen om alsnog muziekles te volgen?’
Frederik keek peinzend voor zich uit.
‘Daar moet je toch jong aan beginnen,’ vond hij.
‘Nonsens!’ klonk het.
‘Het is waar : hoe jonger je eraan begint, hoe gemakkelijker je het leert. Maar als je gemotiveerd bent om eraan te beginnen, kun je op elke leeftijd een instrument leren spelen.’
Hij klapte behoedzaam het deksel van de piano dicht.
‘Ik ken heel wat mensen die aan een muziekopleiding begonnen zijn na hun pensioen,’ ging hij verder, ‘en als die dat kunnen, kun jij dat toch ook? Hoe oud ben je? Waarschijnlijk niet eens dertig?’
Frederik glimlachte. Waarom probeerden wildvreemde mensen toch om hem te overtuigen muziekles te volgen? Hij stond langzaam op van zijn stoel.
‘Honger heb ik ervan gekregen, Guido,’ zei hij, ‘bedankt voor het mini-recital. Maar nu wil ik graag iets gaan eten.’
Ook Guido stond op.
‘Smakelijk, Frederik. En wellicht tot morgen?’
Frederik verliet het hotel en stapte gezwind in de richting van het marktplein, terwijl De Hut van Baba Yaga nog bleef nazinderen in zijn hoofd.

4
Frederik was net aan zijn ontbijt begonnen, toen een oude man de ontbijtzaal binnen kwam. Hij was niet echt groot van gestalte, had golvend grijs haar en een brilletje met ronde glazen op zijn neus.
‘Goede morgen,’ zei hij tot Frederik met een hoorbaar Noordnederlands accent, ‘Zit u hier helemaal alleen?’
‘Goede morgen. Ja, daar lijkt het wel op.’
De man kwam dichterbij.
‘Mag ik bij u aan tafel kom zitten? Ik ontbijt niet graag alleen.’
‘Natuurlijk!’ antwoordde Frederik met een uitnodigend gebaar, ‘Graag zelfs! Ik eet ook niet graag alleen.’
De oude man zette zich tegenover Frederik aan de tafel en stak zijn hand uit.
‘Hans Van Beek,’ zei hij, ‘ik kom uit Nederland.’
‘Dat had ik al door,’ lachte Frederik terwijl hij de uitgestoken hand schudde.

‘Frederik Desmit. Aangenaam! Van waar in Nederland komt u?’
‘Enschede,’ antwoordde de man, ‘kent u die stad?’
‘Jazeker!’ klonk het enthoesiast, ‘Enschede! De naam is een verbastering van aan de scheiding en wijst erop dat de stad heel lang geleden al een grensstad was!’
De oude man keek licht verbaasd.
‘Ja dat klopt. U bent goed op de hoogte.’
‘Bovendien hebben jullie daar een heel bijzonder stadhuis!’
‘Is dat zo?’
Frederik knikte.
‘De architect, Gijsbert Friedhoff, had tijdens zijn studies stage gelopen in Stockholm en liet zich inspireren door het stadhuis van de Zweedse hoofdstad,’ legde hij uit, ‘vandaar de sobere maar toch monumentale vormgeving.’
‘Oh, kijk eens aan, dat wist ik niet. U weet er meer van dan ik! Bent u al in Enschede geweest?’
Frederik glunderde gevleid. Bescheidenheid was nu eenmaal niet zijn beste eigenschap.
‘Nee,’ antwoordde hij met een schalkse glimlach, ‘maar ik ben al wel in Stockholm geweest. Daar heb ik dat verhaal te horen gekregen. Ik ben het meteen gaan opzoeken en inderdaad: de gelijkenis in stijl is treffend.’
De oude man dronk behoedzaam van zijn kopje thee.
‘Wat brengt u naar hier, als ik vragen mag?’ vroeg Frederik.
‘Oh wel ja, ik ben hier vanwege Loon Klassiek. Ik lever een bescheiden bijdrage aan het festival.’
Deze keer was het Frederik die verbaasd keek.
‘Ben u muzikant? Speelt u op het concert?’
De heer Van Beek schudde het hoofd.
‘Nee nee, ik treed zelf niet op. Maar er zal wel muziek gespeeld worden die ik gecomponeerd heb.’
‘Oh, u bent componist!’ reageerde Frederik met bewondering.
‘Ja, onder meer.’ De man nam nog een slokje thee.
‘Ik was vroeger muziekleraar. En ik speel orgel. Dat doe ik nog steeds!’
‘Orgel!’ De stem van Frederik klonk enthoesiast. ‘Orgel! Dat is mijn lievelingsinstrument!’
De oude man keek op.
‘U bent dus ook muzikant?’
‘Nee hoor, helemaal niet! Ik ben computerprogrammeur. Maar ik hou erg veel van orgelmuziek. Of simpelweg: van orgels. Pijporgels, bedoel ik dan. Ik vind ze ook mooi om naar te kijken!’
Van Beek lachte.
‘Orgels zijn vooral gemaakt om naar te luisteren. Maar ik begrijp wat u bedoelt. Sommige orgels zien er inderdaad zeer indrukwekkend uit.’
Hij keek Frederik nieuwsgierig aan.
‘U hebt dan zeker het orgel in het kerkje hiernaast al gezien?’
‘Nee, dat heb ik nog nooit gezien,’ gaf Frederik toe. ‘U wel?’
‘Jazeker! In dat kerkje staat een orgel uit 1715. Een prachtstuk. En nog helemaal authentiek!’
De ogen van de oude man glinsterden.

‘Als u niet meteen iets te doen hebt, gaan we zo dadelijk eens kijken!’
‘Graag!’ antwoordde Frederik, ‘Voor een orgel maak ik graag tijd!’

5
Na hun ontbijt volgde Frederik de heer Van Beek naar buiten. Er hing nog steeds een lichte mist in de vallei. Even later stonden ze samen voor het kerkje in de straat. Het was een typisch Loons kerkje: rechthoekig van vorm, zonder dwarsbeuk en een toren in ijzerzandsteen met een steile, ingesnoerde spits. Een grote houten poort in de toren vormde de ingang. Een verroest hekwerk links en rechts van het gebouw scheidde de straat van de tuin rondom de kerk. 
Frederik probeerde de poort te openen doch zonder success.
‘De kerk lijkt gesloten,’ merkte hij teleurgesteld op.
Van Beek glimlachte. In het hek rechts van de kerk was er een poortje. Hij liep er naartoe. De hengsels maakten een schurend geluid toen hij het opende.
‘Volg me maar,’ zei hij.
Een grindpad langs de kerk bracht hen bij een houten deurtje in de zijgevel van de kerk.
Van Beek keek Frederik even geheimzinnig aan.
‘Dit deurtje is zelden op slot.’
Hij drukte de deurkruk naar beneden en duwde tegen de deur. Die ging meteen open.
‘Kom, we gaan naar binnen...’
Het interieur van het kerkje had iets ouderwets. Er stonden houten banken, geen kerkstoelen. Door het mistige weer was het er vrij donker.
‘Kijk, daar!’ fluisterde van Beek. Hij wees naar het doksaal boven de hoofdingang. Daar stond inderdaad een prachtig pijporgel. De prestantpijpen stonden netjes symmetrisch geschikt in de orgelkast. Een smalle houten wenteltrap leidde naar het doksaal.
‘Kom! We gaan dat van dichtbij bekijken.’
Van Beek beklom een beetje moeizaam de trap, onmiddellijk gevolgd door Frederik. Hij wees naar een inscriptie bovenaan de orgelkast.
‘Zie je dat? MDCCXV. Dit is een orgel uit 1715, zoals ik al zei.’
Ze gingen samen op de bank voor de speeltafel zitten. De toetsen van de twee klavieren lagen niet meer helemaal gelijk, wat niet ongewoon is voor een orgel van die ouderdom. Links en rechts van de klavieren bevonden zich de panelen met registerknoppen.
‘Maar gelukkig werkt de blaasbalg al elektrisch. Vroeger had men daar orgeltrappers voor nodig.’
Hij drukte een elektrische schakelaar in en onmiddellijk was het geruis van stromende lucht hoorbaar.
‘Mogen we dit wel doen?’ vroeg Frederik een beetje ongerust.
‘Dit orgel staat hier om bespeeld te worden,’ klonk het kordaat, ‘niet om stof te vergaren!’
Van Beek trok een paar registerknoppen uit en speelde een aantal akkoorden snel na elkaar.
‘Bekijk dit’, zei de oude man stil, als sprak hij met eerbied, ‘Zesentwintig registers, meer dan duizend zeshonderd pijpen! De kleinste is amper zo groot als een sigaret, de grootste zo groot als een schoorsteen.’
‘Dat zijn er behoorlijk veel,’ gaf Frederik als commentaar.
‘Dit, veel?’

Van Beek lachte gedempt.
‘Het grootste kerkorgel ter wereld staat in de Sint-Stephanusdom van Passau in Beieren. Zeventienduizend pijpen, jongeman! Ze-ven-tien-dui-zend! Dát zijn er veel!’
Frederik floot tussen zijn tanden.
‘Begin daar maar eens aan te stemmen...’
‘Als ze klaar zijn met stemmen, kunnen ze opnieuw beginnen,’ zei Van Beek vrolijk.
‘Hebt u daar ooit op gespeeld?’ wou Frederik weten.
‘Nee,’ antwoordde de oude man, ‘Ik heb wel vaak in Duitsland gespeeld, maar niet in Passau. Wel bijvoorbeeld in de Paulinerkirche in Leipzig.’

Zijn gelaatsuitdrukking werd grimmig.
‘Lang geleden natuurlijk. Vóór die goddeloze cultuurbarbaren de kerk opbliezen. Om plaats te maken voor een ander gebouw.’
Om zijn verontwaardiging kracht bij te zetten, sloeg hij met beide handen op het onderste klavier.
Het orgel leek met een meerstemmige schreeuw zijn ongenoegen te bevestigen.
Zijn woede ebde langzaam weg om plaats te maken voor minzaamheid. Hij liet zijn handen over de toetsen van het orgel glijden, alsof hij ze streelde.
‘Het pijporgel was als het ware de eerste synthesizer. Door verscheidene pijpen te combineren, kan men het geluid van andere instrumenten nabootsen. Zoveel rijkdom aan geluid en het kan door één persoon bespeeld worden.’
‘Weet u trouwens waar het woord orgel vandaan komt?’ vroeg Frederik, die vond dat hij ook iets bij te dragen had. Van Beek keek hem over zijn brilglazen aan.
‘Ik denk dat u mij dat nu gaat vertellen.’
‘Het woord orgel is afgeleid van het Griekse organon. Letterlijk betekent het zoveel als werkinstrument.’
Van Beek glimlachte.
‘Als componist probeer ik volmaakte muziek te maken met onvolmaakte instrumenten. Dat is een uitdaging. Het vraagt inspanning. Veel inspanning. De term werkinstrument is dus wel degelijk op zijn plaats.’

Hij stootte Frederik kameraadschappeljk aan met zijn elleboog.
‘Hier, voel dit orgel. Raak het aan. Druk de toetsen in.’

Dan ging hij een beetje plagend verder.
‘Bespeel het!’.
Frederik legde zijn rechterhand op het onderste klavier. En met één hand speelde hij zowaar een klassiek melodietje in driekwartsmaat.
Van Beek keek hem verbaasd aan.
‘Kijk eens aan! Jesus bleibet meine Freude. Waar hebt u dat geleerd?’
‘Ik speelde dat als kind op de piano van mijn grootvader. Het was het kenwijsje van een radio-uitzending. Elke week hoorde ik dat op de radio.  En toen heb ik geprobeerd om dat na te spelen’.
Van Beek knikte bewonderend.
‘En u kent het nog steeds uit het hoofd?’
‘Ja. Of nee, eigenlijk niet. Maar - ik weet niet hoe ik het moet uitleggen - het lijkt wel of de toets die ik moet indrukken... als het ware... naar mij kijkt. Zo van: ik ben het die je moet indrukken!’
‘Juist. U hebt een muzikaal gehoor.’ legde de oude man uit, ‘U kunt toonafstanden inschatten. Mooi zo.’
Frederik zuchtte.
‘Mijn vader, die had een muzikaal gehoor. Hij kon geen noot muziek lezen, maar je kon hem eender welk melodietje voorzingen en hij speelde het na. Mét begeleiding! Ik heb hem dat talent dikwijls benijd.’
Even bleef het stil.
‘Zou u zelf graag muziek kunnen maken?’ vroeg Van Beek.
Frederik knikte.
‘Ja, eigenlijk wel. Mijn vader wou graag dat ik muziekles zou volgen en een instrument zou leren bespelen. Maar daar had ik als kind geen zin in. Woensdagnamiddagen waren om te spelen, niet om te leren.’
Hij keek de man naast hem gelaten aan.
‘En nu is het te laat, niet?’
‘Neen! Absoluut niet!’ reageerde Van Beek kordaat. ‘U bent nooit te oud om dat te leren!’
Hij keek even voor zich uit.
‘Wat is uw favoriete werk voor orgel?’
‘Wel’, antwoordde Frederik, ‘ik ga geen verrassend antwoord geven. Ik hou het meest van het Toccata en Fuga in D klein van Bach. Ik vind dat het mooiste werk voor orgel dat ooit geschreven werd.’
De oude man keek hem grijnzend aan.
‘Een heel mooi werk inderdaad,’ zei hij, ‘maar het werd oorspronkelijk wel voor luit gecomponeerd.’
Frederik keek hem ongelovig aan.
‘Voor luit???’
‘Jawel. De transcriptie voor orgel werd pas achteraf gemaakt.’
‘Door wie dan wel?’
Van Beek lachte opnieuw.
‘Daar zijn de musicologen het niet over eens. De enen zeggen: door de componist zelf. Anderen beweren dan weer van niet. Wie zal het zeggen? Bovendien: wat maakt het uit?’
Meteen trok hij de knoppen van nog een aantal registers uit en speelde de eerste maten van het Toccata.
‘Mooi toch, nietwaar?’
Frederik knikte.
‘Dit is uw orgel, Heer, dit is uw kerk...’, prevelde hij.
‘Wat?’
Frederik keek de oude man aan.
‘Kent u dat niet? Het is de eerste regel van een Nederlands liedje uit de jaren zeventig van de vorige eeuw. Over een man die een slechte dag heeft en de kerk binnenstapt. Niet om religieuze redenen, maar enkel om naar het orgel te luisteren.’
Van Beek knikte instemmend.
‘Dat was het beste wat hij kon doen. Muziek werkt immers helend.’
Hij trok weer een aantal knoppen uit en speelde nog enkele maten. Terwijl hij op het bovenste klavier speelde, gingen de toetsen van het onderste klavier mee naar beneden. Frederik kon een lachje niet bedwingen.
‘Kijk,’ grapte hij, ‘er gaan meer toetsen naar beneden dan u vingers heeft!’
Van Beek, die niet kon weten waar Frederik naar verwees, toonde zich een welwillend leraar.
‘Dat komt omdat ik het onderste manuaal gekoppeld heb aan het bovenste,’ legde hij uit.
‘Dat heb ik gedaan door deze knop uit te trekken.’
Hij wees met een snelle handbeweging naar een knop met het opschrift “I + II” onderaan het linkse paneel met registerknoppen.
‘Zo kan ik registers van het onderste manuaal gebruiken terwijl ik enkel op het bovenste speel.’
Dan keerde hij zich met een guitige blik naar Frederik.
‘Weet u eigenlijk wel waar het woord toccata vandaan komt?’
‘Dat is geen moeilijke,’ antwoordde Frederik, bijna verontwaardigd, ‘van het Italiaanse toccare. Dat betekent aanraken - in het Frans: toucher. Het verwijst naar de vingervlugheid die nodig is om het te kunnen spelen. Maar het is dus ook verwant aan het Nederlandse woord toets.’
Van Beek knikte instemmend.
‘Maar u zou ook kunnen zeggen dat het muziek is waardoor u geraakt wordt, niet? Toccata is inderdaad het voltooid deelwoord van toccare wat dus letterlijk geraakt betekent.’
Hij duwde alle registerknoppen weer in en zette het orgel uit.
‘We gaan dat hier netjes achterlaten.’
Dan richtte hij zich nogmaals op een vaderlijke manier tot Frederik.
‘Als u zo van orgels houdt, moet u echt overwegen om les te nemen. U zult er voldoening in vinden om uw lievelingsinstrument zelf te kunen bespelen in plaats van er alleen maar naar te kunnen luisteren.’
Frederik lachte.
‘U bent niet de eerste die me wil aanzetten om muziekles te volgen.’
‘Inderdaad niet. De eerste, dat was uw vader, toch?’
Er viel een stilte. Het enige geluid dat te horen was toen ze weer naar beneden gingen, was het gekraak van de houten wenteltrap.
‘Ik ga maar eens naar de bibliotheek hier,’ zei Van Beek toen ze weer buiten op straat stonden.

‘Die heeft enkele interessante naslagwerken over klassieke muziek. Maar ze lenen ze niet uit.’
‘Ik wil graag wat wandelen tussen de velden,’ antwoordde Frederik. En hij vervolgde glimlachend:

‘Hopelijk verdwaal ik niet in de mist.’
De twee mannen schudden elkaar de hand.
‘Het was een genoegen u te leren kennen,’ zei Frederik, duidelijk met oprechte bewondering.
‘Voor mij ook,’ antwoordde de oude organist. ‘Tot ziens. Want we zien elkaar zeker nog weer!’
Hij draaide zich om en stapte gezwind voor zijn leeftijd in de richting van het dorpsplein.
Frederik keek hem nog een tijdje na. Dan slenterde hij verder langs de hoofdstraat. Haast onhoorbaar neuriede hij de eerste maten van het Toccata.

6
De wandeling had niet het soelaas gebracht dat Frederik gezocht had. Door de mist was het onmogelijk om te genieten van het Loonse landschap met zijn weidse vergezichten. Bovendien zette de mist zich in kleine druppeltjes neer op zijn gezicht, wat hem een onaangenaam gevoel bezorgde.
Net toen hij aan het hotel arriveerde, kwam Guido Embrechts naar buiten.
‘Goede middag, Frederik! Ben je op stap geweest?’
‘Ja maar het was minder aangenaam dan ik gehoopt had. Daarom ben ik nu al terug.’
Guido bleef  even staan en wees naar het begin van de hoofdstraat.
‘Ze hebben me zopas op de hoogte gebracht dat mijn orgeltje op het podium geplaatst is. Ik ga even een snelle soundcheck doen. Ga je mee?’
‘Oh ja, graag!’
Samen liepen ze naar het marktplein. Het centrale plein van Oudloon was niet erg breed maar wel behoorlijk lang waardoor het er eigenlijk uit zag als een heel brede straat. Op de plaats waar de hoofdstraat begon, stond nog een authentieke waterpomp. En aan einde van het plein stond het podium opgesteld, van het plein afgeschermd door een rij dranghekken. Maar op het podium zelf was niemand aanwezig.
‘Och ja, het is middag,’ zei Guido, ‘de roadies hebben vast middagpauze genomen.’
Ze liepen langs de dranghekken heen en beklommen via een metalen trapje het podium. De enorme luidsprekers links en rechts torenden boven hen uit. Achteraan in het midden stond een drumstel opgesteld en helemaal links stond inderdaad een elektrisch orgel.
‘Laten ze dat hier zo maar onbeheerd staan?’ vroeg Frederik verbaasd. Guido keek hem lachend aan.
‘Wees maar zeker dat we in het oog gehouden worden. Van achter het raam van een van de cafeetjes aan het plein.’
Frederik begon, geïnteresserd als altijd, het orgeltje te bekijken.
‘Dat is een Hammond orgel,’ stelde hij vast.
‘Inderdaad,’ bevestigde Guido, ‘een Hammond L-100 uit 1968. Mijn eerste orgeltje. Gekocht in een tweedehandszaak.’
‘Zo oud al?’ reageerde Frederik verbaasd.
‘Jazeker! Maar dit is degelijk materiaal, man! Zo worden ze niet meer gemaakt.’
Guido klopte met zijn hand op het orgel alsof hij het een schouderklopje wou geven.
‘Zo’n Hammond orgel kon je - bij wijze van spreken - van een truck laten vallen en dan speelde het nog!’
Hij zette het orgel aan en begon dan een versterker te regelen.
‘Ik ga niet voor het hele plein spelen hoor. Het is voldoende dat het geluid uit de monitors komt.’
Guido ging achter het orgel staan en begon meteen een up-tempo melodie te spelen.
‘Ken je dit ook?’ vroeg hij.
Frederik knikte glimlachend.
‘Dat is de Mars uit De Notenkrakersuite van Peter Tchaikovsky! Maar dan een beetje sneller gespeeld dan de componist bedoeld heeft.’
De bewonderende blik van Guido gaf aan dat hij het juist had.
Opeens zette Guido zich aan de achterkant van het orgel, strekte zijn armen om bij het bovenste klavier te kunnen... en ging onverstoord verder met zijn spel. Terwijl dus in deze positie de lage noten zich aan zijn rechterhand bevonden en de hoge aan zijn linkerhand. Frederiks mond viel open van verbazing. Guido keek hem geamuseerd aan.
‘Dit nummertje doet het altijd bij het publiek,’ zei hij lachend.
Frederiks gelaatsuitdrukking veranderde plotseling. Hij keek Guido onderzoekend aan. Het duurde even voor hij sprak.
‘Keith Emerson deed ook zo’n nummertje tijdens de optredens van Emerson, Lake en Palmer,’ zei hij uiteindelijk.
Guido bleef hem geamuseerd aankijken.
‘Ja... zijn publiek zal dat ook indrukwekkend gevonden hebben.’
Maar Frederik bleef Guido strak aankijken. Opnieuw duurde het even voor hij weer sprak.
‘Jouw naam is Embrechts...’ begon hij.
Nu was het Guido die verbaasd keek.
‘Embrechts is een vervorming van Emmerickx,’ ging Frederik verder, ‘en dat betekent: zoon van Emmerick’. Opnieuw zweeg hij. Hij leek te aarzelen om verder te spreken. Maar dan vervolgde hij langzaam en op stille toon:
‘In het Engels zou dat Emerson zijn...’
Een lichte grijns verscheen op zijn gezicht.
‘Jouw naam is helemaal niet Embrechts, of wel?’ vroeg hij uitdagend.
‘Je imiteert de stijl van Keith Emerson. Je imiteert zijn nummertjes. En je gebruikt vast een vrije vertaling van zijn familienaam als artiestennaam. Heb ik het juist?’
Guido glimlachte flauwtjes maar reageerde verder niet.
‘Zeg me eens, hoe is je echte naam?’ vroeg Frederik, plots vol van zelfvertrouwen.
Guido zweeg. Hij leek zijn antwoord te overwegen.
‘Voor jou ben ik Guido Embrechts,’ zei hij ten slotte, langzaam en met nadruk.
Weer viel een stilte, die Guido als eerste doorbrak.
‘Ik ga nu even backstage. Het spijt me maar daar mag ik je niet mee naartoe nemen.’
Hij zette het orgel en de versterker uit en maakte aanstalten om het podium te verlaten.
‘Wacht eens even!’ zei Frederik. Zijn stem klonk opgewonden.
‘De gitarist die ik gisteren gesproken heb in het hotel. Joris Vermeire...’
Guido draaide zich om en keek Frederik afwachtend aan. Die ging geagiteerd verder.
‘De naam Joris komt van Gregorius. Ja, velen denken dat hij van Georges afstamt, maar dat is niet zo. Joris komt van Gregorius.’
De opwinding in zijn stem nam toe.
Meir is de oude spelling van meer. En meer is in het Engels lake...’
Hij keek Guido aan alsof hij net een mysterie had ontsluierd.
‘Als je Joris Vermeire naar het Engels vertaalt, wordt dat Greg Lake...’
Hij keek heel even dromerig voor zich uit en sloeg plotseling met zijn hand op zijn dij.
‘Dat was het! Het melodietje dat de gitarist gisteren speelde terwijl ik erbij zat!’
Hij sprak nu meer tot zichzelf dan tot de andere man op het podium.
‘Dat was The Sage! De ballade van de minstreel uit Pictures at an Exhibition, de versie van Emerson, Lake en Palmer!’
En hij vervolgde op schampere toon:
‘Hij had het zelf geschreven, zei hij. Ja, dat zel wel!’
Frederik keek Guido triomfantelijk aan.
‘Jullie kennen mekaar, is het niet?’ vroeg hij, nu breed glimlachend.
‘Jullie hebben vast een tribute band voor Emerson, Lake en Palmer. Ja?’
Guido keek hem met een onschuldig gezicht aan en haalde enkel zijn schouders op.
Frederik kruiste zijn armen voor zijn borst en ging enthoesiast verder met het ventileren van zijn gedachtengang.
‘Waar is de drummer? Waar is Carl Palmer? Loopt hier ergens ook een euh... Karel Palmaert of zo rond?’
Het gezicht van Guido werd opeens zeer ernstig.
‘Nee Frederik,’ antwoordde hij langzaam, ‘Carl Palmer is...’

Hij leek te aarzelen.
‘...is niet onder ons.’
Hij draaide zich om en verliet het podium weer langs het metalen trapje, meteen gevolgd door Frederik.
‘Ik zie jullie vanavond wel tijdens het optreden,’ zei Frederik toen ze weer op de straatstenen stonden. Guido keek hem aan, glimlachte en stak een duim omhoog. Dan keerde hij zich om en verdween achter het podium.

7
Frederik zat lichtjes onderuit gezakt in de clubzetel die in de hoek van zijn kamer stond. Na een warme maaltijd op een vrije dag deed hij dat wel vaker. Warme maaltijden maakten hem altijd een beetje slaperig en een hazeslaapje deed dan soms wonderen.
Net voor hij zou indommelen ging zijn telefoon. “Nina” verscheen bovenaan zijn scherm. Meteen was hij klaarwakker.
‘Hallo, dag Nina!’
‘Hey dag broertje,’ antwoordde de vrouw aan de andere kant van de lijn, ‘Hoe is het daar?’
‘Ach,’ zei Frederik op een toon waaruit ontgoocheling sprak, ‘Het is hier nogal mistig. Vooral deze ochtend. Ik heb nog niet echt een fijne wandeling kunnen maken.’
En toen ging hij verder met een stem die plots zeer levending werd:
‘Maar ik heb hier wel enkele merkwaardige ontmoetingen gehad!’
Hij vertelde haar over zijn gesprekken met de gitarist, de pianist en de oude organist; hoe ze alle drie geprobeerd hadden hem aan te moedigen om alsnog muziekles te volgen; over het nummertje dat de pianist op het Hammond orgel ten beste had gegeven; en over zijn vermoeden dat zowel de gitarist als de pianist een pseudoniem hadden aangenomen dat verwees naar een muzikant uit de prog rock scene van de vorige eeuw.
‘Dat lijkt er inderdaad op dat die twee deel uitmaken van een soort tribute band,‘ beaamde Nina.
‘Joris Vermeire, dat zou een vertaling van Greg Lake kunnen zijn. Maar Guido... dat is toch geen vertaling van Keith?’
‘Toch wel, zus,‘ reageerde Frederik scherp, ‘Guido - oorspronkelijk werd het ongeveer uitgesproken als Kwido -  komt van het Hoogduitse Wido en dat betekent Woud. Guido is Man van het Woud. En die Kwido is in de Angelsaksische landen Keith geworden. Dus toch wel hoor, over die voornaam is duidelijk nagedacht!’
‘Ach zo...,’ antwoordde de vrouw, ‘Er verblijven dus een Emerson en een Lake in je hotel. En geen Palmer?’
‘Wel, ik heb net dezelfde vraag aan Embrechts gesteld,’ zei Frederik, ‘en hij antwoordde “Carl Palmer is niet onder ons”’.
Hij pauzeerde even als leek hij die zin te overwegen.
‘Toch een rare manier van uitdrukken, vind je niet? Wij zouden zeggen “is hier niet” of “is er niet bij”, maar hij zei het zo: “is niet onder ons.”’ 
‘En die oude man over wie je sprak is vast geen drummer!’ lachte Nina.

‘Is hij wel wie hij zegt te zijn?’
De blik van Frederik werd bedenkelijk.
‘Wel, ik vond het eigenaardig,’ begon hij, ‘dat die Nederlander niet wist dat het stadhuis van Enschede geïnspireerd is door dat van Stockholm. Van een inwoner van Enschede zou je dat toch verwachten!’
‘Maar enfin!’, klonk het vermanend, ‘Jij weet dat omdat je in Stockholm geweest bent. Maar waarschijnlijk is die man daar nog nooit geweest. Hij zal meer in Duitsland geïnteresseerd zijn. Je zei toch dat hij daar gespeeld heeft?’
Frederik reageerde niet. Hij staarde voor zich uit en voelde hoe hij kippenvel kreeg.
‘Broertje? Ben je daar nog?’
‘Lieve help, Nina...’ stamelde hij, ‘Lieve help!’
‘Wat is er dan?’ klonk het verbaasd.
‘Duitsland! Duitsland, zei je. Natuurlijk. Dat ik daar niet meteen aan gedacht heb!’
Frederik voelde zijn hartslag versnellen.
‘Ik had al gezocht naar een Engelse naam waar Hans Van Beek kon naar verwijzen. Brook of zo. Maar nee, ik moet in het Duits denken!’
‘Ja, en...?’ klonk het vragend.
De stem van Frederik klonk erg opgewonden nu.
‘Heb je het niet door, Nina? Heb je het niet door? Hans, dat is kort voor Johannes. En Beek...’
Hij slikte hoorbaar.
Beek is in het Duits Bach!’
Hij stond versteld, alsof hij zijn eigen bevinding niet kon geloven.
‘Die man heeft de naam van Johann - Sebastian - Bach aangenomen!’
Hij sprak de tweede naam, “Sebastian”, heel zachtjes uit, alsof hij hem zo uit de zin wou verwijderen.
‘Hij is organist. Heeft in Duitsland gespeeld. Hans van Beek. Johann Sebastian Bach!’
De vrouw aan de andere kant van de lijn werd er zowaar stil van.
‘Dat is daar blijkbaar een afspraak,’ mompelde ze uiteindelijk, ‘om de naam van een of andere voorbeeldfiguur te kiezen als artiestennaam.’
Weer werd het even stil.
‘Maar kennen die drie mekaar dan?’ ging ze verder, ‘Die oudere man komt uit Nederland. Zou hij die twee anderen kennen? Is er een verband tussen hen?’
Opnieuw voelde Frederik een koude rilling over zijn lichaam.
‘Nina...,’ stamelde hij langzaam, ‘Nina... zie je het dan niet? Snap je het niet?’
‘Wat moet ik dan snappen?’
Frederik zette zich rechtop in zijn zetel. Zijn stem klonk helder en bedaard.
‘Heb je daar internet bij de hand, zusje?’
‘Ja...mijn laptop staat aan. Waarom...?’
‘Zoek eens op: Keith Emerson. Wat vind je daarover?’
Frederik hoorde hoe zijn zus op haar klavier tikte.
‘Keith Noel Emerson. Geboren op 2 november 1944. Overleden op 11 maart 2016. Was een Brits keyboardspeler...’
‘Juist!’ onderbrak Frederik haar, ‘En wat vind je over Greg Lake?’
‘Daarvoor moet ik maar doorklikken. Hier. Gregory Stuart Lake. Geboren op 10 november 1947. Gestorven op 7 december 2016. Brits rockmuzikant. Speelde akoestische en elektrische gitaar...’
‘Ja, OK!’ Weer onderbrak Frederik haar voorlezen.
‘En zoek nu eens naar Carl Palmer!’
‘Moment, broertje. Ah, hier. Carl Frederick Palmer. Hihi, hij heet met zijn tweede naam net zoals jij. Geboren 20 maart 1950. Brits drummer en percussionist. Wordt beschouwd als...’
‘En geen sterfdatum?’ viel Frederik haar in de rede.
‘Euh neen...’ antwoordde Nina enigzins verwonderd, ‘Is die al overleden?’
‘Nee! Natuurlijk niet!’ riep Frederik uit, ‘Carl Palmer leeft nog!’
Hij beefde nu echt van opwinding.
‘Guido Embrechts zei het met enige aarzeling: Carl Palmer is niet onder ons’.
Hij haalde diep adem.
‘Hij bedoelde natuurlijk : Carl Palmer is nog niet onder ons!’
Zijn zus kon het natuurlijk niet zien, maar zijn blik was vol vertwijfeling.
‘Bach is al meer dan tweehonderdvijftig jaar dood. Snap je het nu, zus? Ik zit hier niet in een Dead Poets Society maar in een Dead Musicians Society!’
Opnieuw viel een stilte, alsof broer en zus even moesten bekomen van die uitspraak. Het was Nina die als eerste die stilte doorbrak.
‘Misschien is dat toch niet zo verwonderlijk,’ begon ze, ‘Artiesten worden meestal pas geëerd na hun dood. Als die muzikanten in jouw hotel als het ware in de huid kruipen van iemand die overleden is... wel, dan vind ik dat eigenlijk niet zo bizar!’
De woorden van zijn zus konden Frederik echter niet kalmeren.
‘Vanavond ga je naar dat concert, niet?’ ging ze verder, ‘Wel, daar zul je vast antwoord krijgen op een aantal vragen.’
Frederik knikte terwijl Nina verder praatte.
‘Spannend, nietwaar? Ik zal je nu maar laten, broertje. Amuseer je vanavond. En hou me zeker op de hoogte!’
Maar hij luisterde niet meer.

8
Frederik ging onmiddellijk na zijn avondmaal naar het marktplein zodat hij zeker was van een plaats niet te ver van het podium. Er was al vrij veel volk komen opdagen. De openbare verlichting was gedoofd. Het enige licht op het plein kwam van achter de raampjes van de horecazaken langs het plein en van de nog gedempte spotrails boven het podium.
Het was klokslag acht uur wanneer een man het podium betrad in het licht van een volgspot. Het geroezemoes op het plein verstomde.
‘Goede avond allemaal,’ begon hij.

‘Als directeur van de muziekacademie is het mij een groot genoegen om na al die jaren van stilte opnieuw het festival Loon Klassiek te mogen openen!’
De mensen op het plein begonnen spontaan te applaudisseren.
‘En het doet me nog meer genoegen om te zien dat u weer met zovelen aanwezig bent!’
Opnieuw klonk er een applaus.
‘Vanavond, beste mensen, mag ik u heel bijzondere gasten voorstellen. De muzikanten die zodadelijk voor u zullen optreden brengen dan wel werk van klassieke componisten, maar zij doen dat op hun heel eigen wijze. In hun interpretatie voegen ze namelijk een stevige portie rock toe!’

Een zacht geroezemoes steeg op uit de massa mensen. De directeur bleef even stil, als wou hij het effect van zijn aankondiging in zich opnemen.
‘En dat hoort u meteen al aan de naam van de band: zij noemen zichzelf FastBach!’
Frederik glimlachte bij het horen van de naam. De woordspeling, een verwijzing naar de carrosserievorm fastback, vond hij wel geslaagd.
‘Maar dat betekent niet dat zij alleen maar Bach zullen vertolken,’ ging de directeur verder.

‘Andere componisten komen ook aan bod. En omdat FastBach in het bijzonder van Russische componisten houdt, krijgt u vanavond ook werk te horen van onder anderen Peter Tchaikovsky, Nicolai Rimski-Korsakov en Sergei Prokofiev’.
Frederik grinnikte. Dit had hij enigzins verwacht. Guido Embrechts had hem immers verteld over diens voorkeur voor Slavische componisten.
‘Maar genoeg gepraat nu,’ vervolgde de directeur.

‘Verwelkomt u samen met mij: de groep FastBach!’
De volledige podiumverlichting floepte aan. Het publiek applaudisseerde luid en ook Frederik sloeg enthoesiast de handen in elkaar. Maar toen de muzikanten het podium opkwamen, bleven zijn handen plots onbeweeglijk een tiental centimeter uit elkaar staan.
De mensen die hun entree maakten, waren helemaal niet wie hij verwachtte. Hij zag geen Guido Embrechts en geen Joris Vermeire. De muzikanten die hij daar zag, waren minstens vijftig jaar! De man die plaatsnam aan het Hammond orgel had kort piekhaar, een baard en droeg een brilletje met halve lenzen. De gitarist had grijs krullend halflang haar. Hij speelde op een elektrische gitaar. Hoewel Frederik, buiten de oorsprong van het woord, niet veel van gitaren afwist, herkende hij toch meteen de typische vorm van een Fender Stratocaster. De drummer had een gedrongen postuur, was kaal en had een puntige sik. Er was ook een vrouw in de groep. Zij was violiste en wellicht de jongste van het gezelschap.
Frederik bleef als versteend naar het podium staren. Hij begreep er niets van. Guido en Joris hadden hem duidelijk gezegd dat zij vanavond zouden optreden. Waar waren die nu? Waarom stonden die niet op het podium? Hadden ze hem wat wijsgemaakt? Een vlaag van vertwijfeling maakte zich van hem meester.
De muzikanten die wel op het podium stonden, waren dan toch minstens even virtuoos. Beroemde stukken als het up-tempo Badinerie van Bach, de Dans van de Ridders uit Romeo en Julia van Prokofiev en het ongelooflijk snelle Vlucht van de Hommel van Rimsky-Korsakov konden allemaal rekenen op een enthoesiaste reactie van het publiek. Ook de Mars uit De Notenkrakersuite van Tchaikovsky passeerde de revue maar deze keyboardspeler bleef wel aan de normale kant van het orgel staan. En toen op het einde van het concert de violiste de laatste noten van een enigzins jazzy uitvoering van Air op de G-Snaar van Bach neerlegde, viel er heel even een diepe stilte over het plein die snel plaats maakte voor een uitbundig applaus, dat door de muzikanten met een diepe buiging in ontvangst werd genomen.
Op weg naar het hotel bleef Frederik maar piekeren. Wat was hier aan de hand? Was hij het slachtoffer geworden van een grap? Mochten zijn vrienden hem voor de gek gehouden hebben, dat zou hij nog kunnen begrijpen. Maar wildvreemden die hij pas had leren kennen? Dat hield toch geen steek? Of wilden ze net hem een poets bakken omdat ze vonden dat hij net iets te gretig zijn kennis etaleerde?
In de hal van het hotel trof hij Marijke aan, die net aanstalten maakte om naar buiten te gaan.

‘Ha, meneer Desmit,’ zei ze, vriendelijk als altijd,

‘Wat vond u van het concert?’
Maar Frederik negeerde haar vraag.

‘Marijke,’ reageerde hij geagiteerd,

‘zijn meneer Embrechts en meneer Vermeire momeneel in het hotel?’
Marijke keek hem met verbaasde ogen aan.

‘Wie zegt u?’
‘Guido Embrechts en Joris Vermeire. De muzikanten die hier ook verblijven. O ja, waarschijnlijk zijn dat artiestennamen. Ik ken hun echte namen niet.’
De blik van de jonge vrouw veranderde van verbazing in onbegrip.

‘Maar hier verblijft niemand behalve uzelf, meneer Desmit,’ zei ze een beetje aarzelend.

‘Ik heb u toch al gezegd dat u de enige hotelgast bent?’
Frederik staarde haar een ogenblik ongelovig aan.

‘Maar enfin, Marijke, ik heb gisteren met hen gepraat.’

En met bevende stem voegde hij eraan toe:

‘In het salon daar!’ terwijl hij met een snelle handbeweging naar de deur van de zitkamer wees.

Marijke schudde langzaam het hoofd.
‘De enigen die hier gisteren nog geweest zijn, zijn de klusjesman en de postbode die de kranten bracht.’ zei ze op een bezorgde toon.

‘Ik heb geen idee over wie u het hebt.’
Frederik stond als aan de grond genageld. Wat overkwam hem hier? Hij was toch niet gek aan het worden?
‘En de oudere man dan? De heer Van Beek? Ik heb vanmorgen samen met hem ontbeten!’
De bezorgdheid van Marijke veranderde nu in een lichte irritatie.

‘Voelt u zich wel goed, meneer Desmit? Hebt u teveel gedronken misschien? Ik zeg het u nogmaals: u bent de enige gast in het hotel!’
Frederik werd overvallen door een gevoel van angst. Hij keek wanhopig naar de deuren van ontbijtzaal en salon, alsof hij daar de verklaring voor de bizarre situatie zou vinden. Dan haalde hij even heel diep adem en keek Marijke doordringend aan.

‘Laat maar,’ stamelde hij uiteindelijk,

‘Laat maar vallen. Goede avond verder.’

En zonder nog een woord te zeggen, ging hij de trap op.

9
Frederik liet zijn ontbijt voor wat het was, trok zijn jas aan en ging naar buiten. Een wandeling in de koelte van de morgen, dat was wat hij nodig had. Hij liep slenterend de hoofdstraat in. Toen hij aan het kerkje kwam, bleef hij plots staan. Nee, zijn gehoor bedroog hem niet. Er werd op het orgel gespeeld. Hij herkende duidelijk de eerste maten van het Toccata en Fuga van Bach. Hij opende het hekje en liep over het kiezelpaadje naast de kerk tot aan het zijdeurtje. Het was niet op slot.
De man aan het orgel zat dan wel met zijn rug naar hem gekeerd, hij herkende meteen de grijze golvende haren van Hans Van Beek. Met grote virtuositeit bespeelde de oude man het orgel.
Frederik ging zitten. Hij wou met zoveel mogelijk zintuigen van dit orgelspel genieten. Zijn blik gleed over de orgelkast met de machtige pijpen. Dan sloot hij zijn ogen. Hij hoorde niet alleen het geluid van de bassen, hij kon het ook voelen. Hij liet zich helemaal overspoelen door de muzikale waterval die van het doksaal naar beneden raasde.
Toen het stuk ten einde was bleef hij roerloos zitten. Hij applaudisseerde niet. Hij wou de herinnering aan de magistrale muziek niet bederven.
De oude organist stond op en keerde zich naar het kerkschip. Hij merkte Frederik op die daar zonder bewegen op de kerkbank zat. Hij daalde voorzichtig de wenteltrap af, stapte op Frederik toe en ging naast hem zitten. Zijn blik was bezorgd.
‘Je had heling nodig?’ zei hij vragend.
Frederik knikte.

‘Het was zalig,’ zei hij, ‘om u dit te horen vertolken.’
Frederik zweeg. Hij keek een tijdje naar het orgel boven hen.
‘Ik wil dat ook kunnen.’ zei hij na een tijdje. Zijn stem klonk hees. Hij slikte, als wou hij zijn heesheid doorslikken.

‘Ja, ik wil dat ook kunnen. Ik wil ook mensen kunnen raken met zo’n... hemelse muziek, net zoals u mij geraakt hebt.’
‘Maar natuurlijk kun jij dat!’ antwoordde Van Beek met enthoesiasme in zijn stem.
‘Natuurlijk kun jij dat! Het zal bloed, zweet en tranen kosten, maar jij kunt dat! Ik weet dat jij dat kunt!’
Zijn stem werd opnieuw rustiger.
‘Neem les aan een muziekacademie. Leer en oefen. Oefen en leer. Je hebt het gehoor. Je hebt de liefde voor het instrument. Ik weet het zeker: jij kunt dat! Jij kunt een goed organist worden!’
Frederik keek hem aan en knikte.
‘Ja... ik wil dat doen. Ik zal dat doen...’
Van Beek glimlachte.
‘En als je, na jaren hard werken, het instrument beheerst dan kom ik hier naar jouw spel luisteren!’
Hij legde zijn hand op de schouder van de jonge man.
‘Je vader zal fier op je zijn...’.
Frederik knikte opnieuw. Hij keek niet op. Hij leek te aarzelen maar uiteindelijk sprak hij toch.
‘Zult u hem mijn groeten doen? Zeg het hem maar, dat ik zal leren orgel spelen.’
Van Beek keek hem ernstig aan, maar dan verscheen weer die minzame glimlach om zijn mond.
‘Jazeker. Dat zal ik doen. Zonder fout.’
Hij stond op en Frederik volgde zijn voorbeeld.
‘Ik moet nu echt gaan,’ zei de oude grijze man. Toen leek het of er pretlichtjes in zijn ogen verschenen. Hij stak zijn hand uit naar Frederik.
‘Auf wiedersehen, Herr Schmidt!’
Frederik keek hem deze keer recht in de ogen. Ook hij kon zowaar glimlachen. Hij pakte stevig de uitgestoken hand vast.
‘Auf wiederschauen, Herr Bach!’
De oude man knikte haast onmerkbaar. Hij liet Frederiks hand los en ging langzaam naar het zijdeurtje. Net voor hij wou buitengaan, draaide hij zich nog eenmaal om.
‘Denk eraan wat je betrachting moet zijn,’ zei hij, ‘Volmaakte muziek maken met onvolmaakte instrumenten!’
Frederik knikte en herhaalde de boodschap.
‘Volmaakte muziek met onvolmaakte instrumenten...’.
De oude man glimlachte breed. Dan verdween hij door de deuropening.
Frederik bleef nog even staan. Dan ging ook hij naar buiten. De mist was opgetrokken. Het vroege zonlicht streelde de vallei en wierp lange schaduwen in de hoofdstraat. Het beloofde een prachtige dag te worden.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

30 mei 2024 · 58 keer gelezen · 1 keer geliket