Het logge zeilschip deint rustig op en neer op de golven. In mijn verduisterde kajuit word ik zachtjes heen en weer gewiegd als een baby die te slapen is gelegd. Met een gelukzalige glimlach om mijn mond droom ik over onze naderende bestemming. Xavier heeft me de wildste verhalen verteld over Gold Coast. De superlatieven vlogen me om de oren. Misschien wat bovenmatig, maar aangezien ook Jan Byttebier me in niet mis te verstane bewoordingen over deze wonderlijke stad heeft verteld, neem ik aan dat het overdrijvingspercentage deze keer niet zo groot is. Ik ben in ieder geval razend benieuwd naar wat me te wachten staat. Ik vraag me af wat ik het eerst te zien zal krijgen wanneer we aanmeren. Bij nacht zullen het wellicht de neonreclames zijn. Bij klaarlichte dag hoop ik meteen een lading vrouwelijke vleeswaren voorgeschoteld te krijgen! Ik kan niet wachten om me aan al dat naakt te vergapen.
Statig als een zwaan baant het schip zich een weg door de vaargeul. De zeilen zijn gestreken en we varen de haven binnen op de motor. Ik wurm mijn handen onder mijn achterhoofd en glimlach tevreden, terwijl ik naar het plafond van mijn kajuit staar. Hoe mooi kan het leven zijn? België staat op de drempel van de winter. Het is er guur en de dagen worden kort. Moeder brengt haar dagen door wassend en plassend, omdat ze geen inspiratie heeft om wat anders te doen. ‘s Avonds zit ze urenlang te dommelen voor de televisie, waarna ze wakker ligt in bed omdat ze de slaap niet kan vatten. Vader slijt zijn dagen op kantoor. Na het avondeten trekt hij zich terug in zijn studeerkamer om er god-weet-wat te doen. Op zaterdag doen ze samen inkopen en lummelen wat aan. En op zondag begint de dag met een Duitse mars of een operette, waarna ze samen naar de eucharistieviering kijken op tv, om tenslotte hun namiddag door te brengen in een meubelzaak of een tuincentrum. Mijn ouders zijn de verpersoonlijking van saaiheid. En als ik thuis ben, moet ik meedraaien in die mallemolen. Tegen wil en dank. Hoe anders is mijn leven hier.
“Goedemorgen, lieverd!”
Ik word door elkaar geschud, alsof het schip op de klippen loopt. Ik open mijn ogen en schrik me een ongeluk wanneer ik de uitvergrote neus van Marianne voor me zie. Ze kust me vol op de mond.
“Lekker geslapen? Wat ben jij een marmot, zeg. Je was haast niet wakker te krijgen. Ik diende je helemaal door elkaar te schudden.”
Ik bekijk haar vol ongeloof. Hoe in godsnaam komt zij op de Soren Larsen terecht? Is ze ons achterna gekomen met een speedboot? Is ze aan boord geklauterd op volle zee?
Ik richt me half op en kijk verdwaasd om me heen. Naarmate de mist in mijn hoofd opklaart, wordt het me duidelijk dat ik me helemaal niet op de Soren Larsen bevind. Wel integendeel. Ik heb zicht op een poster met Marilyn Monroe, een kastje vol elpees en een commode waarop idiote postuurtjes staan…
Marianne plant zich met haar dikke kont op de rand van de bank en aait me moederlijk over het hoofd.
“Wat denk je? Heb ik gelogen?” vraagt ze.
Ik graaf in mijn geheugen. Wat bedoelt ze? Waarover zou ze kunnen gelogen hebben?
“Over de bank,” verduidelijkt ze. “Heb ik gelogen toen ik zei dat ze comfortabel was?”
Ik krijg geen woord over mijn lippen. Ten eerste hangt de onenigheid van gisterenavond nog als een donkere sluier over mijn gemoed. En ten tweede ben ik geradbraakt! Comfortabel?? Een bank is niet gemaakt om op te slapen, dat is me duidelijk geworden. Daar heeft men een bed voor bedacht. Een bank dient om op te zitten! Meer niet.
Ik zet me overeind en kreun als een oude man.
“Toch niet zo comfortabel dan?” vraagt ze.
Ik wrijf met mijn beide handen over mijn pijnlijke rug ter illustratie. Ze staat op.
“Nou, kom dan maar gauw aan tafel?” zegt ze. “Dan maak ik je een lekker ontbijt. Je zult wel scheuren van de honger.”
Een lekker ontbijt! Huh! Een aangebrande korst belegd met een laagje gesmolten asfalt. Noemt zij dat een lekker ontbijt? Op dat punt moet ik moeder nog gelijk gaan geven. De eet- en dan vooral de ontbijtgewoontes van Australiërs laten heel wat te wensen over. Ik geloof overigens dat ik al een paar kilo kwijt ben. Die moeten er weer aan voor ik naar België terugkeer of moeder wordt gek!
Ik sta op van de bank en trekkebeen naar de tafel toe. Het voelt alsof mijn bekken gekanteld zit. Ik lijk wel een oude man die zich krom heeft gewerkt.
Ik zet me aan tafel en krijg een dampende beker cappuccino voorgezet, compleet met een heerlijk laagje chocoladepoeder. Daar kijk ik van op! Da’s heel wat anders dan het gewone bakje troost dat ik de vorige ochtenden kreeg. Zou er dan toch een fatsoenlijk ontbijt zitten aan te komen?
“Wat denk je?” zegt ze trots. “Ziet er heerlijk uit, nee? En je toast komt er zo aan.”
Ze zet de pot vegemite alvast voor me neer. Ik kijk nog even hoopvol uit of er nog wat volgt. Tevergeefs. Het “fatsoenlijk” ontbijt zal ook deze keer uit een korst met bruine smurrie bestaan.
“Eten jullie hier ’s morgens nooit eens iets anders?” durf ik op te werpen. Die vraag brandt al dagen op mijn lippen.
Ze bekijkt me met gefronste wenkbrauwen. “Zoals?”
“Kaas, hagelslag, choco…”
“Nee! Waarom? Vegemite is lekker! En hartstikke gezond!”
Ze legt de harde toast op mijn bord en gaat zitten. Ik laat twee klontjes suiker in mijn beker vallen en kijk gebiologeerd toe hoe ze zich met grote moeite door de dikke schuimlaag worstelen. Zodra ze verdwenen zijn, begin ik te roeren. Marianne zit me de hele tijd aan te staren. Dat werkt me op mijn zenuwen. Het beperkt mijn mobiliteit, alsof mijn bewegingen gehinderd worden door haar priemende blik.
“En?” vraagt ze.
Ik stop met roeren en kijk haar aan. “Wat en?”
“Wat ga je vandaag doen?” Ze leunt naar me toe en kijkt me indringend aan, als een dokter die van een patiënt wil vernemen wat die zelf denkt dat aan de oorzaak van zijn kwaal ligt.
Ik haal mijn schouders op. Wat kan ik doen? Deze dag is een maat voor niets. Pas morgen vertrekt de Soren Larsen. Vandaag staat er niets op het programma. Ik zou Xavier kunnen opzoeken, maar dat mag ik haar niet vertellen, want ze wil niet dat ik met hem omga. Bovendien heb ik geen idee waar de rare Fransman uithangt. En ik sta nu al voor ettelijke dollars bij hem in het krijt. Ik moet mijn schuld binnen de perken zien te houden.
Ik hervat het roeren, alsof dat soelaas kan bieden.
“Misschien kun je eens langs het hostel lopen,” suggereert Marianne. “Misschien is je bagage intussen terecht.”
“Ze gingen jou toch opbellen?” zeg ik.
“Jaaa, maar je weet hoe dat gaat. Net zo goed zijn ze het vergeten...”
Ik blaas en haal onverschillig mijn schouders op. Ik heb er al niet meer op gerekend dat ik mijn koffer ooit nog terugzie. Net zo min als mijn laptop.
Ze glijdt met haar hand over de tafel, als een waarzegster die een klant een kaart toeschuift, en legt de toppen van haar vingers op de mijne. Intussen blijft ze me de hele tijd strak in de ogen kijken. Ik word ongemakkelijk van haar, maar durf mijn hand niet terug te trekken. Waarom doet ze dat? Kan ze niet normaal doen? Ik krijg hier net zo min de kans mezelf zijn als bij moeder. Hoe ze op mijn huid zit. Altijd weer die blikken. Steeds weer dat commentaar. Of die zogezegde goede raad. Ik ben heus oud genoeg om te weten wat ik wel of niet moet doen.
“Boris? Is alles goed met je?” vraagt ze.
Ik klop mijn lepeltje af op de rand van mijn beker en neem een fikse slok. Het is alsof zich een gloeiende kool door mijn keel wurmt. Ik haal mijn hand onder de hare uit en grijp naar mijn borst. Ik zou mijn slokdarm uit mijn lijf willen rukken, zo gloeiend heet is de koffie.
“Be careful! It’s boiling hot!” zegt ze rijkelijk laat.
Ik zet de beker terug op de tafel en wrijf met mijn tong langs mijn gehemelte. Het voelt alsof de huid verschrompeld is. Pijnlijk, maar ik wil me niet aanstellen. Niet nu.
Ik smeer een dun laagje vegemite uit over mijn toast en neem een hap. Ik vraag me af of de smaak van dit goedje ooit went.
“Boris, wat is er nou? Ben je boos op me?” vraagt ze, omdat ik hardnekkig haar blik vermijd. “Waarom ben je zo humeurig? Kijk es, ik had wel een hele goeie reden om je niet bij me in bed te nemen. Ik ben ongesteld. Dat verklaart overigens ook waarom ik zo emotioneel was. Begrijp je?”
Ik weiger haar aan te kijken.
“Nee, natuurlijk begrijp jij dat niet,” zegt ze. “Je vindt het vast een goedkoop excuus. Maar een vrouw die ongesteld is, heeft liever geen man in de buurt. Ik in ieder geval niet. Die rotzooi moet er even uit.”
Ik schep wat van het melkschuim op mijn lepeltje en werk het smakkend naar binnen. Marianne slaakt een zucht, leunt nog wat dichter naar me toe en sluit haar vingers om mijn pols… strak… als een handboei.
“Okay, fair enough,” zegt ze. “I overreacted, okay? Maar laat ons nou geen ruzie maken. Ik heb geen zin in gedoe.”
“Dacht je ik wel?” bijt ik haar toe.
Ze laat mijn pols abrupt los, alsof ik een besmettelijke ziekte heb.
“Doe nou toch niet zo hatelijk,” zegt ze.
“Jij bent degene die hatelijk doet, niet ik!” antwoord ik.
Ik zie haar gezicht veranderen. Net nog stond het vriendelijk, maar er trekt een schaduw overheen. Ik nip van mijn koffie. Voorzichtig, om me niet nog eens te verbranden. Ik voel dat ze me met vurige ogen blijft aankijken.
“Boris?” zegt ze.
Ik negeer haar en neem een hap van mijn toast.
“Boris!”
Ik kauw snuivend. Ze gaat uit de bol.
“Godverdomme, Boris! Doe niet of ik niet besta! Dat kan ik niet hebben!” roept ze.
Ik blijf haar hardnekkig negeren, tot ze plots met zo’n geweld op de tafel slaat dat het lijkt alsof er een bom ontploft en ik me verslik. Ik loop rood aan terwijl ik hoest, maar dat weerhoudt haar er niet van vreselijk tegen me uit te varen. Een hele litanie krijg ik te horen, als van een priester met Pasen. Een hoop verwijten krijg ik te slikken. Dat ik alleen maar aan mezelf denk. Dat ik narcistisch en egoïstisch ben. Onvolwassen ook. Dat ik me gedraag als een kind dat zijn zin niet krijgt. Dat ik geen respect betoon...
Ik reageer niet, maar in mijn binnenste kook ik. Wat denkt ze wel? Dat ze me de les kan spellen? Dat ze mijn moeder is?? Was het al maar een dag later. Ik kan niet wachten om naar Gold Coast te vertrekken. Ze kan voor mijn part oprotten!
Nadat ik mijn laatste hap heb doorgespoeld met het kliekje cappuccino, sta ik op.
“Wat ga je doen?” vraagt ze.
“Me aankleden.”
“Moet je niet douchen dan?”
“Nee!”
Ik heb zelf geen idee waarom ik niet wil douchen. Ik denk, uit een soort van protest. Thuis waren dat soort dingen ook mijn enige middel om op te staan tegen moeder. Niet dat het me baat bracht, maar gewoon de idee dat ik tegen de wens van moeder inging, gaf me voldoening. Het voelde aan als een overwinning, ook al was het dan een pyrrusoverwinning. Het bracht me in een soort van euforie: ik bén iemand! Ik besta! Ik kan me verzetten als ik wil!
Tien minuten later staan we op de stoep. Anders dan de vorige dagen neemt Marianne niet meteen afscheid van me. Ze staat te drentelen, alsof ze me iets wil zeggen, maar niet weet hoe.
“Ga je nou langs het hostel lopen?” vraagt ze. “Even horen hoe het met je bagage is gesteld. Of ze al terecht is.”
Het doet me denken aan het meisje met het rode haar, dat er werkt. Zij heeft een hunkering in me wakker gemaakt die dagen later nog niet is bedaard. Ik zou het geen bezwaar vinden om haar terug te zien. Morgen mag ik dan wel naar Gold Coast vertrekken… misschien is zij een optie voor wanneer ik terugkom. Ik ben niet zinnens om dan opnieuw bij Marianne in te trekken.
“Boris?” Ze komt vlak voor me staan en kijkt me diep in mijn ogen. “Sorry van daarnet. Ik wéét dat ik humeurig ben als ik ongesteld ben. Ik kan het niet helpen. Maar jij kunt het ook hard spelen.”
“Ik heb niks gedaan,” verdedig ik me kinderlijk.
“Nee, het is goed,” antwoordt ze gelaten. “Jij hebt niks gedaan. Ik neem de schuld op mij. Maar laten we het nou bijleggen. Ik wil niet dat we zo afscheid nemen.”
Ze gaat plots met haar hand in haar handtas en haalt haar mobieltje tevoorschijn. Ze lijkt iets na te kijken, bergt het dan weer op en zegt: “Weet je… ik denk dat ik vandaag een eindje met je meeloop.”
Ik bekijk haar verbaasd. Moet ze dan niet naar haar werk? Ik vraag het haar. Ze zegt dat ze wel even tijd heeft. Dat er niet dadelijk iets op de planning staat. Ze wil met me meelopen naar het hostel. Om te vragen hoe het zit met mijn bagage. Dat voorstel durf ik niet af te slaan. Ze kan het een stuk beter uitleggen dan ik. Misschien is het wel nuttig dat ze meegaat.
We gaan samen op weg, alsof er niets is gebeurd. Ook deze keer hangt ze aan mijn arm als een pater om het touw van een torenklok. Het lijkt wel of ze mijn arm uit mijn lijf wil rukken om hem bij te houden terwijl ik weg ben.
Wanneer we bij het hostel aankomen, voel ik dat mijn hart sneller begint te slaan. En het koude zweet staat in mijn handpalmen. Ik hunker om het meisje met het rode haar te zien, maar tegelijk ben ik doodsbenauwd. Ik zou haar willen aanspreken, maar weet niet hoe. Bovendien maakt de aanwezigheid van Marianne het er niet eenvoudiger op.
Marianne duwt de deur open en laat me binnengaan. Ik richt meteen mijn blik op het onthaal. Tot mijn spijt is er van het roodharige meisje geen spoor. In haar plaats staat er een dame achter de balie die minstens zo oud is als Marianne, maar tien keer zo mager. In vergelijking met Marianne is zij een levend skelet. Ze is lang en zo schriel dat haar huid lijkt los te zitten om haar armen, die uit haar mouwloze jurk bengelen als de tentakels van een inktvis. Bicepsen heeft ze nauwelijks, waardoor haar bovenarmen even mager zijn als haar voorarmen. Enkel bij haar ellebogen vertonen haar bovenste ledematen een kleine verdikking. Verder heeft ze gigantische handen die bezaaid zijn met lelijke pigmentvlekken en waaraan lange, haast vleesloze vingers zitten. De huid lijkt los om de kootjes te hangen. Ook heeft ze een schier eindeloze scherpe neus en grijzend, argeloos achteruit gekamd haar, waardoor ze aan een heks doet denken. Het contrast met de roodharige schone kon niet groter zijn.
Marianne voert het woord, maar het duurt echter even voor ze tante Sidonia aan het verstand heeft gebracht wat het probleem precies is. De dame lijkt eerst te denken dat we beiden om een slaapplaats komen vragen. Daarna meent ze te begrijpen ik alleen een bed behoef. Pas nadat Marianne de uitleg een derde keer heeft gedaan, lijkt er een licht op te gaan.
“O, you want to collect your luggage!” roept ze uit. Ze zou er nog kunnen aan toevoegen: “Waarom zeg je dat dan niet?” Maar dat doet ze niet. In plaats daarvan vraagt ze me naar mijn naam en buigt zich over het computerscherm. Daarbij kromt ze haar rug zo fel dat die helemaal bol komt te staan.
Na enig zoeken, met op het puntje van haar neus een ouwerwetse bril, waardoor ze haar hoofd lichtjes achteruit moet houden om door de glazen te kunnen kijken, richt ze zich tot mij.
“I’m sorry, but your name is not on the list,” zegt ze.
Marianne kijkt naar mij en ik naar haar. Wat bedoelt ze, lijken we gezamenlijk te denken? Marianne vraagt om nadere uitleg. Blijkt dat mijn naam nergens in de lijst voorkomt, terwijl ik er niet heb geslapen, maar wel het volle pond heb betaald.
Marianne tracht het mens uit te leggen wat er precies is gebeurd. Maar het feit dat ik betaald heb, enkel en alleen om er mijn bagage achter te laten, gaat er bij de heks niet in. De kwestie wordt zichtbaar te gecompliceerd voor haar, te oordelen aan haar magere tronie die in wel honderd rimpels trekt.
Marianne gooit het dan maar over een andere boeg. Ze vraagt of de man die mijn bagage in ontvangst heeft genomen misschien aanwezig is. Ze geeft daarbij een accurate beschrijving van de kerel, maar het resultaat is enkel een nadrukkelijk hoofdschudden.
“Misschien het meisje met het rode haar,” fluister ik Marianne toe.
Maar ook van de rode schone blijkt geen spoor te zijn. Sidonia stelt voor dat we op een andere dag terugkomen.
Onverrichter zake gaan we weer de straat op. Ik voel me lusteloos en moe. Maar amper hebben we enkele meters afgelegd of mijn hart springt op, wanneer ik in de verte een oude bekende zie opdoemen. Deze keer is het niet Jan Byttebier. Gelukkig ook niet Xavier, maar Jason. De man die me mijn portefeuille heeft terugbezorgd en zo vriendelijk was om me van de luchthaven naar Sydney te brengen. Hij komt onze richting uitgelopen met zijn kop in de grond. Ik laat hem nader komen en zeg dan: “Hi, Jason”.
Hij richt zijn hoofd op en kijkt me aan, maar vertrekt geen spier en wil gewoon verderlopen.
Ik blijf staan en draai me om. “Hi, Jason!” zeg ik weer. Luid en duidelijk.
Deze keer houdt hij halt en bekijkt me beter. Van onder tot boven. Ik produceer een brede glimlach. Ik verwacht dat hij me dadelijk zal herkennen, maar dat doet hij niet. Hij bekijkt me alsof hij me voor de eerste keer in zijn leven ziet.
“Sorry, mate, do I know you?” vraagt hij.
In mijn beste schoolengels leg ik hem uit dat ik degene ben wiens portefeuille hij heeft gevonden. Tot mijn verbazing zegt hij van geen portefeuille te weten. Daarop herinner ik hem eraan dat hij me een lift heeft gegeven van de luchthaven naar Sydney. Maar hij bekijkt me met een zorgelijke frons en zegt me dat hij in geen tijden op de luchthaven is geweest. En dat hij bovendien geen auto bezit.
“I don’t even have a drivers license,” beweert hij.
Ik sta hem perplex aan te kijken. Is hij zo kort van memorie of speelt hij een spelletje met me?
“Your name is toch Jason?” vraag ik.
“Sorry, mate, but my name is Rick,” antwoordt hij. “And I’m not familiar with a Jason of any kind. I’m afraid you’ve taken me for some-one else.”
Hij groet Marianne met een knipoog en vervolgt zijn weg. Ik sta hem met open mond na te kijken. Wanneer ik mijn blik op Marianne richt, merk ik dat ze me bezorgd aankijkt. Ze vraagt me of ik oké ben. Ik geloof echter niet in haar oprechtheid. Ik heb gezien hoe hij naar haar knipoogde en denk dat ze onder één hoedje speelden. Het zou me niet verbazen indien ze elkaar kenden. Misschien nog beter dan ik vermoed.
“Jullie kennen elkaar, hé?” vraag ik.
“Wie, jullie?”
“Jij en Jason!”
Ze schudt haar hoofd als om haar hersencellen los te maken. “Hoe bedoel je…?”
“Geef het maar toe,” zeg ik. “Ik heb wel gezien zeg hoe hij naar je knipoogde!”
“Boris… ben je zeker dat alles oké met je is?” vraagt ze bezorgd.
Het is de toon waarop ze die vraag stelt die me doet ontploffen. Om haar zo hard mogelijk te raken, roep ik haar toe alles haar schuld is.
“Mijn schuld?” doet ze verbijsterd. “Wat dan?”
“Alles!”
“Boris! Be reasonable!” zegt ze.
Ze wil me vastpakken, maar ik sla haar handen van me af en loop weg. Ze roept me nog na, maar ik luister niet. In loodrechte lijn loop ik naar de haven, waar ik Xavier hoop te zien. Al kost het me een fortuin, ik wil de dag met hem doorbrengen. Hij is de enige die ik nog vertrouw.
En ik heb geluk. Ik ben amper bij de haven aangekomen of ik zie hem.
“Borieseuh!” roept hij me al van ver toe. Hij zwaait met zijn hand alsof hij een ruit aan het zemen is. Waarom Fransen aan zowat elk woord een “euh” toevoegen, heb ik nooit begrepen.
Ik loop op hem toe. Hij sluit me in zijn armen als was ik zijn broer. Marianne mag over hem zeggen wat ze wil, ik vind Xavier een geschikte kerel.
Blijkt dat hij naar me op zoek was. Hij heeft het voor mekaar gekregen dat we een rondleiding krijgen op het schip. Bedoeling is dat we morgen weten wat ons te doen staat.
Ik ben amper een paar minuten in zijn gezelschap en ik voel de frustraties al van me afglijden als water van een eend. Wat vind ik dit toch een fantastisch kerel! Wat hij allemaal voor me doet!
Samen lopen we naar de Soren Larsen, die aan de kade ligt te pronken als een hoer in haar etalage. De romp van het schip is hagelwit en steekt fel af tegen het roestige plaatijzer van het naburige vaartuig. Dat Xavier er in is geslaagd om ons in te lijven in het corps van deze rederij, vind ik een sterk staaltje van ondernemingslust. Hij mag dan misschien een pocher zijn, tegelijk is hij onbetaalbaar.
We worden begroet door een man in marineblauwe pantalon en wit hemd met epauletten. Hartelijk. De man, die zich voorstelt als Matthew, heeft zijn hemdskraag informeel openstaan en drukt ons amicaal de hand. Dit wekt onmiddellijk vertrouwen en lijkt een indicatie te zijn dat het er hier een stuk losser aan toe gaat dan op die vreselijke walvisboot.
Matthew is de ‘crewmate’. Dat houdt in dat hij na de kapitein de hoogste in rang is. Ik vind het een hele eer om door zo’n hoge pief rondgeleid te worden.
Om te beginnen krijgen we een aantal wetenswaardigheden over het schip te horen. Bouwjaar is 1949. De lengte bedraagt 44 meter. De twee masten, waaraan een wirwar aan touwen hangt te bengelen, zijn 30 meter hoog. Met zichtbare trots vertrouwt Matthew ons toe dat “the outstanding vessel” al een uitgebreide staat van dienst kan voorleggen, met reizen naar Nieuw-Zeeland als hoogtepunt.
Aan boord bezoeken we om te beginnen het benedendek, dat grotendeels wordt ingenomen door kajuiten. Helemaal achteraan in het schip bevindt zich de ‘cap'tain’s cabin’, een redelijk luxueus verblijf voor de ‘skipper’. Ook Matthew zelf beschikt in dit compartiment over een ruime kajuit. De rest van de crew brengt de nacht door in het zogenoemde ‘forecastle’, dat vreemd genoeg wordt uitgesproken als ‘foksel’. Het forecastle, waarin een achttal stapelbedden staan opgesteld, bevindt zich in de boeg van het schip. Verder zijn er zowel aan stuurboord als aan bakboord een tiental cabines waarin de passagiers overnachten.
Terug op het bovendek krijgen we de 'galley' te zien. Dat is de scheepskeuken waar een kok zich kan uitleven met alle ingrediënten die aan boord zijn. In de galley hangt alles aan haken of zit stevig vastgebonden met draad, wat noodzakelijk is omdat anders alles bij de minste golf tegen dek zou kletteren.
Pal voor de werktafel van de kok staat een lange eettafel opgesteld, waaraan de hele crew - inclusief wij dus - ontbijt, middag- en avondmaal zullen nuttigen. Alles lijkt er op te wijzen dat we onmiddellijk voor vol zullen worden aanzien. We mogen vanaf dag één aanschuiven bij de grote mensen. Wel drukt Matthew ons op het hart dat we tijdens de zeereis onder geen beding de skipper mogen lastigvallen. Dat is blijkbaar taboe. Elke conversatie tussen kapitein en bemanning dient via hem te verlopen. Als het maar dat is.
Na onze rondleiding krijgen we nog een forse handdruk en mogen we beschikken. Xavier stelt voor om een kroeg in te duiken. Ik opper geen bezwaar. Ik zal spoedig al mijn schuld aan hem kunnen vereffenen. Onze gage zal daarvoor toereikend zijn.
Onder het nuttigen van enkele biertjes, luister ik eens te meer naar de vermakelijke verhalen van Xavier. In welke mate ze waarheid bevatten, kan me intussen geen barst meer schelen. Ik amuseer me te pletter. Wie zegt dat deze kerel niet deugt, deugt zelf niet of heeft slechte bedoelingen.
Foto: ©photosuus