Bij aankomst in de flat staat me een verrassing te wachten. Tijdens onze wandeling heeft ze er met geen woord over gerept, maar voor we het appartement betreden, keert Marianne zich naar me om en vraagt of ik klaar ben voor een “surprise”. Ik kijk vreemd op. Alweer? Vorige keer had ze een telefoon voor me gekocht. Wat zal het deze keer zijn?
Ze opent de deur en laat me voorgaan. Ik betreed de ruimte als een kind op de ochtend van Sinterklaas: met speurende blik en een hart vol verwachting. Op de salontafel ligt een laptop. Mijn laptop. Mijn hart springt op en ik kijk haar blij verrast aan. Op mijn vraag hoe ze in het bezit is gekomen van mijn computer, antwoordt ze dat ze hem voor de deur vond staan toen ze thuiskwam. Boven! Voor de deur van haar flat! Ik vind het vreemd dat iemand een laptop onbeheerd achterlaat aan de deur van een flat, terwijl de bewoner afwezig is. Dat zou ik zelf nooit doen. Maar als ik er aan denk hoe het me op de luchthaven is vergaan toen ik mijn portefeuille kwijt was… In Australië is blijkbaar alles mogelijk.
Ik zet me neer op de bank, leg de laptop op mijn schoot en zet hem aan. In mijn mailbox tref ik 31 berichten aan, zonder uitzondering van moeder. Helaas is ze er weer in geslaagd alles verkeerd te doen. Nergens heeft ze een onderwerp ingevuld. En in geen enkele mail vind ik ook maar één woord terug. Het ene na het andere bericht is leeg. Hoe doet ze het toch?!
Ik klap mijn laptop weer dicht en leg hem op de salontafel. Als ik eerlijk ben met mezelf moet ik toegeven dat ik een lichte teleurstelling ervaar. Ergens mis ik vader en moeder toch wel een beetje en ik had gehoopt wat nieuws van hen te krijgen.
Marianne, die haar tentakels weer op scherp heeft staan, komt naast me zitten en kijkt me onderzoekend aan.
“Geen nieuws van het thuisfront?” vraagt ze.
Ik schud het hoofd.
“En dat vind je jammer?”
Ik knik vaag.
“Nou, stuur dan zelf even een mail naar je ouders,” suggereert ze.
“Ik weet niet of dat zin heeft,” doe ik smalend.
Ik vertel haar van de 31 mails van moeder die stuk voor stuk leeg zijn.
“Je hebt geen idee hoe vaak ik het haar heb uitgelegd,” zeg ik. “Keer op keer heb ik voorgedaan hoe ze een mail moet schrijven en opsturen. Het lukt haar gewoon niet! En een bericht openen evenmin.”
“En je vader?”
Ik slaak een honende lach. “Die is nog erger. Die weigert gewoon een computer te gebruiken. Als hij een brief moet schrijven, doet hij dat nog steeds met een ouwerwetse schrijfmachine.”
“En je broers en zussen?”
Ik zeg haar dat mijn zussen niet eens een e-mailadres hebben. Dat de ene in een instelling verblijft omdat ze een ernstige psychische aandoening heeft, en de andere in een caravan woont te midden van de bossen, omdat ze één wil zijn met de natuur.
“Een soort van heks?” vraagt Marianne.
“Zoiets,” knik ik.
“En je broers?” houdt ze vol.
Ik zeg haar dat Bob, mijn oudste broer, de enige is waarvan ik weet dat hij thuis een computer heeft staan, zo’n oude bak met een besturingssysteem uit de vorige eeuw.
“Nou, stuur hem dan een mail,” zegt ze.
Ze merkt aan mijn gezicht dat ik die gedachte niet genegen ben.
“Wat?” doet ze.
Ik haal mijn schouders op en verzekeren haar dat het geen zin heeft. Ze wil weten waarom. Ik vertel haar dat Bob nooit naar me heeft omgekeken, dat ik voor hem het kleine kuiken blijf dat in de weg is komen lopen. Het lelijke eendje. De nestbevuiler.
“Dat kan allemaal best zijn,” zegt ze, “Maar dan is het nou het moment om daar wat aan te doen.”
Ze grist de laptop van de tafel en legt hem op haar schoot. “Kom op. Ik zal je helpen. Zeg me wat ik moet typen.”
Ze houdt haar vingers in de aanslag boven het toetsenbord. “Nou?”
“Echt… ik zou niet weten wat ik Bob zou moeten vertellen,” verzeker ik haar.
“Onzin!” Ze typt en zegt luidop: “Dear Bob...”
Daarna kijkt ze me afwachtend aan. Ik maak haar met een schouderophalen duidelijk dat ik geen inspiratie heb.
“Hoe gaat het met je?” gaat ze zelf verder.
Na het intikken van dat zinnetje kijkt ze me weer aan en vraagt: “Hoe heet zijn vrouw?”
“Helena.”
Ze typt: “En met Helena?” Ze kijkt weer op. “Heeft ie kinderen?”
“Nee.”
“Oké. Vertel dan wat over jezelf.”
Ik trek een huilerige kop.
“Boris, wat is er nou? Doe eens een beetje moeite!”
“Maar het heeft geen zin!”
“Waarom niet?”
“Omdat Bob geen interesse in me heeft!” zeg ik nadrukkelijk.
Ik veer overeind en loop geagiteerd door de kamer. Ze volgt me met haar blik, maar laat me begaan. Zodra ze ziet dat ik wat kalmer word, slaat ze met haar hand enkele keren op de bank en wenkt me met haar hoofd.
“Kom,” zegt ze. “Kom eens terug naast me zitten.”
Ik aarzel even, maar doe wat ze me vraagt. Ze kijkt me aan.
“Waarom denk je dat Bob geen interesse in je heeft?” vraagt ze.
“Bob, Ben, Bea, Birgit… niemand van mijn broers of zussen heeft interesse in me,” zeg ik.
“Is dat zo? En heb je je al eens afgevraagd waaraan dat ligt?” Ze kijkt me indringend aan. “Heb je daar al eens over nagedacht, Boris?”
“Ja. Maar ik weet het niet.”
“Zal ik het je zeggen? Omdat jij jezelf niet interessant vindt, Boris. Hoe wil je nou dat iemand jou interessant vindt als je dat zelf niet doet? Interesse is iets dat je moet opwekken. Je moet je broers en zussen een aanleiding geven om belang aan je te hechten. Geloof nou toch eens in jezelf. Beschouw jezelf niet als het vijfde wiel aan de wagen. Wees ervan overtuigd dat jouw mening net zo belangrijk is als de hunne en deel ze met hen. Geef hen stof tot nadenken. Bied hen de kans om met jou in discussie te gaan! Wees geen grijze muis, geen papegaai die naar de mond praat. Toon je kleurenpracht en zing je eigen lied. Dus, laat die pathetiek en dat zelfmedelijden nou maar achterwege. Schuif heel dat minderwaardigheidscomplex aan de kant en doe wat je hoort te doen. Je zult zien dat het vanzelf gaat. Kom op! Ik wed dat je gauw zult merken dat je broers en zussen wél interesse in je hebben.”
Ik staar naar de tippen van mijn schoenen, als een kind dat een uitbrander heeft gekregen. Marianne zit me afwachtend aan te kijken. “Nou?”
“Het gaat niet,” zeg ik.
Ze slaakt een zucht. “Oké. Dan doe ik het zelf wel,” zegt ze beslist.
Ze legt haar vingers op de toetsen en begint te typen. De volgende minuten verschijnen de woorden in een razend tempo op het scherm. Ze lijkt er zelfs niet over na te hoeven denken wat ze schrijft.
Hi Bob,
Ik ben Marianne. Ik schrijf je on behalf of your little brother Boris. Sorry dat ik er wat Engels tussengooi, maar ik ben een Australische. Het Nederlands heb ik van mijn moeder. Zij was afkomstig van Hilversum. Zelf ben ik hier geboren en heb het Engels als moedertaal.
De laatste tijd heb ik mijn Nederlands wel een beetje kunnen oefenen, want ik heb het geluk gehad jullie broertje te leren kennen: die lieve kleine Boris. Nou ja… klein. What’s in a name! Klein is ie allerminst. Maar wat is ie een leuke knul! En interessant! Ik heb al een hoop lol met hem beleefd. Hij zit hier trouwens naast me op de bank. Wellicht vraag je je nou af waarom hij dan niet zelf een mailtje stuurt, maar dat komt omdat hij zich inbeeldt dat jullie geen interesse in hem hebben. Nou, dat geloof ik dus niet. Volgens mij zijn jullie hartstikke benieuwd naar zijn wedervaren hier. Wel, ik kan jullie zeggen dat hij het hier heerlijk naar zijn zin heeft. Hij heeft een hele leuke job op een prachtig zeilschip, en sinds hij aangekomen is, logeert hij bij mij. De arme drommel wilde zijn intrek nemen in een hostel! Nou, dat heb ik hem mooi afgeraden. Het slaapt heus niet lekker tussen een stelletje houtzagers, neem dat maar van me aan. Ik bood hem aan om op de bank te slapen, maar je weet hoe dat gaat: we ended up in bed. We hebben nou een relatie. Ik ben wel een tikkeltje ouder dan hij - en dat “tikkeltje” mag je gerust met een korrel zout nemen - maar ach… leeftijd en uiterlijk zijn van ondergeschikt belang. Dat weet jij vast ook.
Maar genoeg over ons. Hoe gaat het met jullie? Met jou en Helena? Je ziet: Boris heeft me al heel wat over jullie verteld. Misschien weten jullie dat niet - want hij is toch zo vreselijk terughoudend - maar zijn broertjes betekenen heel veel voor hem. Hij beschouwt jullie een beetje als zijn voorbeelden; zijn inspirators. Alleen is het jammer dat hij zich tegelijk een beetje door jullie in de schaduw gesteld voelt. Maar ach, dat is het jonge-broertjessyndroom. Dat mag je hem niet aanrekenen.
Maar waar het nou eigenlijk om gaat: Boris wil graag aan zijn ouders laten weten dat alles oké is met hem, maar naar verluidt zijn jullie oudjes niet zo beslagen in het hanteren van een computer. Nou, om die reden had ik jou dus willen verzoeken om die lieve mensen even in te lichten dat alles oké is met hun kakelnest. Zou je dat willen doen? En hen misschien tegelijk ook even inprenten hoe zo’n akelige moderne machine precies werkt. Want Boris zou graag nog eens een keertje met hen skypen. Wil je dat voor me doen? Nou, alvast hartstikke bedankt, hoor!
Tot ziens dan maar? Ik mag hopen dat we elkaar eens tegen het lijf lopen. Misschien al één van de volgende maanden, wie weet. Jullie zijn hier altijd welkom. Of misschien kom ik wel eens een keertje naar België. In dat geval kan ik meteen Nederland even aandoen. Ik heb in Hilversum nog wel wat verre neven en nichten wonen. Lijkt me een leuk idee! Nou, we zien wel.
Lieve groetjes alvast,
Marianne
Ze kijkt me aan met een gloed van triomf in haar ogen. “Nou, wat denk je?”
Ik ben sprakeloos. Wat ze durft te schrijven! Dat we een relatie hebben! En dat ze misschien wel eens naar België komt! Ik mag er niet aan denken dat moeder te weten komt dat ik met een oudere vrouw te doen heb!
“Wat is er nou?” vraagt ze wanneer ze de paniek in mijn ogen bemerkt. “Mag je mama misschien niet weten dat haar kleinste jochie intussen een man is geworden? Als ik jou was, zou ik apetrots zijn!”
“Jij kent moeder niet,” zeg ik. “Als ze dit leest, is ze in staat het eerste vliegtuig te nemen om me persoonlijk te komen halen.”
Ze lijkt even na te denken en richt dan haar blik op het scherm. Met een even grote vaardigheid als voordien tikt ze een post scriptum in.
PS. Boris zit ermee verveeld dat ik heb verklapt dat we een relatie hebben. Hij is bevreesd dat jullie moeder een hartstilstand zal krijgen. Misschien is het beter om dat nieuwtje nog even voor jezelf te houden. Dat begrijp je vast.
Ze kijkt me aan. “Zo beter?”
Ik knik weifelend. Voor ik nog verder bezwaar kan aanvoeren, drukt ze op verzenden en legt de laptop op mijn schoot.
“Zo,” zegt ze. ”Klaar is kees.”
Ze staat op en loopt de keuken in. Ik kijk haar na als een ongelovige die net een verschijning heeft gehad.
* * *
Zoals ik had verwacht, is op mijn mail naar Bob geen reactie gekomen. Doodse stilte aan de andere kant van de lijn, vier dagen lang. Ik heb er geen seconde aan getwijfeld dat het vergeefse moeite zou zijn, maar Marianne wilde per se haar zin doordrukken. Voordeel is dat ze nu heeft kunnen vaststellen dat de situatie hopeloos is. Ze heeft nu medelijden met me. Ze is al een paar dagen uitzonderlijk lief en attent voor me. Vandaag, op mijn eerste vrije dag sinds ik aan de slag ben gegaan op het zeilschip, heeft ze me zelfs aangeboden de dag op haar flat door te brengen terwijl zij uit werken is. Daar was ze voordien als de dood voor. Ik heb het gebaar in dank aanvaard.
Dat alles maakt dat we de laatste dagen sterk naar elkaar zijn toegegroeid. Alles welbeschouwd ben ik blij dat ik niet naar Gold Coast ben afgevaren. Ik heb me verzoend met de idee dat zij, Marianne, wellicht het hoogst haalbare voor me is. Die meisjes in monokini zouden wellicht geen interesse in me hebben. Om nog te zwijgen over die metermaids in gouden bikini. Welke onaardse schone zou in godsnaam aandacht kunnen hebben voor een lange stengel met stekkebenen en een lelijke ader die dwars over zijn voorhoofd loopt? Geen enkele!
Maar er is nog een andere reden waarom ik blij ben dat ik geen weken na elkaar op dat schip hoef te zitten. Er zit namelijk een haar in de boter tussen Xavier en mij. Een dik haar. Dat ik hem die avond bij het schrobben van het dek aan zijn lot heb overgelaten, heeft hij me niet vergeven. Sinds die dag loopt hij van ’s morgens tot ’s avonds op me af te geven. Ik liet het aanvankelijk over me heen gaan. Ik dacht dat het wel zou koelen zonder blazen. Maar zijn woede was als een bosbrand die om zich heen greep. Elke dag laaide het vuur hoger op. En gisteren heeft de Apocalyps zich dan voltrokken. Toen ik na het schrobben van het dek naar huis wilde gaan, vroeg hij me of ik een biertje met hem wilde gaan drinken. Misschien lag het in zijn bedoeling de scherven te lijmen, maar ik begreep het anders. Ik had het gevoel dat hij me uit wilde dagen. Een ruzie uitlokken. Als dat zo was, slaagde hij wonderwel in zijn opzet. Marianne had namelijk beloofd lekker voor me te koken en dat zei ik hem. Onomwonden. Niet meer dan dat. Maar dat bleek genoeg te zijn om het vuur aan de lont te steken. Hij bekeek mij met de gemeenste blik ooit en snauwde: “You fool! When are you going to let go that stupid girl?”
Toen ik spontaan en zonder na te denken antwoordde “Never,” hoorde ik zijn klauwen uitslaan en zag ik door zijn licht geopende lippen zijn slagtanden glinsteren. Ik weet niet wat in hem kwam, maar hij leek fysiek te veranderen. Doctor Jekyll werd mister Hyde in een fractie van een seconde. Hij kwam vlak voor me staan en spetterde me in het gezicht dat ik wellicht vergeten was dat hij dit klotebaantje voor mij had geregeld. Ik bleek plots een “ondankbare motherfucker” te zijn. Ik trachtte geen aanstoot te nemen aan zijn woorden, maar toen hij me ook nog eens verwijtend toebeet dat ik onze vriendschap op het spel zette voor een goedkope ‘fuck’, schoot ik in actie. Dat kon ik niet over me heen laten gaan. Ik beet hem toe dat Marianne helemaal geen “goedkope” fuck was, wel in tegendeel! En ik voegde er gelijk aan toe dat hij het was die onze vriendschap op het spel zette door dat belachelijke jaloerse gedrag van hem. Toen was het hek helemaal van de dam. Het gif spoot hem letterlijk uit de bek. Hij slingerde me een hoop lelijke woorden naar de kop. En even had het er zelfs schijn van dat hij me ging slaan - wat een drama zou zijn geweest, want ik zijg al neer als een bromvlieg met enige snelheid tegen me aanvliegt - maar uiteindelijk keerde hij zich om en liep van me weg. Sindsdien heb ik niks meer van hem gehoord. Opgeruimd staat netjes, dacht ik. Maar als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat ik spijt heb van onze aanvaring. Jan Byttebier buiten beschouwing gelaten, is hij mijn enige vriend. En aan Jan Byttebier heb ik niks, zolang die me blijft ontwijken. Ik zou dus maar beter Xavier koesteren, ook al doet hij zo vervelend. Maar hoe leg ik het weer bij…?
Ik sta op en loop door de flat om mijn zinnen te verzetten. Eigenlijk verveel ik me dood op dit onooglijk appartement waar je amper je kont kunt draaien. Ik klop onophoudelijk mijn knokkels tegen elkaar terwijl ik loop rond te kijken, op zoek naar iets waarmee ik mijn tijd kan verdoen. Wanneer mijn blik op de commode blijft rusten krijg ik een idee. Misschien moet ik maar eens doen wat iedereen zou doen in mijn plaats: mijn nieuwsgierigheid lenigen door in Marianne’s persoonlijke spulletjes te neuzen. Wat weerhoudt me? Als ik dan toch bij haar blijf, kan ik maar beter wat meer over haar te weten komen. Zelf is ze al te karig met informatie.
Ik zet me op mijn knieën voor de kast en trek een willekeurig deurtje open. Spontaan reiken mijn handen naar een stapeltje fotoalbums dat naar me ligt te lonken. Plaatjes bekijken is een aangenaam en leerzaam tijdverdrijf. Ik neem de albums vast maar twijfel. Zou Marianne er bezwaar tegen hebben dat ik door haar verleden blader? Ach… als ik de albums nadien precies zo terugleg als ik ze heb gevonden, hoeft ze het zelfs niet te weten!
Ik neem het stapeltje uit de kast en zet me neer op de vloer. Leunend met mijn rug tegen de commode pak ik het bovenste album van de stapel, leg het op mijn uitgestrekte benen en sla het open. De eerste foto die ik te zien krijg, toont een mooi blond meisje van een jaar of zeven. Ik kijk nader toe en herken Marianne. Niet aan haar lichaamsbouw. Zo voluptueus als ze nu is, zo schriel was ze toen. En haar haren waren lang en zaten in de krul. Maar het zijn die prachtige, sprekende ogen, die ze nu nog altijd heeft, die me verzekeren dat zij het is.
Ik sla de bladen één na één om en krijg nog meer plaatjes te zien uit nagenoeg dezelfde periode. Vaak poseert ze alleen, maar op enkele foto’s wordt ze vergezeld door twee mensen waarvan ik veronderstel dat het haar ouders zijn. Een markant stel dat niet de minste vergelijking kan doorstaan met mijn burgerlijke ouders: vader met zijn eeuwige pantalon, gesteven overhemd en das, en moeder met haar grootmoederjurken waardoor ze honderd jaar lijkt. Deze mensen lijken van een andere planeet te komen dan de mijne. De man heeft lange haren die hij in een paardenstaart draagt die tot halverwege zijn rug reikt. Op zijn neus torst hij een ouwerwetse bril met ronde glazen, en hij gaat gekleed in een versleten polo en een korte jeansshort. Zijn onderbenen zijn fel behaard en staan een beetje krom, alsof hij zijn hele leven te paard heeft gereden. Aan zijn voeten heeft hij sandalen.
De vrouw is een opvallend stuk groter dan de man en gaat gehuld in sterk gecentreerde bloemenjurken die tot halverwege haar dijen reiken. Vrijwel op iedere foto draagt ze hoge witte laarzen en heeft ze om haar felrode haren een lint gespannen, als de zweetband van een sporter. Verder draagt ze op sommige plaatjes een opvallende zonnebril met blauwe glazen, en heeft ze om haar nek een vredesteken hangen.
Het volgende album beslaat een iets latere periode. Marianne is er een prille tiener. Ze is nog steeds erg slank, maar beschikt al over een stel stevige tietjes. Ze heeft nog steeds die lange blonde haren, maar de krul is eruit. Haar vader ziet er nagenoeg hetzelfde uit als in het eerste album. Nog steeds heeft hij die lange paardenstaart en draagt hij een polo en jeansshort. Enkel zijn ziekenfondsbril heeft hij geruild voor een bril met een hoornen montuur die zwaar op zijn neus leunt. Haar moeder daarentegen heeft een metamorfose ondergaan. De bloemenjurken heeft ze geruild voor stretchbroeken en glanzende, gecentreerde hemden. En de witte laarzen voor schoenen met een diepe uitsnijding en hoge hakken. Van het haarlint en het vredesteken is geen spoor meer.
Het derde album toont een Marianne die een aankomende vrouw is. Ze vertoont hier voor het eerst sporen van nakende zwaarlijvigheid. Haar borsten staan al iets te nadrukkelijk afgetekend in haar blouse en ook de welvingen van haar buik en heupen zijn al duidelijk zichtbaar. In dit album is Marianne’s aanwezigheid minder prominent. De nadruk ligt hier op haar ouders. Wat me steeds weer opvalt, is hoe gelukkig die twee er op alle plaatjes uitzien. Ze lachen, omarmen elkaar, zoenen, doen gekke dingen en lijken zich nooit om de aanwezigheid van de fotograaf te bekommeren. Hoe anders alweer dan mijn ouders, die op elke foto poseren als levende lijken en nooit eens een greintje levenslust uitstralen.
De foto’s in het volgende album tonen een Marianne die zichtbaar gebukt gaat onder een immens verdriet. Hier heeft het noodlot wellicht al toegeslagen. De levenslust heeft plaatsgemaakt voor een onmiskenbare somberte, en ze lijkt niet langer met plezier te poseren, maar wekt de indruk het fotograferen lijdzaam te ondergaan, alsof ze er toe werd gedwongen. Hier is ze qua uiterlijk al veel meer de Marianne zoals ik haar ken. Ettelijke kilo’s aangekomen en gekortwiekte haren.
Het laat me niet onberoerd te zien dat ze er nog maar een schim is van zichzelf. Blad na blad, foto na foto voel ik een steeds nadrukkelijker medelijden in me opwellen… tot ik een ontdekking doe die al deze gevoelens op slag de kop indrukt. Op één enkele foto wordt ze geflankeerd door een man die haar omarmt alsof ze zijn geliefde is. Op zich niet opzienbarend, ware het niet dat ik deze man ken! Hij is er nog een stuk jonger, maar de opwippende wenkbrauw, de gitzwarte snor, de robuuste onderkaak, de sik op zijn kin… al deze kenmerken laten er geen twijfel over bestaan dat de kerel, die aan de zijde van Marianne poseert met de flair van een rokkenjager, niemand minder is dan Jan Byttebier!
Alsof ik ten prooi ben aan een verlamming zit ik minutenlang naar de bewuste foto te staren. Ik slaag er niet in te bewegen. Zelfs ademen valt me zwaar. De hele tijd zit ik me af te vragen hoe het mogelijk is dat Marianne en Jan elkaar kennen. Berust dit op toeval? Hallucineer ik? Of ben ik dan toch het slachtoffer van een complot, zoals ik eerder vermoedde?
Ik klap het album dicht en leg het op de stapel. Terwijl mijn blik ergens houvast zoekt, beukt in mijn borstkas mijn hart alsof het uit wil breken.