Je leest erover in de krant, je ziet het op tv. Het is oeramerikaans en dus denk je dat dit je nooit zal overkomen. Tot die dag dan.
Het departement zat al een maand in volle verhuis. De gangen waren één grote doolhof van kartonnen dozen, printers, archiefkasten en bureaustoelen. Dreunende boormachines, gehamer en luid over en weer geroep vormden de dagelijkse klankband versterkt met die van de zoveelste betoging die op de boulevard voorbijtrok, voetzoekers, toeters, fluitjes, gezang en hees geschreeuwde slogans.
We hadden het in het begin gewoon niet door. Het was niet meer dan wat knallen. Zelfs de betekenis van de eerste gillen was niet tot ons doorgedrongen.
Maar toen kwamen de bebloede slachtoffers voorbij gesukkeld. “Jean-François”, wist één van hen nog te zeggen.
Iemand sloeg met een klap de deur dicht, samen schoven we er een lege kast voor en kantelden de vergadertafel om erachter te schuilen.
We hoorden de knallen en het gegil steeds dichterbij komen
"Wat nu?"
"Ratten in de val!"
"Ssst!"
"Jean-François?" fluisterde iemand, "waarom?"
En ik dacht, ik heb het altijd geweten