Een baronnenleven lang
waaide
blies
en zaaide
de ket zichzelf
ver over de metalen grenzen
van zijn tijd
-speeltijd-
Op zijn golven
nam hij ons mee
beklom al zijn ladders
Ogen dicht
zielen open
hij ademde
in,
hield vast,
ademde uit,
hield vast…
Telkens opnieuw
spoelde hij ons aan,
Schiep op de lijn van zijn
vloed
een thuis
badend in de warmte van de –telkens opnieuw-
op één na laatste noot
Hij alleen,
was de gastheer van zijn
woordenloze taal
Één keer nog, boog hij,
zoog
en blies
een laatste zoen
Nu nog
blinkt op zijn ene wang een traan
(ze weet van geen roesten)
Op zijn andere brandt een lach
blijvend en troostend
als goud