Tot ziens, Marianne (deel 12)
Ik sta in het portaal van het appartementsgebouw tegenover de flat van Marianne en staar naar haar raam. Ik vraag me af of ze thuis is. Ik heb enkele uren in mijn eentje door de stad lopen dwalen - omdat Xavier plots dringend weg moest - en heb de hele tijd lopen piekeren. Ik was vanochtend woedend op Marianne en nam me voor haar nooit meer te zien… maar ik heb geen zin om vannacht onder de blote hemel te slapen. Ik denk dat ik mijn trots maar even opzij zet en haar ga vragen of ik nog één keer bij haar mag overnachten.
Rond de klok van zes hoor ik voetstappen klinken. Hakkende hakken die het geraas van het autoverkeer moeiteloos overstijgen. Ik kijk de straat in en zie haar naderen. Ze loopt met haar typische eendenpas, waarbij haar bovenlichaam bij iedere stap die ze zet over en weer wiegt, en haar kont lichtjes achteruitsteekt.
Hoe dichter ze me nadert, hoe meer ik me met mijn rug tegen de glazen deur druk zodat ze me niet kan zien. Ik wil niet dat ze denkt dat ik haar bespied. Toegegeven… ik ben ook een beetje bang voor haar reactie. Bang dat ze me zal wegjagen als een straathond, na wat vanochtend is gebeurd.
Vanuit mijn schuilplaats hou ik haar in het oog. Ze loopt tot bij de voordeur en diept haar sleutelbos op. Ze staat nu met haar rug naar mij toegekeerd, maar net voor ze wil binnengaan, draait ze zich plots om en kijkt om zich heen. Het is alsof ze voelt dat ze wordt begluurd. Ik krimp in elkaar, maar het is te laat. Ze heeft me gezien en houdt haar blik strak op me gericht. Ze lijkt te overwegen wat te doen. Maar dan steekt ze plots resoluut de straat over. Haast zonder te kijken. Met gevaar voor eigen leven! Het eerste wat in me opkomt is: vluchten. Alles lijkt erop te wijzen dat ze me een uitbrander zal geven. Of erger! Maar mijn onderste ledematen weigeren dienst. Alsof ik verlamd ben, blijf ik staan. Wanneer ze zich bij mij voegt, bekijk ik haar schaapachtig, maar ze glimlacht.
“Hey, Boris! Sta je me hier op te wachten?” vraagt ze. Haar stem klinkt zacht. Ze lijkt helemaal niet boos op me te zijn. Integendeel. Ze is extreem vriendelijk.
“Nou, kom dan maar gauw mee binnen, hoor!” zegt ze.
Ze neemt me bij de arm en leidt me door het drukke verkeer naar de overkant. Het lijkt wel of ze denkt dat ik een kind ben. Of een blinde.
Eens op de flat gaat ze zich meteen omkleden. De strakke jurk gaat uit. In plaats daarvan komt een kleedje dat bepaald los om haar lijf zit - een soort van tent - waarvan het decolleté zo diep is uitgesneden dat haar borsten ieder moment tevoorschijn dreigen te floepen!
“Zo. Dat zit een stuk lekkerder,” zegt ze.
Ze komt naast me op de bank zitten. Ik gluur stiekem in haar decolleté. Ik steek er mijn hand voor in het vuur dat ze geen BH draagt. Wat is haar bedoeling? Wil ze me weer eens verleiden?
Ze vraagt me hoe mijn dag is geweest. Ik vertel haar dat we het schip hebben bezocht waar we morgen mee afvaren.
“Wie is “we”?” wil ze weten. Ik heb de indruk dat ze me argwanend bekijkt.
“De hele crew,” verzin ik.
Het waren Xavier en ik alleen, maar dat kan ik haar niet zeggen. Mijn vriendschap met Xavier is onbespreekbaar voor haar. Maar goed, mijn leugen lijkt aan te slaan.
“Oké,” zegt ze. “En wanneer varen jullie precies af?”
Als ik zeg: “om acht uur” zwijgt ze even en kijkt starend voor zich uit. Ze geeft de indruk iets te willen zeggen, maar doet het niet. Dan staat ze plots op.
“Wat denk je? Zin in een aperitiefje?”
Nog voor ik heb kunnen antwoorden is ze in de keuken verdwenen en komt aanzetten met de onvermijdelijke bubbels. Deze keer draagt ze de fles echter niet achteloos bij de hals. Voor één keer staat ze op een dienblad, geflankeerd door twee slanke glazen. Ze zet het dienblad voor me neer op de salontafel en lijkt me iets duidelijk te willen maken met haar ogen. In de driehoek, die wordt gevormd door de fles en de twee glazen, ontdek ik een pakje ter grootte van een zeepdoos, in mooi cadeaupapier.
“Wat is dat?” vraag ik.
“Een cadeautje,” zegt ze. “Van mij, voor jou.” Ze heeft een geheimzinnig lachje om haar mond.
Ze neemt het pakje op en stopt het me toe. Ik neem het aan en scheur het inpakpapier los. Tot mijn verbazing tref ik een gloednieuw mobieltje aan.
“Wat… wat is dat?” vraag ik hakkelend.
“Nou, als jij op zee zit, moeten we toch contact met elkaar kunnen blijven houden,” zegt ze luchtig.
Ik weet niet wat te antwoorden. Enerzijds ben ik blij met een nieuwe telefoon, maar anderzijds wil ik hem liever niet hebben omdat het me aan haar bindt en dat wil ik niet. Ik wil vrij zijn. En ik wil bovenal een ander lief!
Na een korte overweging besluit ik hem toch aan te nemen. De nadelen wegen niet op tegen de voordelen.
Marianne ontkurkt de fles en giet de glazen vol, waarvan ze er één in mijn hand duwt.
“Op je nieuwe mobieltje,” zegt ze. “En op je nieuwe baan!”
Ze tikt haar glas onbehouwen tegen het mijne aan, waardoor ze een deel van de inhoud op mijn broek morst.
“Oeps! Sorry!”
Ze buigt zich over me heen en tracht de wijn van mijn broek te wrijven voor de druppels in de stof dringen. Ik kijk gebiologeerd naar haar borsten, die als druiventrossen in haar decolleté hangen te bengelen.
Ze merkt mijn blik op en zegt: “Haal je niets in het hoofd, Boris. Tonight I’m a teaser, not a pleaser! Ik ben ongesteld, remember?”
Ze lacht haar uitzinnige lach en neemt weer plaats naast me.
“Nou, ben je blij met je telefoon?”
Ik knik en steek op haar vraag de bijgeleverde simkaart in het toestel. Het volgende halfuur houden we ons onledig met het mobieltje in te stellen: berichttoon, beltoon...
Wanneer ze een tijd later een blik op de klok van het display werpt, veert ze plots op.
“Kom, drink je glas leeg,” zegt ze. “Ik heb een tafeltje gereserveerd in een restaurant in de buurt.”
Ze neemt mijn glas op, duwt het tegen mijn mond en forceert me te drinken. Ik slobber als een eend.
Het restaurant waar ze een tafel heeft gereserveerd is geen klein bistrootje, maar een chique zaak die heel wat klanten trekt. De ober, die ons onze tafel toewijst op het ruime terras, blijkt geen onbekende voor haar te zijn. Hij geeft haar een kus op de wang. En mij een slap handje. Ik voel me als een hondje dat even over de bol wordt geaaid om het baasje te plezieren.
We nemen plaats aan onze tafel en slaan de menukaart open die klaarligt.
“Wat denk je? Zullen we voor het zevengangenmenu gaan?” vraagt Marianne.
Zeven gangen?! Ik voel mijn kin tot op het tafelblad zakken. Ze barst in lachen uit.
“Lieve Boris,” hinnikt ze, “ik heb nooit eerder iemand zo charmant overdonderd weten zijn als jou. De verbijstering druipt gewoon uit je ogen!”
Ze maakt me duidelijk dat men in Australië met ‘a seven-course meal’ schertsend ‘a meat pie and a six-pack of beer’ bedoelt. Of vleespastei met zes flesjes bier. Het is dus een grapje. Ik voel me dom en begin te blozen. Marianne schikt haar decolleté, alsof ze bevreesd is dat de lachbui haar vleeswaren heeft onthuld.
“Maar ernstig, heb je enig idee waar je zin in hebt?” vraagt ze.
Ik informeer of die ‘meat pie’ op de kaart staat, maar ze raadt me aan die een keertje als lunch te nemen. Ze duwt de menukaart, die ik als een boek voor me houd, naar beneden, leest ondersteboven mee en legt haar vinger op de naam van een gerecht.
“Dit is erg lekker!” zegt ze.
Ik lees ‘Kangaroo lasagne’.
“Is het echt kangoeroe?” vraag ik.
“Jazeker! En een echte aanrader!”
Ik ga akkoord. Ik wil dat huppeldier wel eens proeven.
Ze wenkt de ober en bestelt tweemaal de lasagne en een fles wijn. In afwachting van ons eten wil ze een zoethoudertje. Ik laat me het aperitief van het huis aansmeren. Geen idee wat er in zit, maar het heeft een lichte perzikkleur en smaakt extreem zoet.
“Zo. Hier zitten we dan,” zegt ze.
Het lijkt alsof ze voor het eerst naar woorden moet zoeken. Ook ik voel me onwennig en wentel mijn drankje om en om in mijn glas.
“Boris, vertel me nou es wat meer over je ouders,” zegt ze plots. Ze kijkt me indringend aan. “Wat voor mensen zijn het precies? Heb je een goede band met hen? Leuke jeugd gehad? Vertel eens wat over jezelf.”
Ik peil in haar ogen wat haar bedoeling is. Ik heb geen zin om mijn ziel bloot te leggen. Maar toch zie ik onbewust een stoet aan herinneringen aan me voorbijtrekken. Beelden uit mijn jeugd. En dan is het plots alsof een motor aanslaat. Alsof een emmer, die tot aan de rand was gevuld, plots over begint te lopen. Het lijkt wel alsof ik geen controle meer heb over mijn spraakvermogen en de woorden uit mijn mond opborrelen als lava uit een vulkaan. Ik vertel haar over moeder, die thuis de touwtjes stevig in handen heeft. Over vader, die door haar wordt opgevoerd als een eenmansgevechtslinie. Over hun onbegrip tegenover mij, hun onpersoonlijke opvoeding, hun onvermogen om met emoties om te gaan, de druk die ze op me uitoefenen om te studeren… Al mijn frustraties gooi ik op tafel. Tussen ons in. Ze zoekt het zelf maar uit of ze er wat aan heeft. Ze heeft er tenslotte om gevraagd.
Marianne luistert geïnteresseerd. Als een psycholoog. Af en toe knikt ze of slaakt een instemmend gegrom. Meteen wanneer ik ben uitgeraasd, neemt ze over.
“Luister es, Boris,” zegt ze. “Ik begrijp je frustraties, maar het blijven je ouders. Je hoort hen lief te hebben, wie ze ook mogen zijn. Ze hebben ongetwijfeld fouten gemaakt. En misschien doen ze dat nog, maar die mag je hen niet te zeer aanrekenen. Mensen maken nu eenmaal fouten. Daar zijn we mensen voor! Mijn ouders waren ook niet onfeilbaar, hoor. Ook zij hebben me wel eens teleurgesteld. Maar dat betekent niet dat ik ze geen warm hart toedraag. En ik zeg het je nog: je weet pas wat je aan je ouders hebt als ze er niet meer zijn. Wees dus niet te streng voor hen, Boris. Ze bedoelen het vast niet slecht…”
Ik voel me lastig. Het laatste waar ik nood aan had, was een levensles. En nog minder aan een pleidooi in het voordeel van mijn ouders.
Gelukkig wordt het eten opgebracht. Perfecte timing om de lont uit het kruitvat te halen.
De lasagne ziet er overigens héérlijk uit. En de geur doet het water uit mijn mond lopen. Marianne scheurt een homp brood af en doopt deze in de saus. Ik imiteer haar. Meteen kan ik proefondervindelijk vaststellen dat ze niet heeft gelogen. De kangoeroelasagne is héérlijk!
“You like it?” vraagt Marianne.
Ik knik bevestigend. Mijn oog valt op een kwakje saus dat aan haar kin kleeft en ik maak er haar op attent. Ze neemt haar servet van haar schoot en wil het afvegen, maar bedenkt zich.
“Come and lick it off,” zegt ze met een uitdagende blik in haar ogen.
Ik kijk haar verbijsterd aan. “Wat?”
“Ik wil dat je het aflikt,” gebiedt ze.
Ik slik mijn hap door en kijk gegeneerd om me heen.
“Hè, doe nou niet zo flauw,” zegt ze. “Geen mens schenkt aandacht aan ons. Doe nou gewoon wat ik je vraag.”
Ze blijft me zo dwingend aanstaren dat ik na een tijd als vanzelf mijn stoel achteruit schuif en opsta. Ik stap op haar toe, waarna ze me haar kin aanbiedt. Ik werp nog even een blik vol gêne op de naburige tafels, buig me dan voorover en lik de druppel saus af. Wanneer ik me weer wil oprichten, neemt ze me bij de kraag en trekt me naar zich toe.
“Let me taste it!” zegt ze met zwoele stem. “It’s mine!”
Ze drukt haar lippen op de mijne en zuigt mijn tong met zo’n geweld in haar mond dat ik even vrees dat de wortel zal afscheuren. Ik tracht me los te maken, maar ze zet haar tanden in mijn tong. Ik staak geschrokken mijn verzet. Enkele seconden kijkt ze me van dichtbij in de ogen. Dreigend. Maar dan - als een kat die haar interesse in een prooi verliest zodra deze ophoudt te bewegen - laat ze mijn tong los en duwt me van zich af. Als een stripteaseuse die een handtastelijke toeschouwer terechtwijst. Ze lacht geheimzinnig. Ik ga terug op mijn plaats zitten en werp een beschaamde blik op de naburige tafels. Maar ofwel zijn Australiërs heel wat gewend, ofwel zijn ze stekeblind. Geen mens schenkt aandacht aan ons.
Na de maaltijd vraagt Marianne me hoe lang ik denk onderweg te zijn naar Gold Coast en terug. Het lijkt een onschuldige vraag, maar ze noemt de naam van het schip “Soren Larsen”. Omdat ik me niet kan herinneren die naam ooit vermeld te hebben, bekijk ik haar argwanend. Hoe komt ze daaraan? Heeft ze achter mijn rug om inlichtingen zitten inwinnen?
Terwijl ik me suf pieker, schenkt ze zichzelf nog een glas wijn in en ‘vergeet’ het mijne bij te vullen.
“Zal ik je eens een hint geven?” vraagt ze. “Als jullie op zee voor anker gaan, moet je een duik nemen. De zeeschildpadden hier zijn gigantisch! En als je wat geluk hebt, zie je misschien een ‘Elvis’!
“Een wat?”
Ze maakt me duidelijk dat een ‘Elvis’ een enorme blauwe vis is, die een gigantische harem rond zich heeft hangen, wat meteen zijn bijnaam verklaart. Als ik opwerp dat het gevaarlijk is om in de zomer te duiken, lacht ze dit weg.
“De straat oversteken is ook gevaarlijk en dat doe je elke dag,” zegt ze. “Je moet af en toe wat risico’s durven nemen…”
Ze drinkt haar glas leeg en vult het met de rest van de fles.
“Oeps… had jij ook nog wat gewild?” vraagt ze. “Zal ik nog een tweede fles bestellen? Of nee. Weet je wat? We nemen meteen een toetje.”
Ze wenkt de ober, die twee menukaarten laat aanrukken.
Ik wil kijken wat ze in de aanbieding hebben, maar mijn blik wordt getrokken door een kerel die met een zekere flair over straat loopt. Zodra ik zie wie het betreft, slaat de paniek me om het hart. Het is Xavier De Labuissière die onze richting uitkomt. Shit!
In een impuls duik ik met mijn kop onder tafel, als een soldaat die dekking zoekt in een loopgraaf. Terwijl ik onhandig voorovergebogen op mijn stoel hang, hoor ik Marianne vragen: “Heb je al gekozen?”
Omdat ze zelf achter haar menukaart schuilt, merkt ze niet dat ik onder de tafel hang.
“Ik zou je het typische Australisch dessert ‘pavlova’ willen aanbevelen,” gaat ze verder. “Lust je schuimgebak? … … Boris?”
Ze laat haar menukaart zakken en kijkt me verbaasd aan. “Boris?” Ze buigt zich zijdelings voorover en kijkt onder het tafelblad. “Wat doe je daar?” vraagt ze verwonderd.
“Ik heb kramp,” verzin ik. Ik masseer mijn kuitspier om mijn leugen geloofwaardiger te maken.
“Hoe kom je daaraan?”
“Geen idee. Ineens was het er.”
“Heb je dat wel eens vaker? Wat vreemd. Weet je… misschien drink je te veel. Een exuberant gebruik van alcohol kan jicht veroorzaken, dat wéét je toch.”
Dat moet zij zeggen, flitst het door mijn hoofd! Als dat zo was, liep zij al met een looprekje!
Naast me zie ik een paar voeten opduiken die in nette zwarte schoenen zijn gestoken.
“You’ve got a problem, son?” klinkt het.
Ik richt me bliksemsnel op. Het is de ober. Hij staat me met een opgetrokken wenkbrauw aan te kijken. Maar mijn aandacht gaat eerst uit naar Xavier. Ik kijk in de richting waar ik mijn Franse vriend net nog zag, maar er is geen spoor meer van hem. Het lijkt wel alsof hij in rook is opgegaan.
“Boris. Jack vraagt of je een probleem hebt,” vertaalt Marianne.
“Wat? Nee. Ik had kramp, maar het is over,” zeg ik.
“Zeker?”
Ik knik bevestigend.
“He’s okay,” vertrouwt ze de ober toe.
Ze maakt van de gelegenheid gebruik om het dessert te bestellen. Ze smeert me de pavlova aan omdat ik zelf geen beslissing kan nemen. Terwijl de ober koers zet naar de keuken, kijk ik nogmaals rond om zeker te zijn dat Xavier niet terug opdaagt.
“Weet je waar de naam pavlova vandaan komt?” hoor ik Marianne vragen. Haar woorden dringen niet tot me door.
“Boris! Wat zit je nou de hele tijd rond te kijken?” wordt ze ongeduldig. “Blijf met je aandacht even hier, wil je. Het is erg onbeleefd om zo om je heen zitten te kijken in het bijzijn van een vrouw. Het wekt de indruk dat je geen interesse hebt in haar. Hallo!”
Ze wuift met haar hand voor mijn ogen om mijn blik te vangen. Ik fixeer me op haar.
“Heb je gehoord wat ik vroeg?” vraagt ze. “Ik vroeg of je weet waar de naam pavlova vandaan komt. Toch een vreemde naam voor een typisch Australisch dessert, vind je niet?”
Ze legt me uit dat het dessert is genoemd naar een Russische balletdanseres uit de jaren twintig van de vorige eeuw, een zekere Anna Pavlova, die op dat moment een tournee deed door Australië en Nieuw Zeeland. Ik luister maar met een half oor. Wat kan mij die danseres schelen. Ik voel me niet op mijn gemak. Ik voel me alsof ik de hele tijd word bespied. Indien niet door Xavier, dan door Jan Byttebier. Of misschien wel door Jason. Of nog een andere. Er klopt hier iets niet. Iedereen blijft maar opdagen en plots weer verdwijnen. De ene keer lijken ze me te herkennen of lokken ze me naar zich toe, de andere keer lopen ze me straal voorbij. Wat is er aan de hand?
“O, kijk! Daar is ons toetje!” roept Marianne uit. Ze klapt zich in de handen als een kind.
We krijgen elk een bordje voorgezet met daarop een schuimgebak dat gegarneerd is met een overvloed aan fruit. Marianne pakt het bijgeleverde vorkje op en duwt meteen een flink stuk van het gebak in haar mond.
“Hmm…” doet ze, draaiend met haar ogen.
Bij het afrekenen wordt ons nog een digestief aangeboden. Geen idee wat het drankje is. Het is helder als pompwater, maar brandt in de keel als methanol. Marianne drinkt het alsof het melk is. Het verbaast me telkens weer hoe zeer ze bestand is tegen het innemen van grote hoeveelheden alcohol. Ook deze keer geeft ze na afloop van het diner geen blijk van dronkenschap, tenzij je het sneller praten en vaker lachen in aanmerking neemt.
Op weg naar haar appartement houdt Marianne me plots staan.
“Boris, heb jij zin om nou al naar huis te gaan?” vraagt ze. Ze blokkeert met haar omvangrijke lijf het hele voetpad om zeker te zijn dat ik haar niet voorbijloop. “Vind je ook niet dat we onze laatste avond op een spetterende manier moeten afsluiten?”
Ik reageer aarzelend, maar ze maakt snel duidelijk dat ze “nee” niet als een antwoord neemt.
“Hè, doe nou niet zo flauw, Boris!” zegt ze. “Komaan!”
Ze neemt me bij de hand en vraagt of ik van dansen houd. Ik kijk haar ontzet aan. Dansen?! Ik?!? Ik ben een houten klaas! Ik kan een beetje op mezelf staan rondhuppelen, als een marionet aan een touwtje, maar of je dat dansen kunt noemen…
“O, come on!” roept ze uit. “Nobody cares if you’re a Travolta or not!”
Ik laat me overtuigen.
Marianne is zo enthousiast dat ze voor één keer niet aan mijn arm hangt te slingeren. Als een kind dat een ritje op de draaimolen is beloofd, holt ze de hele tijd een beenlengte voor me uit. Af en toe gooit ze een blik over haar schouder om zeker te zijn dat ik volg.
Enkele straten verder houdt ze me plots opnieuw staande. Met neergeslagen blik komt ze vlak voor me staan, als een kind dat een kleine diefstal komt opbiechten.
“Boris… sorry als ik je misschien op sommige vlakken heb teleurgesteld,” zegt ze.
Ze buigt deemoedig het hoofd, waardoor ze me een blik op haar kruin gunt. Tot mijn verbazing meen ik een uitgroei waar te nemen. Het heeft er alle schijn van dat ze niet echt blond is. Vreemd, aangezien haar oksel- en schaamhaar ook licht van kleur zijn. Zou ze die eveneens kleuren, vraag ik me af?
“Boris, wees eens eerlijk,” boort haar stem zich door mijn gedachten. “Vind jij ook dat ik een bitch ben?”
Het gebruik van het woordje ‘ook’ laat er geen twijfel over bestaan dat ze al eerder dit weinig flatterende label opgeplakt heeft gekregen. Ze richt haar blik op mij en kijkt me doordringend aan. Ik voel dat ik moet oppassen wat ik zeg. De geringe ervaring die ik heb, leert me dat een vrouw een man wel eens durft aan te zetten om te beamen wat ze liever ontkend wil zien.
“Wees eerlijk, Boris!” moedigt ze me aan. “Ik kan de waarheid hebben.”
Ik wik mijn woorden. Het valt niet te ontkennen dat ze een aantal minder aangename trekjes heeft, maar om nu te stellen dat ze een bitch is…
“Je vindt me ook een bitch, hé?” interpreteert ze mijn aarzeling als een bevestiging.
“Je hebt ook goede kanten,” antwoord ik.
“Maar ook slechte?”
“Iedereen heeft toch goede en minder goede kanten,” antwoord ik gevat.
Ze kijkt me een tijdlang indringend aan. Ze lijkt te hangen tussen beamen en ontkennen. Uiteindelijk knikt ze.
“Je hebt gelijk,” zegt ze. “Nobody’s perfect!”
Ze is meteen weer haar vrolijke zelf en gaat als vanouds aan mijn arm hangen.
Enkele straten verder houden we halt voor een kroeg waar de muziek uit de voegen sijpelt. Marianne opent de deur, wat het geluid op slag exponentieel doet toenemen. We gaan binnen. Ik laat mijn blik nieuwsgierig ronddwalen. Het interieur van het café is op z’n minst opmerkelijk te noemen. In de wanden zijn aangezichten in reliëf aangebracht. Witte gezichten met gesloten oogleden, als doodsmaskers.
Aan de bar zitten een vijftal kerels met wijd gespreide benen op een kruk hun enorm machogehalte te demonstreren. Ze roepen en lachen om ter luidst. Zonder uitzondering hebben ze een flesje bier in de hand dat achteloos tussen hun opengesperde benen bengelt. Het lijkt wel een fallussymbool.
Achter de bar staan twee kerels die niet onder stoelen of banken steken dat ze de Griekse beginselen zijn toegedaan. De ene heeft een blonde kuif als een kaketoe. De andere heeft zijn pikzwarte haren met wetlookgel achteruit gekamd en heeft getrimde bakkebaarden. Verticaal over zijn kin loopt een smal streepje baard. Net een rups.
Tegenover de bar, aan een rij kleine tafeltjes met rond marmeren blad, zitten een paar prille stellen de binnenkant van elkaars mond te verkennen, op één stel na dat duidelijk nog geen weg weet met zijn gevoelens voor elkaar. Zij frunniken wat onwennig aan elkaar en lachen schaapachtig. Aan één tafeltje zit een slanke blondine in een boek te lezen. Hoe ze er in slaagt om zich in dit lawaai op de tekst te concentreren, is me een raadsel.
Marianne schenkt geen aandacht aan al deze mensen en stoomt door tot helemaal achteraan in de kroeg, als een tank die zich een weg baant door een mijnenveld. Ik volg haar, maar houd plots halt wanneer mijn aandacht wordt getrokken door één der verliefde stellen, waarvan het meisje zich na een eindeloze tongzoen opricht. Het gevoel, dat me overvalt als ik het roodharige meisje uit het hostel herken, valt niet te beschrijven. Het is alsof de hemel op mijn hoofd valt en mijn darmen zich binnenstebuiten keren in mijn buik.
Wanneer het meisje merkt dat ik haar sta aan te staren, kijkt ze verbaasd naar me op. Ze lijkt zich af te vragen waarvan ze me kent. Ik voel de behoefte opkomen om haar aan te spreken, maar zodra haar vriendje me een vernietigende blik toewerpt en haar voor de zekerheid naar zich toetrekt, maak ik me uit de voeten.
Achter in de kroeg heerst een ongeziene ambiance. Op een metalen vloerplaat van amper vier bij vier staan enkele kortgerokte dames met netkousen en kerels met nauw aansluitende pantalons om elkaar heen te kronkelen. Marianne staat aan de rand van de dansvloer. Ze geeft de indruk zich in het gewoel te willen storten, maar wellicht is haar drang naar alcohol nog net iéts groter. Wanneer ik me bij haar voeg wurmt ze haar mond haast in mijn oor en vraagt: “Wat drink je?”
Ik schreeuw haar toe dat ik wel een biertje lust. Een paar tellen later krijg ik een Budweiser in mijn handen geduwd. Marianne zet haar flesje meteen aan haar lippen en drinkt gulzig. Ze lijkt wel een kameel die zijn vochtreserve dient aan te vullen.
Even nog weet ze haar lijf in bedwang te houden, maar bij aanvang van het volgende nummer stort ze zich op de dansvloer en kronkelt haar forse lijf in duizend bochten, terwijl ze één voor één de dansende mannen in de ogen blikt. Ze lijkt wel een wulpse bosnimf op zoek naar een wellustige sater. Ik sta toe te kijken als een asceet die getuige is van een bacchanaal: met een aan afkeuring grenzende verwondering. Ik prijs me gelukkig dat ze me niet mee op de dansvloer heeft gesleurd. Helaas… bij het volgende nummer heb ik prijs. Op de eerste tonen van het nieuwe liedje komt ze voor mij staan kontwiegen en tracht me met tien wriemelende vingers naar zich toe te lokken. Ik schud het hoofd, maar daar neemt ze geen genoegen mee. Ze slaat haar beide handen om mijn polsen en trekt me - achteruitlopend - met zich mee. Als om me aan te zwengelen, wiegt ze vervolgens mijn beide handen een aantal keren wild over en weer, waarna ze ze loslaat en zich met een luide, hoge “Woew!” van me afkeert. Terwijl zij als een bezetene over de dansvloer host, ga ik me te buiten aan een houterig huppelpasje. Ik voel me als een giraf die met zijn lange poten door een troep gedrogeerde pinguïns waadt.
Ook tijdens het volgende nummer staat ze me niet toe de luwte naast de dansvloer op te zoeken. Ze huppelt om me heen als een Indiaan om een totempaal. Pas wanneer ze opnieuw door dorst wordt overmand, staakt ze het dansen en begeven we ons samen naar de bar.
Nadat ze van haar biertje heeft gedronken, vraagt ze om de smartphone die ze me heeft gegeven. Ze hijgt me met haar zinderende adem in het gezicht, terwijl ik het mobieltje uit mijn broekzak vis.
“Maak eens een paar selfies van ons,” zegt ze. “Als herinnering. For old times sake!”
Ze drukt zich stevig tegen me aan en blikt breed lachend in de lens, terwijl ik met het toestel de juiste hoek tracht te bepalen. Ik druk een aantal keren af, maar geen van de foto’s die ik heb gemaakt, vindt ze goed genoeg. Ze grist het apparaat uit mijn handen en neemt zelf een reeks kiekjes. De ene keer trekt ze een gekke snuit, dan weer likt ze met haar tong langs mijn wang of zet haar tanden in mijn oorlel. De fotoshoot eindigt abrupt wanneer ze de eerste tonen van het nummer ‘Super freak’ uit de boxen hoort knallen. Meteen duwt ze de smartphone terug in mijn handen en werpt zich op de dansvloer. Alsof ze door een horzel in de kont is geprikt, gaat ze zich de volgende minuten te buiten aan een onwaarschijnlijke choreografie. Ze trekt lelijke smoelen en host over de dansvloer als een kreupele waadvogel, alsof ze de ‘Super freak’ in persoon is.
Het volgende nummer is een slow. Marianne komt me halen. Weigeren is geen optie. Ze klampt zich aan me vast als een bang kind aan het dijbeen van zijn vader.
Nog enkele uren gaan we zo door, drinkend en dansend, tot de kroeg op sluiten staat.
Het is half vier in de ochtend als we aankomen bij de flat van Marianne. Om zeven uur moet ik er alweer uit en toch wil ze eerst nog een nummertje doen. Van maandstonden is plots geen sprake meer. Het wordt een uitputtingsslag.